De dood wie dat zoo menig mensch
Komt halen tegen zijnen wensch,
De dood die in zijn ongeval
De meeste vreugd hem wezen zal,
schijnt doof voor zijne klachten en smeekingen. Het ellendig lot van den zieken, armen man moet onze harten bewegen tot medelijden, om hem in zijnen nood volgens vermogen te helpen en bij te staan. Wij zelf, hebben wij ooit met welkdanigen tegenspoed het ook zij te kampen, wachten wij ons van door onverdraagzaamheid, ongeduld en buitenmatige klachten ons leed te vergrooten: want
De sterkte en standvastigheid in den tegenspoed maakt het lot minder zwaar om dragen en oprecht ongelukkig is hij nooit die zich naar de omstandigheden weet te plooien en met een krachtdadig en standvastig gemoed de wederwaardigheden des levens onderstaat.
Ik acht hem de allernutsten man
Die zijne passie dwingen kan;
Die noch in voor- of tegenspoed
Veranderd wordt in zijn gemoed.
8. Hierboven heeft de schrijver reeds een woord gerept over de onrechtvaardige rechters. Doch hij oordeelt het niet overbodig een afzonderlijk hoofdstuk toe te wijden aan die rechters, die niet volgens het voorschrift der wetten, maar volgens het gewicht der hun aangebodene somme gelds hun oordeel strijken. De teekenaar en de dichter stellen ons den rechter voor oogen in zijnen rechterstoel gezeten en uitspraak doende tusschen den meester en den dienstknecht. Deze staat ootmoedig met ontdekten hoofde, vol betrouwen op de billijkheid zijner eischen; doch gene, dank aan den opgevulden buidel, hoe onrechtvaardig zijne zaak ook moge wezen, erlangt een vonnis ten zijnen voordeele. Maar helaas! voor den rechter zelf; de dood heeft langs achter zijnen stoel beklommen en rukt hem de rechtersroede uit de handen, om hem voor het oordeel van den eeuwigen rechter te geleiden. - De geschiedenis der booze rechters, die de kuische Suzanna wilden tot oneer brengen, en der zonen van Heli den hoogepriester, die door hun ongeregeld gedrag tot verergernis strekten aan het volk van Israël, wordt door den schrijver tot staving zijner gezegden bijgebracht. Ziehier de inleiding van Suzanna's geschiedenis:
Was een rijke man woonachtig,
Die een zeer schoon vrouwe had,
Niet uitwendig, noch te prachtig,
Maar met deugdenlof befaamd,
In dees woning was de raad
Van der Joodsche Synagogen,
Had het opperste vermogen,
Was (zoo ik het zeggen kan)
De allertreffelijkste man.
Van de Joden zijn gemaakt
Twee zeer oude booze rechters,
Die, met overspel verblaakt,
Waren Godes wet bevechters
Als de onkuische minnevlam
In dees boeven boezem kwam.
9. Na den onrechtvaardigen rechter komt de sterrekijker ten tooneele, en geeft den zedeleeraar aanleiding om de verschillige soorten van bijgeloof te beschrijven en te hekelen. Onze astroloog wordt door den dood aangesproken:
Gij steekt het hoofd altijd omhoog,
Houdt op de sterren steeds uw oog,
Let hoe des hemels as omdraait
Waaruit gij vreemde dingen graait (raadt),
Voorzegt der menschen ongeval,
Wat goede tijd hun komen zal,
Wat oorlog, dat er op zal staan,
Wat pest de wereld om zal gaan,
Wanneer de peis zal zijn gemaakt,
Wanneer het graan is wel geraakt,
Wanneer de wijn is goeden koop,
Wanneer het werk heeft grooten loop,
Door honderd zulks (die ik vergeet)
Wordt gij geacht als een profeet.
Zie hier een ander vreemder bol,
Maak daar uw hersens mede vol;
Bepeins eens wat u is geschied,
Dat gij gekomen zijt van niet,
Dat gij in niet, gelijk gij ziet,
Geraken zult door groot verdriet.
Maar zoo gij op uw kabel let,
Zoo wordt uw hart in rust gezet.
Gij zult afmeten in dit stuk
Uw eigen vreugd en ongeluk:
Uw vreugd, als gij met dit gedacht
Tot deugd u stelt, van zonden wacht;
Uw ongeluk, zoo gij niet peist
Waar dat men na dit leven reist.