De Vlaamsche School. Jaargang 18
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDr Ferdinand-Augustijn Snellaert.Nauwelijks is het graf van Serrure gesloten, en reeds moeten wij dat zijns vriends zien delven. Voor de tweede maal, met weinige maanden tusschenruimte, meldde men op het einde der maand Mei dat de heer F.-A. Snellaert ziek was en in bedenkelijken toestand verkeerde. Ditmaal heeft de dood het zoo werkzame en nuttige leven van den geleerden Vlaming afgebroken. Snellaert bezweek den 4n Juli 1872, 's namiddags, in den weinig gevorderden ouderdom van ongeveer 63 jaren, te zijnen huize, Merelbeekstraat, te Gent. Hij werd geboren te Kortrijk op 21 Juli 1809, en deed zijne eerste studiën in het collegie zijner geboortestad. Hij had van jongs af eene groote neiging voor den militairen stand, doch zijne ouders waren er tegen; om tenzelfden tijde hunne met zijne neiging overeen te brengen, trad hij in 1826 in de krijgsgeneeskundige school te Utrecht. Tegen het einde van 't jaar 1829 werd hij als officier van gezondheid aangesteld bij de 15e infanterieafdeeling, die toen te Antwerpen in bezetting lag. Hij bleef in 1830 in Hollandschen dienst, daar hij de scheuring der Nederlanden als een groot onheil voor zijn vaderland aanzag. Gedurende den veldtocht van 1830-31 bevond hij zich beurtelings bij de infanterie en bij het 4e regiment dragonders, doch altijd in de afdeeling van den hertog Bernaard van Saksen-Weimar, den voortreffelijken prins, die in ons land in zulke goede herinnering is gebleven.
Eerst in 1835 gaf hij zijn ontslag, en kwam, nadat hij het slagveld van Waterloo bezocht had, in Juni, naar Gent, waar hij zijne geneeskundige studiën voltrok, in 1838 het diploma ontving en zich dan als geneesheer vestigde. Goed gewapend om ‘tegen den Franschen geest in zijn enger geworden vaderland te strijden,’ had hij reeds, toen hij nog studeerde, eene nauwe vriendschap aangeknoopt met J.-F. Willems, en met F. Rens het genootschap De taal is gansch het volk gesticht. Eveneens vond hij tijd voor het schrijven eener Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aan de dood van Albert en Isabella, welke door de koninklijke Academie van België bekroond werd. Ten jare 1840 gaf hij het Kunst- en Letterblad uit, waarvan 4 jaargangen verschenen, en nam een allerijverigst deel aan de Vlaamsche beweging. Zoo was hij het, die met Ph. Blommaert nog datzelfde jaar het eerste algemeen petitionnement tot herstelling der taalgrieven begon, ofschoon het verzoekschrift zelf door Willems werd opgemaakt. De volgende vertoogen echter, die van Gent uitgingen, werden alle door Snellaert opgesteld. Had Snellaert met diep leedwezen de scheiding der beide deelen van Nederland gezien, hij zou trachten de door de staatkunde vaneengerukte broederen langs eenen anderen weg op nieuw bijeen te brengen. Daartoe richtte hij, ten jare 1849, door andere Vlamingen geholpen, het eerste Nederlandsch letterkundig congres in, dat eenen onverhoopten bijval had, en door een tiental andere werd opgevolgd. Al hadden deze bijeenkomsten ook geen ander practisch nut opgeleverd dan de invoering van de spellingseenheid en de uitgave van het Woordenboek der Nederlandsche taal, dat reeds is veel, en de inrichting allerloffelijkst. Op het letterkundig gebied heeft hij ongemeen tot de kennis der Nederlandsche letterkunde bijgedragen, eerst door zijne Schets eener geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, waarvan drie of vier uitgaven het licht zagen, en die door hare korte doch zaakrijke omvatting nog altijd als het beste der werken in dit vak gehouden wordt. Een andere titel op de erkentenis der Vlamingen, door Snellaert te zamen met baron Julius de Saint GenoisGa naar voetnoot(1) en eenige andere Vlamingen verworven, is de stichting van het Willemsfonds, dat eenige jaren onder zijn bestuur stond, en zoo krachtig medehielp tot de ontwikkeling van den leeslust onder het Vlaamsche volk en de opwekking, de uitbreiding van het vaderlansch gevoel. Groote diensten heeft Snellaert dit genootschap in zijne opkomst en eerste ontwikkeling bewezen, en toch - hoe zijn die door de Vlamingen zelven vergolden geworden? Als lid der Academie onderscheidde zich Dr Snellaert door eene buitengewone werkzaamheid. Talrijke verslagen over prijskampen en ingezondene verhandelingen, de uitgave van verscheidene dichtwerken uit de middeleeuwen, getuigen van 's mans diepgrondige geleerdheid, veelomvattende kennis, scherpzinnigheid, kloek en juist oordeel. Ook zal zijn verlies, wij twijfelen er niet aan, in 't eerste geleerde genootschap van ons land eene groote leemte doen ontstaan, welke in lang niet zal aangevuld worden. Snellaert laat eene aanzienlijke bibliotheek achter; onder 't opzicht van de geschiedenis der Nederlandsche letteren, naast die van wijlen C.-P. SerrureGa naar voetnoot(2) de belangrijkste, die wij kennen. Hij vormde, onder andere, eene verzameling volksliederen, van de vroegste tijden tot heden, welke het spijtig zoude zijn dat ze moest verstrooid worden, benevens eene | |
[pagina 105]
| |
collectie van Nederlandsche schriften over, voor en tegen de hervorming, op godsdienstig gebied in de xvie eeuw ontstaan; eene niet onbelangrijke verzameling van plaatdrukken en spotprinten, enz. Eenige handschriften, alsmede een aantal boeken, van welke geen tweede exemplaar gekend is, geven voorts aan zijne bibliotheek eene aanzienlijke waarde. Dat Snellaert zich geene persoonlijke opofferingen spaarde, waar het de Vlaamsche zaak gold, heeft hij bewezen, toen hij tijdens de maandenlange ziekte, die Zetternam aan de vaderlandsche letterkunde ontroofde, wekelijks meermaals naar Antwerpen reisde, om de smarten des zieken, - die het vaste geloof had dat Snellaert hem kon en zou redden, - ten minste door zijne tegenwoordigheid te lenigen. Bij het overlijden van Zetternam droeg hij ook het zijne bij, om de weduwe en kinderen ter hulp te komen, en vormde met eenige heeren van Antwerpen een kapitaaltje, dat aan mejufvrouw Constantia Teichmann werd toevertrouwd, welke edele weldoenster de zorg der weezen op zich genomen had. De twee oudste meisjes werden, door hare bemiddeling, later geplaatst in de normaalschool te Herenthals, maar zijn reeds overleden. Snellaert was een man van een eenvoudig karakter, van edelmoedige, milde beginselen. Van hem mag gezegd worden, dat hij hoofdzakelijk geleefd heeft voor de redding en rechtsvordering van Vlaanderen. Waren de Vlamingen, ongelukkiglijk, niet zoo verdeeld geweest op staatkundig terrein, hij, en hij alleen ware, na vader Willems, de waardige hoofdman geweest der beweging, welke hij hielp in 't leven roepen en door woord en daad trachtte voort te planten: zijn verstand, zijne voorzichtigheid, zijne diensten aan de Vlaamsche zaak bewezen, gaven er hem 't recht toe! Ongelukkiglijk werd zijn streven meer dan eens miskend, door mannen, die niet begrijpen konden of wilden, dat de Vlaamsche zaak eene algemeene, eene volks-, geene bekrompene partijzaak is.... De man had tegenstrevers, benijders, misschien vijanden - maar niemand onder hen zal de onmetelijke diensten loochenen, die Vlaanderen hem heeft te danken. Sedert 1847 was Snellaert lid der Academie van België; hij werd later ridder der Leopoldsorde en van den Nederlandschen Leeuw. Hij was ook vereerd met het Metalen-Kruis. In 1856 werd hij, bij koninklijk besluit van 27 Juni, lid benoemd der taal-commissie, later met recht grieven-commissie genoemd, waar hij groote diensten bewees. De Vlaamsche School heeft in 1862, op bladz. 108, zijn welgelijkend afbeeldsel met die der andere leden gegeven, uitgevoerd door Hubert Meyer en Désiré Van Spilbeeck.Ga naar voetnoot(1) Op 6 Juni 1864, gaf Snellaert in de vergadering der koninklijke Academie (afdeeling der letteren) een antwoord op de verhandeling van den procureur-generaal Leclercq, ten opzichte van het gebruik der Vlaamsche taal in het bestuur; deze voordracht, een krachtig pleidooi voor de taal der meerderheid, werd in het Bulletin de l'Académie opgenomen. Als geneesheer had Snellaert ook groote verdiensten; hij had sedert lang veel te doen meest onder de burgerklasse en in de mindere standen der samenleving, welke laatste hij door zijne edelmoedigheid, zijne dienstwilligheid, zoowel des nachts als in den dag, groote diensten bewees. In tijden van groote volksziekten vooral was de geneesheer onvermoeielijk, zijne liefde voor den lijder onuitsprekelijk. En toen hem, na het woeden van eene dier verschrikkelijke plagen, van rijkswege eene gouden medaille voor zijnen verheven moed en groote zelfopoffering werd toegekend, ging in de stad Gent een algemeen gemor op, omdat de belooning niet geëvenredigd was aan de verdienste.... Maar Snellaert - moeten wij het zeggen? - was geen indringer, geen intrigant; hij was een al te vrijmoedig, al te rondborstig Vlaming om bij zekere bestuurders met onpartijdigheid bejegend te worden. Er zijn er, ja! die het den man niet hebben kunnen vergeven, dat hij een Nederlandschgezinde Vlaming, een moedig burger was, die, op zekere oogenblikken, door deftige medeburgers gesteund, aan machtige coterieën het hoofd durfde bieden. Zulk een leven ten nutte van het algemeen, voor de lijdende menschheid en het verongelijkte vaderland, kan niet onbeloond blijven! Wij houden ons overtuigd, dat degenen, die den geleerden Vlaming miskend en zelfs geene versmading gespaard hebben, zich thans met zijne vereerders zullen aansluiten om hem de hulde van erkentenis te brengen, welke hem in zoo hooge mate toekomt. De ter-aardebestelling van 's mans vergankelijk overschot had plaats Zaterdag 6 Juli, na den plechtigen lijkdienst, in de hoofdkerk van St-Baafs, op het kerkhof buiten de Dampoort. Uit verscheidene plaatsen des lands waren vrienden van den afgestorvene gekomen om hem de laatste eer te bewijzen. Wij noemen enkel: Conscience, Jottrand (vader), Blieck, Sleeckx, Delcroix; ook verscheidene Vlaamsche letterkundigen uit Gent waren den verdienstelijken man tot aan zijn graf gevolgd, waartusschen: Geiregat, Heremans, De Potter, Rens, K. Van Acker, met de kunstenaars Jos. Pauwels, Van Eenaeme, Aug. Van Assche enz. Vijf lijkredenen werden bij het graf uitgesproken: 1o door Conscience, namens de Belgische Academie; 2o door Dr Engels, namens de maatschappij van geneeskunde (in 't Fransch); 3o door Heremans, voor de Taal is gansch het volk en het Willemsfonds; 4o door Jottrand (Vlaamsch en Fransch), als lid der grieven-commissie; 5o door K. Van Acker, in eigen naam. De rede van Hendrik Conscience maakte vooral eenen diepen indruk op de talrijke omstanders; zij schetste in kloeke trekken het zoo wel vervulde leven van den menschenvriend en vaderlander, terwijl de heer Van Acker, onder andere, met nadruk, als op een te volgen voorbeeld, wees op de verdraagzame gevoelens des betreurden overledenen, die, gelijk men weet, moedig, doch te vergeefs geijverd heeft om de een- | |
[pagina 106]
| |
dracht onder de Vlamingen van alle denkwijzen tot stand te brengen. Wij hopen, dat, ingevolge den wensch, door Snellaert uitgedrukt, zijn lijk naar St.-Amandsberg zal overgebracht worden, en een denkmaal aldaar van de gewichtige diensten des volstandigen Vlamings, tegelijk als van de erkentelijke trouw des volks, getuigen zal. Ziehier eene lijst van de voornaamste werken, door Dr Snellaert geleverd: 1830-1855. Vlaamsche bibliographie. - 1838. Verhandelingover de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare opkomst tot aan de dood van Albert en Isabella. - 1839. Over het taaleigen van Kortrijk. - 1839. Over de Kamers van rethorika te Kortrijk. - 1840. Iets over den toestand onzer taal en letterkunde. Een paar dagen in Luik en in de Ardennen. - 1841. Taalcongres en Vlaamsch feest te Gent. - 1845. Het Vlaamsch tooneel in de xviie eeuw. - 1846. De Goudbloem van St.-Nicolaes, hoofdkamer van 't land van Waas. - 1846. Drie spelen van Zinne uit den tijd der reformatie. - 1846. Eertijds, Maar en Tegenwoordig. Kluchte. - 1847. Waal en Vlaming. - 1847. Korte levensschets van J.F. Willems. - 1849. Kort begrijp eener geschiedenis der Nederduitsche letterkunde. - 1849. Redevoering over de noodzakelijkheid der kennis van de lotgevallen van 's lands taal- en letterkunde. - 1853. Redevoering over Van Maerlant en zijnen tijd. - 1854. Redevoering over den invloed van Van Maerlants schriften. - Arnoud van Geluwe, bijgenaamd de Vlaamsche Boer - 1855. Een woord over de cholera. Voorts eenige dichtstukken, enz. - 1859. Vlaamsche taalcommissie. Verslag. Histoire de la littérature flamande. (Bibliothèque nationale.) - 1860. Alexanders yeesten. Met inleiding, aanteekeningen en glossarium. - 1865. Over den toestand van het Nederlandsch in België. (Hetzelfde werk in 't Fransch). - 1869. Nederlandsche gedichten uit de xive eeuw. Liedjens, verzameld door J.F. Willems. (Inleiding en aanteekeningen.) - 1872. Levensbericht van Adrianus Bogaers, Leiden. Eindelijk een groot getal artikelen en bijdragen in de Gazette van Gent, de Eendracht, het Taalverbond, het Lees-Museum, de Almanakken van het Willemsfonds, Noord-Nederlandsche tijdschriften, de Annuaires en Bulletins der koninklijke Academie van België, enz. enz. D. |
|