krings, die eene kolom water 32 voet hoog kan evenaren. Men behoeft zelfs geen sluitpapier te gebruiken wanneer de proefneming gedaan wordt met eene buis welker opening minder dan 2 millimeters omvang heeft in de middenlijn, vermits de drukking der lucht alsdan onbekwaam is de kolom water te verdeelen. Integendeel wordt deze kolom verdeeld door de lucht, die tot klimmen in het glas geneigd is, ingeval de opening van het vat eene grootere uitgestrektheid heeft.
Om de wetten van het vloeien der vochten uit vaten met eenige zekerheid te bepalen, is het noodzakelijk dat deze vochten aan eene bestendige drukking onderworpen blijven; anders zou de snelheid van het uitvloeien zichzelve niet gelijk blijven gedurende de proefnemingen. Inderdaad, zooals wij het reeds gezegd hebben, is deze drukking des te grooter naarmate de hoogte van het vocht in het vat ook grooter is. Het is daarom dat men genoodzaakt is geworden eenige middelen uit te vinden om het vocht op eene bestendige hoogte in de waarnemingstuigen te houden. De bijzonderste dezer tuigen zijn het immervol en de vlotter van Prony.
Immervol. - Dit tuig is hiernevens afgebeeld. V is een vat dat water inhoudt, k eene klep, b eene buis langs waar het water in het kleine vat vv loopt en daarna over deze randen tot in het groote vat AB. Naarmate het vocht langs de opening o loopt, laat men eene gelijke hoeveelheid water uit het vat V loopen, en ingeval deze hoeveel heid grooter ware dan naar behoefte, loopt het overige langs de sneevormige opening w weg, zoodat de hoogte van het water in het vat AB altoos dezelfde blijft.
Vlotter van Prony. - Dit tuig, aldus genoemd naar deszelfs uitvinder, bestaat uit een vierkantig vat a, waarop men een kleiner vat b te vlotten zet. Aan dit laatste bevindt zich eene ijzeren roede cc, die een vasthechtingspunt verschaft aan een derde vat dd, bestemd om bij middel van eenen trechter het uitvloeiend vocht te ontvangen. Het is hier licht te begrijpen dat de vlotter meer en meer moet zinken, naarmate de hoeveelheid water welke men uit het vat a heeft laten loopen, en dat deze vlotter door zijne indompeling het uitgeloopene water vervangt. Verders zullen wij doen aanmerken dat daardoor de drukking van het water in het vat a gedurig dezelve blijft, aangezien het water, hetwelk bevorens eene drukking teweegbracht door zijne verheffing in het vat a, thans deze drukking blijft uitoefenen dewijl het uitloopende water ontvangen wordt in het vat dd, dat in verband staat met den vlotter b.
Dr F.-J. Matthyssens.