De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSalomo-Leonardus Verveeris den 5n Januari 1876 overleden in den Haag, waar hij den 30n November 1813 werd geboren. Hij telde tusschen de meest beroemde schilders van de nieuwere Hollandsche school. J.B. Van Hove was zijn leermeester. Bij voorkeur schilderde hij gezichten op steden, dorpen en havens. Toen hij ongeveer 25 jaren oud was, verwierf hij, als bijprijs, een dubbelen zilveren eerepenning in den wedstrijd, uitgeschreven door de Amsterdamsche maatschappij Felix Meritis, voor het schilderen van een Stadsgezicht aan het water, met een afvarend beurtschip. Het getal van Verveers gewrochten is zeer talrijk. In vele kabinetten van Belgische liefhebbers treft men er aan; want de meester, die vrij geregeld deelnam aan de driejarige tentoonstellingen van Brussel, Gent en Antwerpen, werd ten onzent zeer gewaardeerd. Voor dat wij overgaan tot het noemen van de bijzonderste stukken waarmede hij zich in België een verdienden naam verwierf, maken wij gebruik van de gelegenheid die de Kunstkronijk ons verschaft, om Verveer als mensch te leeren kennen en een blik te werpen in zijn huis. Daartoe zijn wij in staat gesteld door eene belangrijke levensschets van den overledene, door den heer Johan Gram aan het voornoemde uitmuntende tijdschrift geleverd. Allen die in België Salomo-Leonardus Verveer hebben leeren hoogschatten door zijne werken, zullen met de meeste belangstelling het volgende uittreksel lezen uit het opstel dat de heer Gram in de Kunstkronijk aan den overledene wijdt: ‘Wij stonden (zegt de schrijver) voor de laatste schilderij van Sam Verveer, - zijn beide broeders en ik, - voor het doek, waaraan hij als het ware de laatste hand legde, toen de kortstondige ziekte, waar hij spoedig aan bezwijken zou, zich reeds aankondigde. Het was stil, doodstil in het atelier waar zich anders goedhartige scherts en opgeruimde toon onophoudelijk met tintelenden geest en vermakelijk woordenspel afwisselden. - Alles was hetzelfde gebleven; niets had zijne plaats verlaten; en toch was het er leeg, koud, ongezellig, want de ziel van dat alles, hij die geest en gezelligheid verpersoonlijkte, was verdwenen. Lang spraken we over hem, en door elkander aan allerlei voorvallen te herinneren, waarvan Verveer de held was geweest en die zijne kunst, zijn hart of geest vereerden, werd het mij een oogenblik alsof de figuur van Sam weêr voor zijn ezel daar bij het middenraam verrees. Wie herinnert zich niet de luide, vroolijke stem, waarmeê op 't kloppen aan de deur van het atelier, hen het ‘binnen’ werd toegeroepen. Daar stond de kleine geestige figuur, met het tintelend levendig oog, den grijzenden krullebol, meestal door een stroohoed of rooden fez gedekt, een fluweelen buis of linnen jasje aan, palet en penseelen in de hand. De gezelligheid straalde alleen van hém uit, want al was het atelier ook gevuld; al waren de wanden van boven tot beneden met houtskoolschetsen, oude schilderijen en tal van portretten bedekt, zijne schilderkamer trok niet aan door antieke meubelen of zeldzame, kostbare voorwerpen; zij kon alleen op zekere pittoreske onachtzaamheid bogen, die kunstenaars een tweede natuur en huisvrouwen een gruwel is. Een paar houten scheepjes met eenige pullen of beuzelarijen op den schoorsteen; eene bibliotheek, die zich bescheiden achter een groen gordijn verschool, een bureau en een canapé, - dit was de zeer eenvoudig, zoo men wil, weinig artistieke inrichting van het atelier. De tallooze portretten echter, die overal, aan den wand, op den schoorsteen, tegen de penanten, zichtbaar waren, zouden een opmerker allicht tot het besef gebracht hebben, dat de bewoner dezer schilderkamer ontzaggelijk veel vrienden had; van buitenlandsche schilders, beroemde musici, schrijvers van naam, bekende tooneelspelers, - van zoovelen had hij bewijzen van vriendschap ontvangen; iedereen bijna kende en mocht Sam Verveer. Bezocht men hem, hij ontving u vriendelijk, en met eene gemakkelijkheid, welke door rang noch stand van den bezoeker gewijzigd werd. Intusschen ging hij met schilderen voort, en sprak dan met zulk een ijver en liefde over zijne kunst, vertelde dan zooveel van zijn plannen voor volgende schilderijen, dat hij u den indruk van een waarachtig kunstenaar gaf. En terwijl hij voortschilderde, verraste Verveer u nu en dan met een of ander geestig woord, of wel zijn geleerde Lorre, in de koperen kooi daar achter, deed u van lachen schudden over de dwaasheden, die hem zóo dikwerf waren voorgezegd, tot het schrandere dier ze onthield en verwonderlijk juist het oogenblik wist te kiezen om ze te doen hooren. In zulk eene omgeving werd door Sam Verveer het aanzijn geschonken aan die reeks altijd afwisselende groote en kleine doeken, welke het hart van den kunstvriend in verrukking brachten en tegen hoogen prijs betaald werden.’ In wat voorgaat is Verveer zoo aanschouwelijk afgeschilderd, dat wij van deze regelen van den heer Gram gelooven te mogen zeggen, dat zij ons geven een met de pen geteekend portret. Wij behooren hier wel niet aan te stippen, dat het een portret is, welk al dadelijk genegenheid voor den afgebeelde inboezemt. Ons is bekend, dat Verveer België een goed hart toedroeg. Tusschen de Belgische en vooral tusschen de Vlaamsche schilders telde hij vele vrienden. In 1842 bekwam hij op de tentoonstelling van Brussel een verguld zilveren eermetaal voor zijn Gezicht op Amsterdam. Als puikstukken die van hem opvolgelijk in Belgische driejarige tentoonstellingen prijkten, noemen wij, onder andere, de volgende tafereelen: 1847: Gezicht op Kalwijkaan-Zee; 1849: Hollandsche straat; 1851: De stoomboot en De Jodenbuurt; 1852: Hollandsch stadsgezicht van Vertin,Ga naar voetnoot(1) gestoffeerd door S. Verveer; 1854: Hollandsch landschap; 1857: Gezich op Scheveningen (toebehoorende aan kolonel Bohlen), Gezicht op Zutphen (toebehoorende aan den heer Schouten, van Amsterdam), en de Markt van 's-Hertogenbosch (toebehoorende aan den baron F. van Brienen van Groote Lindt en in 1872 te | |
[pagina 39]
| |
Brussel verkocht voor 3300 fr.);Ga naar voetnoot(1) 1861: Gezicht op Amsterdam; 1864: 's Namiddags te Katwijk-aan-Zee (toebehoorende aan het museum Boynams, te Rotterdam) en Gezicht op Spaarnedam; 1869: Herstelling van visschersnetten te Scheveningen, Terugkeer naar het strand na afloop van de markt te Scheveningen; 1872: Gezicht op Dordrecht, Gezicht op Scheveningen, Aanlegplaats op de Maas te Rotterdam (onder dezen titel kwam eene schilderij voor op de veiling van het kabinet van Ludwig von E.., te Weenen, den 19n Mei 1874); 1874: Gezicht op Zutphen; 1875: Winter in de Jodenwijk te Amsterdam, Scheveningsche duinen en Straatje te Scheveningen. Sedert 1851 was Verveer ridder van de Leopoldsorde. Hij maakte in 1862 deel uit van de commissie der Noord-Nederlandsche kunstenaren en letterkundigen die een geschenk, als herinnering aan de kunstfeesten van 1861 den burgemeester van Antwerpen aanboden;Ga naar voetnoot2 op het feestmaal (26 October 1862) stelde hij een heildronk in op de scholen van Holland en België, ten antwoorde op eenen toast van wijlen den beroemden Hendrik Leys. In 1863 bevorderde koning Willem hem tot officier van de orde der Eikenkroon en in 1874 werd hij als ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw opgenomen. Reeds in 1843 gaf J. Immerseel des schilders portret, op hout gesneden. In de Kunstkronijk treffen wij thans Verveers portret aan, met krijt op steen geteekend door J.J. Mesker. In het opstel van den heer Gram vinden wij aangestipt, dat de stukken van Verveer gezocht en goed betaald werden. Dit is inderdaad zoo. In de veiling W.H. De Heus van Nijenrode, die den 24n April 1873 te Amsterdam plaats had, werd een Katwijksch strand van Verveer 3000 gl. betaald. De heer Gram vermeldt, dat Napoleon III in 1855 eene schilderij van Verveer voor het museum van St-Cloud heeft aangekocht. Den 7n Januari werd de beroemde kunstenaar onder een grooten toeloop ter aarde besteld op de begraafplaats in de nabijheid van het dorp Scheveningen. Aan het graf werden verscheidene redevoeringen uitgesproken. D.V.S. |
|