De Vlaamsche School. Jaargang 23
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijNicolaas Jansens, van Roosendaal,
| |
[pagina 152]
| |
dende veele schoone Leysliedekens, nieuwe Jaren, enz. Antw. 1618, 1627, en Duink. 1699. ‘Buiten deze drie uitgaven, zagen wij eene gedrukt t' Antwerpen By weduwe Gymnicus Woonende in de Hooghstraet, inden gulden Pellicaen. Anno 1696. De goedkeuringen dagteekenen van 20 Augusti 1594 en 30 Januari 1612. Het titelblad leert ons dat de dichter van Roosendaal was, en uit de voorrede, toegestuurd aen die Eersame overheydt van Roosendael ende die goede Ghemeynte in 't generael, weten wij dat hij de bediening van koster in deze gemeente vervulde. Hij zegt: Aen u myn Eerweerdige Heeren eersamen
Myn lieve Meester goedt en loyale
Heer Joris van LaerhovenGa naar voetnoot(1) en een Pastoor bequame
Van die desolate Kercke tot Roosendaele
Aen u eersame Overheyt altemale
Die de Vryheydt van Roosendael nu regeert
Aen u goede Ghemeynte in 't gheneraele
Heb ick uyt liefden dit Boecken ghedediceert
Dat ick ter eeren Godts heb ghecomponeert
En tot stichtinghe van alle goede menschen klaer
Ick bid u oodtmoedelyck dat ghy 't accepteert
Van my uwen Coster onweerdigh voorwaer....
Wat wordt er verstaan door de Leysliedekens op het titelblad aangekondigd? Leyssen wordt vertaald bij Kiliaan door cantio natalitia (geboortelied) sic dicta, zegt hij, quod eleison et Kyrie eleison saepius in ea repetatur (zoo genaamd omdat het woord eleison, Kyrie eleison, er dikwijls in herhaald wordt). Leyssenen, canere hymnos natalitios (geboorteliederen zingen). Of de afleiding van het woord niet beter elders zou te vinden zijn, laten wij den woordafleidkundigen ter beslissing over. Volgens Bilderdyk, in zijne Verh. over de gesl. der Naamw., bl. 194, is het verwant met het oude Lei (lied), hetgeen de Franschen in hun Lay overnamen. Bij onzen Nicolaas Jansens komen onder den naam van Leysliederen Kerstzangen voor, hetgene strookt met de beteekenis door Kiliaan aan het woord gegeven. Niet zonder dichterlijke waarde zijn menige der dichtstukjes; ten bewijze schrijven wij het volgende over: Een nieuw Gheestelyck Liederen, op de Wyse: Verblydt u nu ghy Abrahams saet, oft, Puer natus in Bethleem.
Alleluya den blyden thoon
Wordt nu ghesonghen soet en schoon
Waer dat ick ben oft waer ick ga
Myne ziele singht alleluya.
Met groote vreughden in den gheest
In dese feest van Passchen meest
Dan hoort men singhen vroeg en spa
Dat blyde Liedt alleluya.
Dit is den grooten blyden dagh
Die David in den geest voorsagh
Singht nu met vreught zoo ick u ray
Dat blyde Liedt alleluya
Hemel en aerde zyn verheught
Die Heylighe Kercke maeckt oock vreught
Men hoort haer singhen voor en nae
Dat blyde Liedt alleluya.
Want onsen Heer en Coninck reyn
Als nu verresen is certeyn
Syn bitter Doodt komt ons te stay
Dus singhen wij alleluya.
Die doodt heeft hy verwonnen siet
Des duyvels macht ghebracht tot niet
Die saten in der dooden scha
Die singhen nu alleluya.
Hier boven in des Hemels throon
Daer singht men onghemeten schoon
Met soete stemme musica
Dat blyde Liedt alleluya.
Wy die hier op der aerden syn
Leden van Christus Lichaem fyn
Met vreughen singhen wij haer na
Dat blyde Liedt alleluya.
Lof sy dat suyver Lam Godts soet
Dat ons verlost heeft door sijn Bloedt
En opgerecht heeft onse scha
Dus singhen wy alleluya.
Glorie singht den Heere fris
Die van die Doodt verresen is.
Hem dancken wy van syn ghena
Met desen sanck alleluya.
F.W. |
|