Cleomenes de Griek.
Een verhaal uit de tijden der vervolging onder Diocletiaan.
IV.
De wraakgodinnen, die den misdadigen zoon aan Agamemnon martelden, waren niet verschrikkelijker dan de gedachten die zich thans aan de ziel van Stratonicia vastkleefden. In het begin waren zij uiteenloopend, wanhopend - te gruwelijk om eenige vaste gedaante aan te nemen; - dan veranderden zij in eene strenge beslissing, die, hoe langer zij in het hart berustte, vaster en krachtiger werd. Alle gevoel van dankbaarheid voor jaren van tedere zorg - alle zusterlijke en kinderlijke opwellingen werden door den warrel eener uitzinnige liefde opgeslorpt. Gedurende de lange en vreeselijke uren van den nacht, rezen de zoolang onderdrukte driften van haren landaard op, woelden onbedwongen in haren geest, en eindigden met haar te doen besluiten, dat, om het even door welk middel, Cleomenes van Moesa moest gescheiden worden.
Met het aanbreken des dags, lang voor de weelderige Romeinsche vrouwen de oogen ontsloten hadden, vermomde Stratonicia zich met de kleederen van eene harer slavinnen, en ging uit om diegene te verraden, voor wie zij eens den dood zou gestorven zijn. Wanneer de morgenwind haar voorbij fladderde en zijne frissche kusjes haar op haar en voorhoofd drukte, en zij het zacht gekweel der ontwakende vogelen in het Egerische woud hoorde - welks naam beelden van reinheid en vrede ontstaan deed - werkte zulks tegenstrijdig met hare eigene onstuimige hartstochten; de spokige schrikbeelden verzwonden voor de kalme wezenlijkheid van licht en dag, en een onbepaald gevoel van gewetensknaging en medelijden voor de schuldelooze, die zij ging verraden, ontstond in haren boezem. Maar onmiddellijk keerde de noodlottige herinnering aan Cleomenes en zijne liefde terug - en het meisje drukte hare handen onstuimig tegen haar hart, als om er elk gevoelen uit te drijven, uitgenomen dat, welk haar tot de misdaad aandreef.
Om hare gemoedsrust terug te winnen, zegde zij zich herhaalde malen, dat haar verraad niet den dood van het zachte kind zou veroorzaken; want den edelen, die verdacht werden christenen te zijn, werd gewoonlijk, na de eerste waarschuwing, tijd vergund om de dreigende vervolging te ontvluchten. Aldus zou Moesa van haren beminde gescheiden worden, zonder Stratonicia zich een moord zou moeten verwijten. Met deze troostredenen stapte zij spoedig voorwaarts, en vooraleer de zinneloosheid, die haar dezen stap deed wagen, geheel verdwenen was, had zij reeds Moesa, de dochter van Irenoeus, als eene christin aangeklaagd.
Het huis van den proetor met eenen spoed ontvluchtende, als ware zij door schrikaanjagende nachtgezichten vervolgd, bereikte het Grieksche meisje weldra hare woning. De vrees van de daad verdacht te worden, eene onbepaalde bekommering nopens de gevolgen harer aanklacht, en eene gewetensknaging die hoe langer hoe geweldiger werd, drukten beurtelings haar gemoed. Met de vlugheid eener hinde bereikte zij den geheimen ingang des tuins, en kwam weldra in veiligheid en zonder ontdekt te zijn in huis. Daar, in hare eigene kamer, voelde Stratonicia al hare kracht haar begeven; zij rukte den ruwen mantel die haar vermomd had van hare schouders, en wierp zich ten gronde, drukte haar gloeiend voorhoofd tegen het killige marmer, om eenige verzachting aan hare pijn te bekomen, en beefde bij elk gerucht dat hare ooren trof.
Dan, door eene plotselinge gejaagdheid aangedreven, trad zij in de kamer harer zuster. Moesa lag in eenen sluimer verzonken die wellicht onlangs onderbroken geweest was, want onder hare zwarte oogwimpels parelden er zware tranen. Maar nu was er alles kalm, en een zachte heilvolle glimlach speelde rond haren kinderlijken mond, terwijl van tijd tot tijd enkele woorden over de lippen van het droomende meisje kwamen. Stratonicia boog zich over haar om te luisteren, en onderscheidde den naam dien steeds met stille welluidendheid in haar eigen harte klonk, - den naam van Cleomenes.
Zij verwijderde zich met onstuimigheid van de slaapstede, en in uitzinnigen drift hare armen wringende, terwijl hare verwarde haarlokken en schitterende oogen haar het voorkomen eener bacchante of eener orakelspreekster gaven, dankte Stratonicia de goden, omdat zij haar de noodige kracht verleend hadden, om de daad te verrichten.
Des avonds, toen Irenoeus onder den invloed van zoete huiselijke gevoelens, waaraan de gestrenge ijveraar zich somtijds overgaf, zijne vrouw en dochter rond zich vergaderd had, - dien avond kwam de verschrikkelijke waarschuwing. Eene oproeping van den proetor beval aan de dochter van Irenoeus, dat zij, om van haren godsdienst te laten blijken, in het openbaar de goden van Rome moest hulde bewijzen.
Een oogenblik beefde de jonge maagd onder dezen afschrikkelijken slag; een schreeuw ontsnapte hare borst en zij wierp zich in de armen haars vaders. ‘Stil, kind, ik ben met u,’ murmelde Irenoeus. Zich vervolgens tot den drager dezes geheimen bevels wendende, zegde hij op kloekmoedigen toon, alhoewel het angstzweet op 's vaders voorhoofd parelde: ‘Gij ziet het, zij bekent noch loochent, tot wanneer het uur gekomen zij. Vertrek!’
Allengs kreeg de jonge christene maagd hare kalmte en krachten weder; zij stond recht en kruiste de tengere handen op haren boezem, zeggende:
‘Vader, voed geen twijfel omtrent mijne gevoelens: ik vrees thans niets meer.’ Domitilla wierp zich voor de voeten van haren echtgenoot.
‘Och, Irenoeus, red u en haar tevens - er is nog tijd. Ik bid u, vlucht dezen nacht, - onmiddellijk!’
Irenoeus aanzag zijne dochter; zij beantwoordde dezen blik met oogen, waaruit eene vastberadenheid, aan de zijne gelijk, hem tegenstraalde; tevens legde zij hare hand in de zijne.
‘Moeder,’ sprak zij op zachten, kalmen toon, ‘de dochter van Irenoeus mag niet vluchten. Ik ben zwak, maar de