Het goede en het slechte boek.
Aan den stillen glimlach, meiske,
Die rond uwe lippen speelt,
Zie ik dat het boek, waardoor ge
Minzaam uwe zinnen streelt,
Waarheidslessen moet bevatten
Die in 't leven nuttig zijn,
Dat het schoone, dat het goede,
En 't gevoel zoo zacht en fijn,
Als het bloed uw wang doortintelt,
In uw boek zijn afgemaald.
Voelt ge niet dat uit die bladen
Zielerust u tegenstraalt?
Kalmte van Hierboven dalend?
Ja! niet waar?.. Doch anders is 't
Met een boek dat onze driften
Streelt en prikkelt en verhitst.
Nooit is hij oprecht tevreden,
Nooit is hij oprecht verzaad
Die zoo'n boek verkiest - de driften
Wekken immer grooter kwaad.
Altijd verder, altijd dieper
Vaart hij naar den afgrond voort.
Werkloos zit hij daar te droomen;
Slaaploos blijft hij, en vermoordt
| |
Zoo allengs het zieleleven,
En zijn stoffelijk bestaan.
Zendling wordt hij van den booze
Door op 't booze spoor te gaan!..
Zie op dezen stond uw broeder,
Meisje, zie dien wilden blik,
Zie die saamgeknepen lippen.
Kind, ik zeg het u met schrik,
Hij put ook in slechte lezing
Een venijn dat hem verknaagt.
Sedert lang is hij steeds somber;
Dikwijls hebt ge er van geklaagd;
Maar, helaas, de booze driften
Hebben zijn gevoel versmacht;
't Vreemde boek met vreemde zeden
Bracht hem in des Satans macht.
'k Zie, terwijl gij zit te lezen,
D'engel Gods die bij u staat;
'k Hoor hem fluistren: ‘Braaf zoo, meisje,
Dat is eerlijk! volg mijn raad:
Zoek de deugden, zoek de waarheid,
Hoe de booze wereld woele,
Hoe zij met uw eenvoud spot.’
'k Zie den booze bij uw broeder.
Ach! dat breekt het harte mijn!
Hij ook zegt: ‘Vooruit zoo, jongen!
En de wereld worde dijn!’
't Slechte, in 't vreemde boek verdoken
Spiegelt hij hem voor het oog,
Hult het voor uw broeders driften
In een valschen kleurenboog.
Lang bleef de engel van het goede,
Die uw broeder heeft bewaakt,
Moedig kampen met den booze
Nu heeft hij den strijd gestaakt,
Want de booze bleef verwinnen.
Zie, hij heeft nu tusschen hem
En uw broeder plaats genomen.
Deze zal, helaas! de stem
Van den engel niet meer hooren,
Die, wanneer hij wederkeert,
Door den vleugelslag des boozen
Spottend wordt ter zij geweerd.
'k Zie een traan zijn oog ontvallen
Wijl hij voor den booze zwicht,
En een blik vol reine liefde
Zuchtend tot den lezer richt.
Luister, meisje, naar den engel
- Die u 't goede boek beveelt,
En de zoete, zuivre glimlach,
Die rond uwe lippen speelt,
Zal er immer blijven pronken.
Luister naar den booze niet
Die soms ook uw geest komt lokken.
De engel, die u nooit verliet,
Zal den booze wel verdrijven...
Zie, hij vlucht reeds voor het licht
Dat, als stralen van de wijsheid,
Stroomt van 's engels aangezicht.
Lijk de booze hem bemeestert
Die het slechte boek bemint,
Waakt op hem die 't goede lief heeft,
D'engel als een trouwe vrind.
Antwerpen.
|
|