De Vlaamsche School. Jaargang 21
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Louis-Francies-Martial Minard.De man, wiens naam aan het hoofd van dit opstel staat, was van Franschen oorsprong. Zijn vader, Jean Baptiste, een zoon van Louis, soldaat bij het koninklijk kanonniers-korps van de afdeeling van Toul, en
Onder de hoede zijns stiefvaders, een gestrengen, oprechten en zeer werkzamen man, verwierf de jonge Minard liefde tot den arbeid, en het aanhoudend zien van prenten en gravuren deed waarschijnlijk in hem de eerste kiemen ontstaan eener kunst, welke later zijnen roem en zijnen rijkdom moest bewerken.Ga naar voetnoot(1) Hij volgde de lessen der Gentsche academie, waar hij, in 1817, den eersten prijs behaalde in de klasse der sieraden en figuren. In 1824 verwierf hij den eersten prijs in de eerste klasse der met krijt geteekende figuren. In 't jaar 1827 werd Minard toegelaten, in het bouwkundig vak mede te dingen in den grooten wedstrijd naar den prijs van Rome, welke wedstrijd, volgens het koninklijk besluit van 13 April 1822, afwisselend plaats had te Amsterdam en te Antwerpen; het onderwerp was het plan van een Instituut voor schoone kunsten voor 't koninkrijk der Nederlanden. De beoordeeling had plaats op 1 September 1827.Ga naar voetnoot(2) Minard behaalde den prijs niet, wijl hij gedurende het afwerken der teekeningen | |
[pagina 164]
| |
van bovengenoemd plan aan de verlangde formaliteiten niet voldaan had; maar hij zond zijne teekeningen naar de tentoonstelling van 's-Gravenhage, waar hem, bij koninklijk besluit van 28 October 1827, eene tegemoetkoming van 500 Nederlandsche guldens werd toegewezen, benevens een gouden eerepenning van groot model met het wapen der stad.Ga naar voetnoot(I) In 1828 behaalde hij verscheidene zegepralen; ouder andere: de eerste prijs, 1e klasse, van bouwkundige samenstelling, gouden eerepenning, aan de academie van Gent; de eerste prijs, 1e klasse, voor het best afgewerkte plan, doorsnede en bijzondere teekeningen daarin begrepen; de eerste prijs in den prijskamp, ingesteld door de maatschappij ter aanmoediging der schoone kunsten te Antwerpen, voor het plan van een koninklijk instituut voor kunsten en wetenschappen. Hetzelfde jaar, 1828, den 21n Mei, trad L. Minard in het huwelijk met Maria Isabella Bogaert. De plaats van eersten leeraar der bouwkunde aan de koninklijke academie van 's-Gravenhage viel ledig, en Louis Minard, aangemoedigd door zijnen voorspoed en aangespoord door den bouwkundige Roelandt, die fier was hem een zijner beste leerlingen te noemen, begaf zich naar genoemde stad, waar hij, na den wedstrijd, door het bestuur van de tweede afdeeling der 's-Gravenhaagsche academie benoemd werd voor de plaats van eersten leeraar der bouwkunde; deze benoeming werd, den 6n Maart 1829, door den burgemeester en de schepenen dier stad goedgekeurd. In den prijskamp, ingesteld door den raad der Nederlandsche hervormde gemeente, werd hem, bij besluit van 7 Maart 1829, eene beurs met 25 stukken van tien gulden toegekend. Alzoo zag zich Louis Minard op twee dagen tweemaal het voorwerp eener onderscheiding, welke des te eervoller was, wijl hij die slechts aan zijne werkzaamheid en eigene begaafdheid te danken had. Beroofd van alle hulp, goeden raad of bescherming, ver van zijne geboortestad, kon hij daar slechts gelukken door theoretische en practische kennissen. Hetzelfde jaar stelde de koninklijke academie van teeken- en bouwkunde van Gent, als prijsvraag voor hare driejaarlijksche tentoonstelling, het plan voor een handels-entrepot, bij het dok der nieuwe vaart van Gent naar Terneuzen. Ook hier verwierf hij den eerepenning, benevens een geldprijs van 200 gl. Begaafd met eenen sterk vooruitzienden geest, begreep hij, dat in de stad Gent zijn toekomstig geluk te vinden was. Hij verliet dan ook, uit eigen beweging, zijn leeraarsambt en kwam naar zijne geboorteplaats terug, waar hij zich als bouwmeester vestigde. Hij vond er al spoedig eene menigte begunstigers, en in korten tijd was hij de waardige mededinger zijns vroegeren meesters. De koninklijke maatschappij van kruidkunde te Gent, zich in het bezit wenschende van een paleis, toegewijd aan den dienst van Flora, opende met dit doel eenen prijskamp. Het was aan den heer Minard dat de overwinning en de prijs van 500 fr., uitgeloofd voor het beste plan, ten deel vielen. De terhandstelling dezer belooning had plaats in plechtige vergadering den 1n Maart 1835. De gade, welke hij zich verkozen had, overleden zijnde, ging hij, den 14n Mei 1835, een tweede huwelijk aan met mejuffrouw Maria-Jacoba van Hoorebeke, die aan een goed hart een gezond oordeel en eenen geest van orde paart, welke haar doen bewonderen en beminnen door allen die 't geluk hebben, de liefderijkheid en de zachtheid van hare waarlijk Vlaamsche inborst te kennen. Al de gebouwen op te noemen, onder de leiding van Minard uitgevoerd, is ons onmogelijk; zeggen wij slechts, dat de voornaamste werken, aan zijn bestuur en zijne zorgen toeve trouwd, bestaan in raffinaderijen, brouwerijen, gemeentescholen, grafzuilen, lusthoven en kasteelen. Van deze laatsten verdienen vooral genoemd te worden de kasteelen van Scheldevelde, Lovendegem, Melle, Loochristy, Deurle, Wetteren, Wondelgem, Tronchiennes, Erpe, Olsene, enz., met hunne broeikassen, oranjerieën en andere toebehoorende gebouwen, zonder gewag te maken van een groot aantal burgerhuizen. Verschillende kerken zijn door hem voltooid geworden, of hebben belangrijke veranderingen ondergaan, het zij door bijvoeging of vergrooting van zijbeuken, hetzij door verbeteringen aan de torens toegebracht, enz.; de zoodanige zijn de kerken van Oosterzeele, Ronsse, Wynkel, Cluysen, Waerschoot, Ertvelde, Wachtebeke, Meerendré, Vosselaere, Erpe, Pinte (Nazareth), Melle, Adeghem, Lettenhautem, Husse, St.-Martens-Leerne, Etichove en Wetteren. Het hoofd-altaar, in ojivalen bouwtrant, versierd met beelden van den uitmuntenden Antwerpschen beeldhouwer Jan Van Arendonck, in de St.-Michielskerk te Gent, is naar Minards teekeningen en onder zijne leiding gemaakt. Aan zijne bouwkundige kennissen paarde hij de warmste vaderlandsliefde. Zijne genegenheid voor alles wat onzen vaderlandschen roem uitmaakt, is bekend, en toen Cornelissen alleen er aan dacht, de herinnering aan Jacob Van Artevelde aan eene onvergeeflijke vergetelheid te onttrekken, en niemand nog op het denkbeeld gekomen was een gedenkteeken voor den grooten volksman op te richten, hield er de heer Minard zich mede onledig. Hij zond reeds in 1839, naar de Gentsche tentoonstelling een klein beeldje van Van Artevelde, welk later diende tot model voor het standbeeld, welk de galerij van Minard versiert. Het Vlaamsch tooneel te Gent zag zich verbannen naar de oude zaal van den Parnassusberg, op de Houtkaai. Het was onmogelijk, het tooneel in zulken toestand zijne volksbeschavende taak te zien vervullen; ook zocht men reeds lang naar middelen, om de tooneelmaatschappijen een haar doel waardig lokaal te verschaffen. De heer Van Peene noodigde den heer Minard, op eene der vertooningen van de maatschappij Broedermin en Taalijver. Dit bezoek overreedde hem, en slechts geleid door zijne gehechtheid aan de Vlaamsche zaak en het verlangen een nuttig werk te stichten, bouwde de heer Minard, op eigene kosten, eenen schouwburg, welken hij der Vlaamsche | |
[pagina 165]
| |
tooneelkunst toewijdde; hij voorzag dien van al zijn toebehooren en den 27n Juni 1847 gaf Broedermin en Taalijver er de eerste voorstelling. Zij bestond uit het zangspel Brigitta, van wijlen Van Peene, getoonzet door den toen nog jongen Karel Miry. Minard is gekozen geweest tot lid van den Gentschen gemeenteraad, maar hij legde die betrekking korten tijd later weder af. Te midden zijner talrijke werkzaamheden trok hem eene sterke neiging naar de voortbrengselen der oude kunst; de potbakkerij, het porselein en het Venetiaansch glaswerk boeiden bijzonderlijk zijne aandacht. In 1835 kocht hij een klein kannetje, dat onder nr 1282 in zijne merkwaardige verzameling prijkt. Eenmaal het eerste voorwerp aangewonnen, draalde hij niet, andere aankoopen daarbij te voegen. De kern werd allengs grooter, en sedert eenige jaren is de verzameling Minard de rijkste en de meest volledige van geheel het land.Ga naar voetnoot(1) Minard heeft het inzicht gehad zijne verzameling aan de stad Gent te vermaken; sedert eenige jaren was hij dienaangaande echter van gedacht veranderd. In 1874, bij een bezoek waarmede hij ons vereerde, deelde hij ons mede, dat hij er over dacht, eene overeenkomst te sluiten met de stad Antwerpen, ten einde haar na zijn dood in bezit te stellen van zijne verzamelingen. Ondertusschen hield hij zich onledig met het bezorgen van de uitgaaf van den beredeneerden catalogus zijner munten en penningen; de heer Ed. Vermorcken, leeraar aan de koninklijke academie van Antwerpen, graveerde voor dit werk meer dan 2000 afbeeldingen. Minard zou echter de verschijning van het belangrijk werk niet meer beleven. Al wat hij heeft kunnen doen, - en dit was een zijner eerste gedachten, toen hij zijn einde voelde naderen, - was maatregelen te nemen, om de uitgaaf van het voornoemde belangrijk werk te verzekeren. Hij heeft zich hieromtrent in zijne laatste uren verstaan met den heer I.S. Van Doosselaere, den gunstig gekenden drukker en uitgever, te Gent. Als eene eigenaardigheid verdient vermeld, dat Minard zelf het model van zijn grafteeken heeft doen maken door den Antwerpschen beeldhouwer Edward Mareels; hij hield zich voor, eigenhandig de teekeningen van het bouwkundig gedeelte des gedenkteekens te maken. Hij heeft ook, zoo het schijnt, zelf de teekening gegeven van den eigenaardigen rouwbrief, zijn overlijden vermeldende, waarop een goed nagebootst rouwfloers hangt. Bij laatste wilsbeschikking heeft Minard al zijne verzamelingen nagelaten aan zijne gade, onder bepaling dat dezelve niet mogen verstrooid of broksgewijze verkocht worden. Den 5n Augustus verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige. Hij had dus den ouderdom bereikt van 74 jaren 1 maand en 28 dagen. Den 8n Augustus werd hij onder eenen grooten toeloop ter aarde besteld; tegen 3 ure des namiddags vereenigde zich ten zijnent het puik der Gentsche bevolking; in den stoet zag men kunstbeoefenaren in alle vakken, uit alle steden des lands; de zaal in Byzantijnschen stijl was tot lijkkapel ingegericht. De kist werd door 8 mannen gedragen; de lijkwagen was met vier paarden bespannen; nadat in de Sint-Baafskerk de geestelijke gebeden opgezegd waren, begaf de stoet zich naar de begraafplaats van Sint-Amandsberg, waar vier redevoeringen werden uitgesproken. In het sterfhuis werd eene redevoering gehouden door den heer I.S. Van Doosselaere. De plechtige uitvaart had plaats den 17n Augustus, ten 10 1/2 ure, in St. -Baafskerk. Eene tweede uitvaart werd gehouden te Merendré, waar de overledene zijn buitengoed had. Minard was ridder van de Leopoldsorde, van de orde der Eikenkroon en van de Zweedsche Olafsorde (zie de Vlaamsche School van 1866, blz. 155). De koningin van Engeland had hem vereerd met de medaille van verdiensten en hij was lid van vele wetenschappelijke genootschappen en academiën.
D.V.S. |
|