De Vlaamsche School. Jaargang 24(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Frans de Cort. Er dreunt geen doodsgedommel en geen kanonnenbrand. Stom zijn klaroen en trommel, - toch gaat er een treurmaar door 't land. En is uit glorieschijnen een vorst vergaan in den nacht? Och, als er vorsten verdwijnen, weent des den volken klacht? Een sombre treurmaar klang er, en er viel wel menigen traan: er is een meesterzanger voor eeuwig heengegaan. Een die ons vreugden en smarten bezong, ons lief en ons leed, een van die gouden harten, die nimmer het volk vergeet. Maar och! te vieren den brave hoeft jammeren noch getraan, wij moeten bij zijnen grave, met keur van liederen staan. Wij moeten hem hulde zingen in de krachtige, prachtige taal, die hij zoo hoog deed klinken, begeesterd menigmaal. Van vorstenhoofden rooft wel de dood een koningskroon, zij smacht en zij verdooft wel de glansen om een troon: Maar zijn er vorsten gestorven, de dichtervorst stervet niet; eeuwig blijft hem verworven het leven door zijn lied, Zijn lied dat op aller tongen, in aller harten leit: dat nimmer moêgezongen de nageslachten verbeidt... Te huldigen dus den brave, geen jammeren, geen getraan: wij moeten bij zijnen grave met keur van liederen staan. V.A. dela Montagne. Vorige Volgende