De Vlaamsche School. Jaargang 21
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Wapenschild van Augustijn Pooters, laatsten Abt der Sint-Michielsabdij.De plaat, door J. Snijers in 1790 op koper gesneden, welke wij hier mededeelen, vindt men gedrukt aan het hoofd van een boekje, waarvan
Augustijn Pooters heeft op zilver een vlammend hart van keel (rood), het bovenstuk van azuur (blauw) beladen met drie zesstaartige sterren van goud. De leuze is: Lucereet ardere perfectum, lichten en branden is volmaakt. Om beter de beteekenis te vatten dezer woorden, getrokken uit een der sermoenen van den H. Bernardus (In. nat. S.J.B.), moet men ze samenbrengen met de zinsnede die onmiddellijk voorgaat. Bernardus, den schriftuurtekst aanhalende, waar de Zaligmaker van zijnen voorlooper zegt: Deze was de brandende en lichtende fakkel, gaat voort in dezer voege: Enkelijk lichten is ijdel; enkelijk branden is weinig; lichten en branden, dat is volmaakt. Zoodat door de woorden welke hij onder zijn blazoen schreef, Pooters scheen te willen zeggen: IJdel is het in hooge waardigheid te schitteren, weinig te blaken door het vuur van ijver en liefde, maar de volmaaktheid genaakt hij, die schitterend als eene starre door zijne verhevenheid, tevens den warmen gloed van zijn door ijver en liefde brandend hart rond zich verspreidt. | |
[pagina 186]
| |
Meer dan eens is de vraag geopperd, waarom in de wapens van reguliere abten, men meermaals, zooals hier, een tweevoudige staf achter het schild geteekend ziet. Volgens de regels der wapenkunde heeft een kloosterabt een enkelen staf te midden of ter zijde links achter het schild. Wij gelooven niet dat het enkel is, zonder verdere beduidenis, om eene gelijkvormige evenredigheid in de teekening voort te brengen. De ware reden, denken wij, bestaat in het gebied, dat meest al onze abten niet alleen over hunne eigene kloosters, maar ook, om reden van afstamming of anderszins, over een of meer andere kloosters voerden. Uit meest al de abdijen waren andere voortgesproten, en ten gevolge dezer afstamming behielden de oversten der eerstgemelde kloosters een zeker recht van toezicht en schouwing over de laatste. Zoo was de prelaat van de Sint-Michielsabdij vader-abt van Tongerloo, Averbode en Middelburg; de abt van Park, die den prelaat van Laon in Frankrijk als vader-abt erkende, was op zijne beurt vader-abt ten opzichte van het klooster van Ninove; de abt van Tongerloo was tevens het opperhoofd van het nonnenklooster van Herenthals enz. enz. Daar er weinige abten waren die niet op zulke wijze het een of ander klooster, buiten huune eigene abdij, onder hun bestuur hadden, is het gemakkelijk te begrijpen, hoe het bijna algemeen werd aangenomen twee staven achter het wapenschild te plaatsen. Wil men nog een bewijs tot staving van onze bewering, dat men zulke beteekenis wilde geven aan den dubbelen staf? Op den schoorsteen van eene der zalen der abdij van Park, bij Leuven, zag ik eene geschilderde verzameling van de wapenschilden der abten van dit klooster. De schildering dagteekent van 1724. Een dezer abten, met name Steven, werd in het jaar 1368 abt-generaal zijner orde benoemd. Welnu, niet alleen twee staven heeft hij bij zijn wapenschild, zooals de andere abten, maar nog een derde te midden achter het blazoen. Klaarblijkend heeft men de nieuwe waardigheid willen aanduiden, waartoe hij werd geroepen. Daar de gelegenheid zich voordoet, zij het ons toegelaten eenen misslag aan te stippen, welke, nopens een zooëven aangeraakt punt, is ingeslopen in een door onzen stadgenoot, den heer Augustijn Thijs, in het Fransch geschreven werk,Ga naar voetnoot(1) dat handelt over de geschiedenis der straten en openbare plaatsen van Antwerpen. In hunne Geschiedenis van Antwerpen verhaalden Mertens en Torfs (1e d. bl. 256), hoe uit het Sint-Michielsklooster de abdijen van Middelburg, Tongerloo en Averbode voortstamden, en een weinig verder schreven zij dat uit ‘deze drie kloosterkoloniën... de abtdy van Postel en de prioryen van Corsendonck en den Throon zyn ontsproten...’ Dit laatste gezegde was eene onnauwkeurigheid, die dan ook door de schrijvers werd aangemerkt en verbeterd op het einde van het boekdeel (na blz. 633), onder de drukfeilen en misstellingen. Genoemde schrijver heeft waarschijnlijk deze allerlaatste bladzijde over het oog gezien; want hij herhaalt de drievoudige misgreep, welke de Antwerpsche geschiedschrijvers eerst hadden aangeboekt. De kloosters van Corsendonck, onder Turnhout, en van den Throon, tusschen Grobbendonck en Herenthals, stamden niet alleen niet voort van de gezegde witte abdijen, maar behoorden zelfs niet tot dezelfde orde. Het waren twee priorijen van reguliere kanunnikken van den H. Augustinus, maar geene Premonstratenzers. Wat Postel betreft, deze was eene priorij (sedert 1621 abdij) der orde van Premonstreit, die onderhoorig was aan den prelaat van Floreffe, in de provincie Namen. F.W. |
|