Over de aantrekkingskracht.
De uitgestrektheid der middellijn van de buizen wordt vastgesteld door de berekening van het gewicht van het kwik dat de buizen op eene bepaalde lengte kunnen inhouden.
Het waarnemingstuig dat men aan den natuurkundige Guy-Lussac verschuldigd is, is bijzonder wel geschikt, om de
hoogte der klimming of neerdrukking te bepalen. PP is een glazen vat, staande op eenen voetzuil met vijzen, die toelaat den rand HH van het vat juist horizontaal te plaatsen. De haarvormige buis TSM is voorzien van een planksken QQ dat op den rand van het vat rust.
Deze buis kan men doen dalen of klimmen bij middel van een schuifberdeken C. Nevens het vat en op eenigen afstand, bevindt zich een maatstaf R, op welken eene beweegbare loerbuis gehecht is. Om de hoogte SM der kolom af te meten, beweegt men vooreerst de loerbuis tot dat men het toppunt S der vochtkolom er door beschouwe, daarna plaatst men in het vat nevens het planksken QQ de vijs AA, welke men doet draaien tot dat derzelver punt het vocht in het vat aanrake. Alsdan teekent men het punt aan, waar de loerbuis zich bevindt, en men doet deze dalen tot dat het punt het vocht in het vat aanrake. Alsdan teekent men het punt aan, waar de loerbuis zich bevindt, en men doet deze dalen tot dat men het punt der vijs er door zien kunne; de doorloopende afstand duidt de hoogte der vochtkolom boven de buitenhoogte aan.
Bij proefnemingen heeft men bewezen, dat de hoogte der opgehevene of neergedrukte vochtkolommen in omgekeerde reden is van de middellijn der haarvormige buizen, zoodat voor eene buis van 1/2 millimeter binnenmiddellijn, de hoogte der vochtkolom het dubbel zal zijn van die welke men in eene buis van eenen millimeter middellijn zou aantreffen, wel te verstaan wanneer de buis door het vocht nat wordt. In het tegenovergestelde geval, is het de neerdrukking, die dubbel is in eene buis van 1/2 millimeter.
Wanneer men met omzichtigheid eene haarvormige buis uit een vocht trekt, bemerkt men dat de kolom vocht, die in haar binnenst blijft hangen, grooter is dan te voren. Dat verschil schijnt veroorzaakt te zijn door den druppel vocht die aan het ondereinde der buis blijft hangen en den vorm van een halven ronden bol heeft. Inderdaad, de overmaat in de hoogte is des te grooter naarmate de druppel vocht meer bol is, hetgeen men bijzonder bekomt door het gebruik van buizen welker wanden weinig dikte hebben. Met zuigpijpvormige buizen doen er zich
gelijkslachtige verschijnsels op. Bij voorbeeld in eene buis van gelijkvormige binnenmiddellijn, zijn de toppunten S en S der twee kolommen op dezelfde hoogte, zoolang het vocht het uiteinde van den korten tak der buis niet bereikt; maar op dit oogenblik kan men in het laagste gedeelte der buis vocht laten loopen, en eene overmaat van hoogte teweegbrengen; naarmate deze hoogte klimt, verandert de vorm van het