De Vlaamsche School. Jaargang 15
(1869)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche St-Lucasgilde, onder zinspreuk: wt jonsten versaemt.
Ao 1548
Van deze buitengewoon belangrijke uitgave is de tweede aflevering van het 2e deel verschenen: zij bevat de liggere van 1639-1649 met talrijke en zeer belangrijke aanteekeningen der heeren Th. van Lerius en Ph. Rombouts. De uitgever van het werk, de heer Feliciaan Baggerman zegt in een bericht, dat bovengemelde heeren sedert eenigen tijd bemerkt hebben, dat zekere schrijvers welke nooit, zelfs niet op eenen afstand, de Liggeren en rekeningen der St-Lucasgilde hebben gezien, van hun werk gebruik maken, als hadden zij zelven de aanhalingen uit de oorspronkelijke registers geput. Eenige zijn zelfs zóó verre gegaan, dat zij zich de aanteekeningen dezer heeren toeëigenen, alsof deze de vruchten hunner eigene opzoekingen waren. Hiervan zijn voorbeelden te vinden tot zelfs in de Biographie nationale. Mochte dit misbruik voortduren, zullen gemelde heeren de namen der schrijvers die zich aan deze niet zeer kiesche handelingen gelegen laten, op het omslagblad der toekomende afleveringen doen drukken. Wij, die ook dergelijke weinig eerlijke schrijvers kennen, zullen des noods de heeren Rombouts en van Lerius ter hulp komen om de letterdieverijen bekend te maken. Op bladzijden 20 en 32 hebben wij reeds over de vroeger verschenen stukken van de Liggeren enz. gewaagd. Sedert dien hebben wij eene geschiedkundige ketterij aangaande dit belangrijk werk aangetroffen in de 1e aflevering dezes jaars van den Messager des sciences historiques enz., geteekend Emile V. Wij vertalen: ‘Het bijzonderste belang,’ zegt de heer Emile V., wij durven zeggen het eenig belang en het eenige nut der Liggere bestaat, volgens ons, in de aanteekeningen; zoo vinden wij er in vermeld, Rubens' aanneming, met algemeene stemmen, als lid der gilde; dan de rekeningen van betalingen, aan den kunstenaar gedaan, voor verschillende kunstwerken, uitgevoerd voor kerken dier stad; aanteekeningen betrekkelijk de schilders Jordaens, Erasmus Quellyn, enz. enz. Wij denken dat de geleerde uitgevers der Liggeren eene nuttige verandering aan hunne uitgave hadden kunnen brengen. In stede van dit boek van het begin tot het einde terug te geven en de bladzijden te vullen met gansch onbekende namen, hadden zij er een doorwrocht en boeiend geschiedkundig werk kunnen van maken bij middel van de beroemde en gekende namen die men er in aantreft, en met hunne na moeilijke opzoekingen verkregene notas te omschrijven en het alles tot een volledig geheel te verwerken.’ Wij zijn juist van het tegenovergestelde gevoelen; de heeren van Lerius en Rombouts doen juist wat zij doen moesten. Zij geven de Liggeren in hun geheel, zonder uitlating en ongeschonden terug en onttrekken hierdoor aan de mogelijkheid van vernieling een voor de geschiedenis der Vlaamsche schilderschool onschatbaar boek. Zij stellen tevens al de geschiedkundigen in de gelegenheid zich voor eenen betrekkelijk zeer geringen prijs dit werk aan te schaffen, waarvan de raadpleging tot hiertoe niet dan met eenige moeite en kosten kon geschieden, en welk dan nog door het een of ander toeval reddeloos verloren kon gaan. En welke rijke bron zou, met de Liggeren, voor onze kunstgeschiedenis niet verdroogd zijn! De heer Emile V. spreekt van de, met algemeene stemmen geschiedde aanneming van Rubens in de St-Lucasgilde. Waar mag hij dat gelezen hebben? De aanneming met algemeene stemmen in de gilde der Romanisten, is verward met St-Lucas, door den heer Em. V. Zie Liggeren I, blz. 401, 1 Juli 1613. Rubens heeft, zooals het de gewoonte was, zich laten inschrijven als lid der gilde, maar bij onze wete, was er geen kwestie van keus of stemming. Verders spreekt de heer Em. V. over het vullen van bladzijden met ‘ongekende namen.’ Inderdaad behelzen de Liggeren vele namen welke niet slechts onberoemd, maar wezenlijk ongekend mogen genoemd worden. Kan 't evenwel niet gebeuren dat wij, na verloop van tijd, dank zij der geschiedkundige ontdekkingen, vele van de thans ongekende namen der Liggeren als namen van groote of verdienstelijke kunstenaars zullen leeren waardeeren? Wie kende tot voor korten tijd den in de Liggeren met den naam Robrecht van Luik, opgegeven Robert Peril, als een uitstekend plaatsnijder? Erasmus de Bie, waarvan de geboorte- | |
[pagina 84]
| |
plaats en werken, om zoo te zeggen, onbekend waren, en van wien het oudheidkundig museum van Antwerpen, in het Steen, een zeer fraai tafereel bevat, voorstellende: de aankomst van Maria van Medicis te Antwerpen. David Ryckaert, de eerste, waarvan men vroeger nooit gehoord had?Ga naar voetnoot1 Valentijn van Bruesele, welke Valentijn van Orleyis, nu breedvoerig toegelicht door den heer A. Pinchart? (Zie de Liggere, deel I, blz. 86). Verders Rafaël Cocxyen; Peeter Meuleneer; Abel Grimer, enz. enz. Welke merkwaardige ontdekking werd niet gedaan door de vergelijking der beeldletters waarmede Cornelis Floris de Liggeren versierde, aan zekere deelen des tabernakels van Zoutleeuw? En welke trouwe vraagbaak zijn de Liggeren niet, waar het namen, jaartallen, dagteekeningen betreft! Niet alles wat er in voorkomt moge voor de verschillende geleerden van even veel belang zijn; maar de heer Emile V. gelieve op te merken, dat hier, gelijk overal, de eenen hunne gading vinden in wat de anderen laten liggen. De heeren van Lerius en Rombouts hebben getoond van de strenge en ware begrippen der geschiedkunde doordrongen te zijn, met de Liggeren getrouw af te drukken, en zooveel doenlijk toe te lichten. Zij bewijzen daardoor aan de kunstgeschiedenis eenen wezenlijken dienst, waarvoor nog vele geslachten van geschiedvorschers hun hartelijk dankbaar zullen zijn. Wij wenschen de beide wakkere mannen moed en volharding toe, in de voortzetting van de zware en stroeve taak, die zij met zooveel zelfverloochening op zich genomen hebben. |
|