De ceders van Libanon.
Libanon en Antilibanon zijn twee gelijkloopende gebergten in Syrië, welke Palestina ten Noorden bepalen, thans in het Turksche Paschalik Damascus, beide door een zeer vruchtbaar dal van elkander gescheiden; in deze gebergten woont tegenwoordig het volk der Druten. De ceders van Libanon, welks bosschen aan de Pheniciërs het hout voor den scheepbouw leverden, zijn beroemd. Vóór drie honderd jaren beschreef de Duitscher Graft op de volgende wijze een bezoek, welk hij met eenige reisgenooten aan de Libanonsche ceders bracht:
‘Wij brachten zes uren door, eer wij de ceders bereikten. Wij hadden vele steile wegen te beklimmen, somtijds troffen wij wilde struiken aan, verscheidene soorten van boomen, welriekende kruiden, zooals bijvoorbeeld rozemarijn en eenige heldere beekjes. Nadat wij de laatste hoogte bestegen hadden, moesten wij, om de ceders te bereiken, nog een tamelijk verren weg naar de vlakte afleggen.
Toen wij eindelijk gezamenlijk onder de wereldberoemde ceders stilhielden, had een ieder voor zich God gedankt, dat Hij ons zoo gelukkig daar heen geleid had. Intusschen begonnen wij de stammen te tellen, en daar slechts weinigen onzer hetzelfde cijfer hadden verkregen, staken wij in ieder stam een mes, en toen wij daarna al de messen telden, bevonden wij, dat er 27 waren. Daaronder zijn er drie, de een wat minder dan de ander, die bijna dood waren; er was nog een zeer oude stam die niet medegeteld was. Zij hadden hooge, van den wortel af, sterke stammen; de takken, die tamelijk laag aan den stam aanvingen, breidden zich regelmatig in de lengte en breedte uit. Zij gelijken naar het hout onzer dennen, en dragen zomer en winter een schoon groen loof. Dit is klein, tamelijk zacht en spits en gewoonlijk overeind staande, alsook hunne fijne tamelijk sterk gespitste knoppen, die den vorm van kleine noten hebben, maar nu goed gesloten zijn.
Wanneer een onzer onder zulk eenen boom stond en boven zich zag, dan kon hij slechts weinig zien, maar wanneer hij op eenigen afstand stond, dan zag hij louter groen loof. Voor de aardigheid hebben wij eenige takken medegenomen, waaronder een zeer schoonen met zeven overeind staande knoppen en ook eenige enkele. Daarop hebben wij bij den grootsten boom ons middagmaal gebruikt, dat ons zeer goed smaakte en daar wij het voornaamste, het drinkwater, vergeten hadden mede te nemen, moesten wij ons met louter sneeuw behelpen. Toen zagen wij rond of er van verre op de wijde vlakte, geen jonge ceders of andere boomen te ontdekken waren, daar men ons gezegd had, dat de ceders geen ander hout rondom zich verdragen kunnen. Wij konden inderdaad niet het geringste bespeuren, maar wel konden wij merken, dat er, ten tijde van koning Salomo, veel meer ceders op het genoemde bergvlak, dat zich tot meer dan tien Engelsche mijlen uitstrekt, moeten gestaan hebben; zij zullen wel niet tot den prachtigen tempel alleen, maar ook tot andere koninklijke bouwwerken gebruikt zijn.
Aan het eind der vlakte, lagen er in den omtrek nog drie zeer hooge rotsachtige bergen met sneeuw bedekt, en ten deele met wild houtgewas omkranst; de hoogte daarvan kan wel twee Engelsche mijlen geweest zijn, zoodat ieder onzer het er voor hield, dat zij nooit door eenen mensch beklommen waren, daar de rotsen zich bijna loodrecht ten hemel verheffen.
Bij onzen terugtocht had men ons een weinig om, en weldra naar eene kloof gevoerd, die zich langs den ganschen berg zeer steil in de diepte voortzet, en waarin eene niet waterrijke beek nedervalt en stroomt. Daarbij konden wij allen licht de gevolgtrekking maken, dat de werklieden van koning Salomo, de omgehouwen cederstammen hier heen gebracht, en in deze bergengte weder naar omlaag vervoerd hadden, want men kan zich moeielijk voorstellen, dat zij dit op eene andere wijze zouden gedaan hebben.
Over deze bergkloof konden wij tusschen de van weerskanten uitstekende bergtoppen, de op grooten afstand liggende zee, voor de haven van Tripoli, duidelijk erkennen, doch de hoogte waarop wij stonden was niet uit te meten.’
Volgens Peterman is de cedervlakte 8280, en de hoogste spits van den Libanon 9030 voet hoog. Het zal den lezer wellicht niet onbelangrijk voorkomen, dit kleine drie honderd jaren oude reisverhaal, met nieuwe beschrijvingen van dien aard te vergelijken.