De Vlaamsche School. Jaargang 19
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
De Fransche republiek te Lier,Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 20]
| |
De welstellende burgers stonden hoog aangeschat: M. Van den Brande brouwer in het Schaakberd voor 6,000 gulden, priester Van Gelder voor 5,000 gulden, Mev. Van der Cruyce, weduwe van den schout, voor 2,400, M. De Heyder, bestuurder van de fabriek, voor 3.500 gulden, M. Hubar en een aantal andere burgers voor 200, en eindelijk de voorname landbouwers van den bijvang voor dezelfde som. Dan kwam de beurt der kerken en kloosters. Het Kapittel van St-Gommar moest 12,000 gulden inbrengen, St.-Elisabethgasthuis 5,000, het klooster van Sion 2,000, de Cellebroeders 2,000, het Begijnhof 3,000, de infirmerie van het Begijnhof 2,000, de Zwarte Zusters 1,000, het klooster van Vredenberg 500 en eindelijk de abdij van Nazareth 25,000 gulden. Om de burgerij te ontlasten moest al het zilverwerk en sieraden van kerken en kloosters, Gilden en Kamers ingeleverd worden. Al de schatten, gedurende twee eeuwen vergaderd, werden door drie zilversmeden aan stukken geslagen, in houten vaten ingekuipt, en naar Frankrijk verzonden. Alleen de zilveren reliquiekas ontsnapte; zij was 's nachts te voren heimelijk uit de kerk gevoerd. De koffiepot, in 1777 door de Ongeleerden te St-Nicolaas gewonnen, ging mede verloren. De waarde van zilver, goud en juweelen bedroeg in het geheel 107,930 livres; de sieraden van St-Gommar, 3,663 gulden, die van het gasthuis, 1,300, die van Sion 2,402, die van de Cellebroeders 1958, die van het Begijnhof, 9,797, die van de Zwarte Zusters, 1092, die van Vredenberg, 553; de Predikheeren leverden voor 2,888 gulden, de Kapucienen alleen bleven van alle bijdrage vrijGa naar voetnoot(1). In geld bedroegen de ingebrachte sommen 192,069 gulden. Dit maakte 300,000 ponden, waarmede secretaris Maluin naar Antwerpen vertrok en den lof der republikeinsche bestuurders inoogstte voor het patriotismus der stad Lier. Doch, wat hij ook bad om eenige verlichting, dit werd hardvochtig van de hand gewezen; en op 13 Thermidor (31 Juli) werd eene proclamatie afgevaardigd, dat elk zijn aandeel te volmaken had, wilde men zich niet aan de grootste onheilen blootstellen. Doch ieder had gedaan wat in zijne macht was, en er bleef niets over dan de gijzelaars aan te duiden, welke elke stad, bij gebrek aan betaling, leveren moest. Om vijf uren werden twaalf der meest bemiddelde ingezetenen als dusdanig aangeduid: de cantor van het kapittel Vertommen de kanoniken Baeyens en Franqué, priester Van Gelder, de pater der Cellebroeders, Jacob Smets, en de brouwer Van den Brande voor de stad; de ontvanger van Nazareth en pachter Asselberg voor den bijvang; dokter De Ram en de pachters Mols, Van Hoof en Schutter voor Nijlen, Kessel en Emblehem. Zij moesten zich op de kruisboogkamer vereenigen, om naar Avesnes vervoerd te worden. Secretaris Maluin had nogtans te Antwerpen den moed niet opgegeven, en bekwam met eene nieuwe verdeeling, eenen uitstel van acht dagen. De tijding werd hier 's avonds aangebracht. De gijzelaars werden losgelaten, en, dank aan secretaris Maluin, van de gevangenis bevrijd. Volgens de nieuwe verdeeling, mochten de 200,000 overblijvende ponden onder de gronbezitters, buiten Lier wonend, verdeeld worden, en werden de rijke abdijen van Tongerloo en St.-Bernards, die hier groote eigendommen bezaten, de eerste voor veertien, de andere voor achttien duizend gulden, en de O.-L.-V.-Broeders van Mechelen voor veertien duizend ponden aangeslagen. Doch de betaling der oorlogscontributie bleef voor het oogenblik achterwege. Hoe zwaar die brandschatting ook drukte, zij was maar een klein deel der beproevingen van het jaar 1794. Representant Laurent was bij zijn bezoek vergezeld van eenen commissaire des legers, die aanstonds beslag legde op al de openbare kassen, met bevel de achterstallige belastingen binnen de 24 uren te voldoen. Hij vond bij de rentmeesters 11,400 livres, in de Statenkas 521, op de griffie voor 2,017 livres weezenpenningen, die zoowel aangeslagen werden als de gelden der ambachten en gilden. De ontwapening der burgers was in de eerste dagen gebeurd: ieder had zijne wapens moeten inleveren, eene algemeene huiszoeking werd door de krijgsoverheid gedaan, en poeder, lood, geweren, sabels, tot zelfs de stadskanonnekens, die bij de feesten dienden, werden naar Frankrijk gezonden (ordonnantie van 11 Thermidor). Elk huis lag daarenboven opgepropt met soldaten, tot diep in den winter, wanneer de bezetting eindelijk de kazernen betrok. Onze omtrek had niet minder te lijden. Het Noorderleger had zijn kamp te Lisp nedergeslagen. Heel de oogst werd verbruikt, de aren tot paardenvoedsel, de halmen tot legerhuttenGa naar voetnoot(1). De brouwerijen mochten niet brouwen dan voor de republikeinen, die meer dan driehonderd tonnen, voor bij de zes duizend livres, bier verbruikten. Na eenige weken vertrok het leger naar Santhoven, en verder naar Holland; doch alles was verwoest, zoodat zich bij de oorlogscontributie, de militaire logementen en de roode loop, door de Bondgenoten achtergelaten, nog de schaarschheid der levensmiddelen voegde: zeker meer dan voldoende om den ondergang der burgers te bewerken; en nogtans hadden de Franschen nog twee andere middelen aan de hand, om den laatsten stuiver af te persen: de assignaten en de requisitiën. Gelijk bekend is, gaf de Fransche republiek papieren geld uit, gewaarborgd door de domeinen. Spoedig geraakten die zoogenaamde assignaten in minachting, en golden nog niet de helft of het derde hunner nominale waarde. Niettegenstaande besloot de republiek de assignaten tegen volle waarde op te dringen, en den verkoop der waren boven een gesteld maximum te verbieden. Van het eerste uur hunner komst waren de soldaten met hunne assignaten in de winkels gevallen; | |
[pagina 21]
| |
de burgers weerden er zich tegen; doch 's anderendaags, 23 Juli, verscheen eene proclamatie van generaal Souham, om hen te dwingen de assignaten te ontvangen. Sommigen sloten hunne huizen en staakten hunnen handel; maar eene tweede proclamatie beval alle winkels, herbergen en knolhuizen open te houden; en daar eenigen hunne uithangborden introkken, om aan de aandacht der soldaten te ontsnappen, verscheen een derde bevel, dat ieder zijnen naam en bedrijf in letters, vier duim dik, op zijne deur moest schrijven; en die vriendelijke uitnoodigingen prijkten telkens met de woorden: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid, ditmaal met het minder bemoedigend: ‘of de dood’ vergezeldGa naar voetnoot(1). Die middelen waren niet toereikend om aan de assignaten waarde te geven; liever dan zijne waar voor ‘pampiere l'argent’ af te staan, stelde men zich aan straffen bloot, die zich niet lieten wachten. De winkelier Scheyvaerts werd beboet, omdat hij een paar kousen boven het maximum verkocht had; de bakkers Mingeau en Meert, en de baas uit het Mechelen gingen in de gevangenis, om onderscheid te hebben gemaakt tusschen klinkende munt en papier. Enkelen vonden er hun voordeel bij, stelden zich als verklikkers aan, namen de assignaten van de soldaten tegen halve waarde, deden zich door de handelaars koopwaren tegen de volle waarde afleveren, en vestigden eenen zekeren welstand op den ondergang hunner medeburgers. De oorlogscontributie had vooral de kloosters en de welstellende burgers getroffen; de assignaten, de handelaars, de requisitiën spaarden niemand. Onder dien naam verbloemden de Franschen het schandigste misbruik van het geweld, door eene machtige natie op een klein weerloos volk gepleegd. Onder voorwendsel van de legers te onderhouden, was een drom requisiteurs op ons land gevallen. Zij legden de hand op alles, vergden tienmaal meer dan noodig was voor de legers, die meestal gebrek leden, terwijl de requisiteurs, met buit en schatten beladen, naar Frankrijk wederkeerden, en soms de granen en eetwaren in de magazijnen lieten verrotten, terwijl de burgers honger leden. Te Lier waren de Franschen nauwelijks de poorten binnen of citoyen Itier vergde 10,000 busselen hooi, 12,000 busselen stroo (13 Thermidor), en 's anderendaags eischte Bourcier, commissaris bij het Noorderleger, niet minder dan 4,000 paar schoenen, 4,000 distributiezakken, 4,000 hemden, 4,000 slobkousen, 4,000 ellen lijnwaad voor tenten, 4,000 ellen laken, 4,000 das- en schapevellen, 4,000 wollen sarges, en 4,000 paar kousen, binnen de twintig dagen (Ordonnantieboek, 6 Oogst). Hadden zich al de inwoners tot op het hemd ontkleed, nog ware het niet mogelijk geweest, zulke uitzinnige vraag te bevredigen; en toch leverden de ongelukkige burgers, voor het begin van September 500 paar schoenen, 300 distributiezakken 650 hemden, 500 paar kousen, 100 ellen lijnwaad, en 200 ellen laken, en nog kwam Bourcier in persoon, om te zien of er niet meer te krijgen was: doch hij moest zelf bekennen, dat ce trou de ville, gelijk hij Lier noemde, genoeg afgestroopt was. Nog waren dit enkel voorboden. De volksverbeelders richtten eene commissie in van negen leden, die, op hunne beurt, onderagenten naar elke stad zonden. Hunne bezigheid was requireeren, hunne roofzucht kende geene palen. Zij eigenden zich al toe wat hun aanstond, en nevens hen speelde elke Franschman den requisiteur voor eigen rekening. Het requireeren scheen een natuurrecht voor de zonen der grande nation geworden. Een bureel van dergelyke onderagenten werd hier op 2 Fructidor (19 Oogst) ingesteld, onder den naam van Agence du commerce; doch het bleek dat die commerce in rooven bestond. De agenten Beghin en De Gand lieten weten, dat alles in requisitie was gesteld, en elk de lijst moest inleveren van al wat hij bezat. Niets mocht verkocht worden dan in het klein, en nog mits rekening te doen aan de agence. Eene afgekondigde lijst bevatte al wat de republiek noodig had. Die lijst, een waar meesterstuk van vernuft, bevat bijna tweehonderd artikelen. Al wat de natuur voortbrengt, of de nijverheid schept, al wat kan dienen om den mensch te voeden te laven, te kleeden, te dekken, te genezen of te vermaken, komt er op voor; lakens en sarges, linnen en katoen, ijzer en hout, zeep en smout, olie en kaarsen, leder en zeildoek, potten pannen, kousen en hemden, hoeden en mutsen, koffie en thee, koolen en wortelen, klaver en haver, wijn en likeur, tot zelfs opgelegde komkommers en gedroogde erwten, vitriool en ammoniac, aluin en Spaansche-vliegen, jelap en Engelsch zout, opium en saffraan, pek en zoet, ja, het ware onmogelijk iets uit te denken wat aan de requisiteurs ontsnapte. Ieder moest een deel van zijnen voorraad afstaan. Men kreeg eenige assignaten in betaling, tegen eenen prijs berekend op driekwart van het maximum van Rijssel; in andere woorden, schier niets, terwijl het weggehaalde gewoonlijk de regelmatige vordering overtrof. De huiszoekingen gingen met de requisitiën gepaard: onvoorziens kwamen de agenten de huizen van den zolder tot den kelder onderzoeken, en zoo groot was de schrik, dat maar ééne overtreding vastgesteld werd, ten laste der weduwe Steenackers, die, om eene partij wijn te hebben willen redden, tot eene boete veroordeeld werd, en haar vonnis op alle hoeken zag aanplakken (5 Brumaire, jaar iii). Karren, wagens, paarden werden opgeroepen, de prachtpaarden allen aangeslagen; van de werkpaarden, die op de Veldekens moesten bijeenkomen, de vijf schoonste dieren van de stad, de vijftien sterkste paarden van den bijvang, tegen assignaten afgenomen. Wagenmakers, hoefsmeden, timmerlieden stonden in requisitie, en mochten de stad niet verlaten. Voor de hospitalen moesten niet minder dan zeventig voorwerpen geleverd worden, onder anderen 800 bedden, 800 stroozakken, 700 matrassen, 1800 paar slaaplakens, 1800 hemden, 250 voorschooten; verder ketels, lepels, schuppen, tangen | |
[pagina 22]
| |
kandelaren, lampen, lantaarns, enz.; en eindelijk zes en tachtig stukken wijn, tien stukken azijn, vier vaten brandewijn, 1100 pond suiker, 300 pond pruimen, 400 pond rijst, zestig potten olijfolie, 400 potten smout, zestig stukken lijnwaad enz. (21 September 1794). In Oogst, September en October, bracht elke dag eenen nieuwen aanslag mede. Nu eens vroeg men vlegels en wannen, ziften en pieken, schalen en gewichten, dan weder moest de helft van al de granen ingeleverd worden (15 Vendemiaire jaar iii, 6 October 1794). Daar de boeren beweerden, dat de armen ontbraken, moest het Magistraat de burgers oproepen, en naar de hoeven zenden om te dorschen. Voor het vervoer moest het derde deel der wagens en karren in de warande, te Antwerpen, opkomen. ‘Eindelijk,’ zegt een tijdgenoot, ‘na dat deze agence de stad met onuitsprekelijke requisitiën geslagen en de inwoners totaal geruïneerd had, zag men de gebreken van die instelling.’ De agence werd afgeschaft, eene schaduwe van onderzoek ingesteld, dat natuurlijk niets ten laste der agenten vaststelde (25 Brumaire jaar iii, 16 November 1794); doch de requisitiën gingen voort, maar er kwam ten minste eene zekere regelmatigheid in het kwaad. De hooge overheid bepaalde de inleveringen, en liet zich alle tien dagen rekening doen. ‘Alzoo,’ zegt dezelfde tijdgenoot, ‘ging de agence te niet, tot groot genoegen der burgers; want het was waarlijk de geesel der stad en de ondergang van allen.’ Een hospitaal van schurftige soldaten, dat hier gevestigd werd, bracht nieuwe plagerijen mede. Dokters en apothekers werden in requisitie gesteld, de burgers moesten zalf, vet, boter en levensmiddelen leveren en het ziekenhuis in staat stellen van meubelen en bedden. Eene menigte hoornbeesten, voor de legers bestemd, werden rondom de stad, van de eene weide naar de andere gestuwd, tot dat het voeder ontbrak, terwijl het aan de burgers verboden was binnen een uur van de stad, gras te maaien (Ordonnantieboek, 19 September 1794). Eindelijk, om niets te vergeten, ontvoerden de Franschen de beste schilderijen uit onze hoofdkerk: den Christus van Jordaens en de twee tafereelen van Rubens, met hunne luiken, en op de Bakkerskamer legden zij de hand op vijf andere schilderijen van waarde: twee van Quellin, den H. Bruno en den Duivel in de woestijn verbeeldende, uit het Karthuizersklooster herkomstig, en drie van onbekende meesters, den H. Hieronimus, eenen Kerstnacht en de H. Catharina, te Brussel door het ambacht gekocht.Ga naar voetnoot(1) Het verhaal der ellende van 1794 is zeker lang, en geeft nog maar een zwak denkbeeld van het lijden onzer voorouders. Er ontbrak niets meer dan de hongersnood, en deze liet zich niet wachten. De landbouwers, nog meer uitgeplunderd dan de stedelingen, wachtten zich wel, het weinig, dat hun overbleef, naar de steden te voeren, waar men hun graan en paarden afnam. Er kwam niets ter markt, en de burgers leden gebrek. Vruchteloos schreef men aan die van den bijvang om hulp. Wat kon het Magistraat doen? Requireeren, gelijk de Franschen? De regeering zond bevel, aan bijvang en dorpen, koren, tarwe en boter ter markt te brengen; en, daar dit gebod geen gehoor vond, riep men de hulp van den plaatskommandant in, om met geweld de granen op te zoeken en toe te voeren. Zoodat ten laatste de kleine steden requireerden tegen den buiten, de groote plaatsen tegen de kleinere, en geheel het bestuur niet meer was dan eene aaneenschakeling van geweld en rooverij. De landllieden, reeds zoo beproefd, kregen nog de ziekte in hunne stallen, en verloren de weinige paarden, welke de requisitiën achtergelaten hadden. Hoe dikwijls moeten de burgers, die zoo haastig waren om de wapens tegen Joseph II op te nemen, dit nieuwe juk vervloekt hebben? Doch, die voldoening bleef hun zelfs niet over. Zij moesten zich opgeruimd en vroolijk toonen, met de Fransche kokarde prijken, wilden zij niet voor suspects doorgaan, en door verklikkers aangeklaagd worden. Eenige burgers, die zich in het Spanje buiten de Leuvensche poort, het hart eens lucht gegeven hadden, over de hatelijke contributies en requisities, moesten op bevel van den plaatskommandant vervolgd worden; doch, daar niemand tegen hen getuigde, bleef de zaak zonder gevolg. In vergelding van zoovele beproevingen, dischte men onze burgers eenige republikeinsche vertooningen op. Kommandant Fagot deed al de wapens van de huizen en openbare gebouwen wegnemen, en met veel moeite bekwam men, om het stadswapen op het stadhuis, met een muurtje te mogen bedekken. Op den stadhuistoren verving de Jacobijnenmuts en het Fransch vaandel den weerhaan; en daar de stadsschaliedekker eerst weigerde dit werk te verrichten, kreeg hij aanstonds een twaalftal soldaten naar huis. De verandering kostte 250 gulden. Men had het geluk weder ‘vrij te zijn en vrij te leven;’ dus moest er een nieuwe vrijheidsboom geplant worden. Op 2 Vendemiaire, jaar iii (23 September 1794), te twee uren namiddag, bevonden zich de leden van het Magistraat, de beambten en geheel de bezetting op de Markt. Ieder moest eene schup aarde rond den boom schieten. Op den top wapperde de Fransche vlag, en kommandant Fagot, met zijne tirailleurs, danste eene woeste carmagnole rond den boom, onder het zingen van de | |
[pagina 23]
| |
Marseillaise, en het uitschreeuwen van eenen wilden Ça ira. 's Avonds onthaalde het Magistraat de krijgsoverheden op wijn en pasteigebak, en schonk aan de soldaten twee tonnen bier, doch die onvoorzichtigheid kostte duur. De soldaten geraakten op den kaves verlekkerd, en Fagot vond niets eenvoudiger dan alle dagen twee tonnen van dit smakelijke bier te requireeren. De plaatskommandanten hadden toen al de macht in handen. De eerste, citoyen Dumaine, was slechts eenige dagen gebleven toen kwam citoyen Fonfrède, opgevolgd na vier dagen door citoyen Duval, op zijne beurt door Fagot vervangen, die zich door de stad een rijpaard deed leveren. De wijze waarop zij de politie hielden, aan hunne zorgen toevertrouwd, geeft een klein denkbeeld van het republikeinsche leger. Men hoorde niet dan van stelen en inbreken, zonder dat er iets gedaan werd, om de burgers te beschermen. Op het einde van September, nam eindelijk Thiebaud het bevel over. Hij herstelde een weinig de orde, en verleende eenige vrijheid. De 20e Vendemiaire jaar iii kwam overeen met stads patroondag. De klokken luidden; doch de processie had men niet laten uitgaan. Thiebaud vernam naar de oorzaak van het vreugdegelui, en beval de processie op furiedag haren gewonen gang te laten nemen en woonde zelf, met zijne scherpschutters, de plechtigheid bij. Thiebaud verliet onze stad op 3 November, en werd door citoyen Drulhé vervangen. De gewone bezetting der stad bestond uit 300 scherpschutters, en het depot der vrijwilligers; doch men had meermaals doortocht van legerkorpsen. Tien duizend man van generaal Van Dam trokken hier op 27 Fructidor door, gevolgd van het hoofdkwartier, met den vermaarden generaal Pichegru, die door het Magistraat op eenen maaltijd, ten huize der weduwe Van der Cruyce, thans de normaaleschool, onthaald werd, en verder naar Tongerloo vertrok. Lier. Anton Bergmann. |
|