De graflegging van Christus, tafereel van Antoon van Dyck.
Antoon van Dyck heeft inzonderheid naam en roem verworven door het portret. Dat de vorsten, die op zijnen tijd regeerden, hem aan elkaâr benijdden, was wel degelijk omdat hij, met zijne heerlijke Vlaamsche kleuren, hen zoo juist gelijkend op het doek wist te tooveren. Van Dyck herschepte niet enkel het evenbeeld der uiterlijke vormen van den persoon die hij tot model had; de ziel, de inborst, gansch het karakter wist hij op te lossen, in de houding, de gelaatstrekken en de oogen zijner portretten. Geen voorganger, geen tijdgenoot, zelfs zijn meester, Rubens, kon hem in het afbeelden van den mensch niet evenaren.
Zijne eerste voortbrengselen in dit vak hadden hem reeds wereldberoemd gemaakt. Door van Dyck gemaald worden was de onsterflijkheid. Van daar de titels en de schatten, welke onzen stadgenoot aan de grootste hoven van Europa werden aangeboden.
Was van Dyck zoo groot een meester in het portret, voor de historieschildering scheen hem nogtans gloed en inbeeldingskracht te ontbreken, om Rubens, Jordaens en andere zijner vermaarde tijdgenooten waardig ter zijde te komen.
Doch al verbaasde hij niet in opvatting en samenstelling, hij bleef toch bij het malen van een geschiedkundig feit, even als in het portret, de fijne en gevoelvolle vertolker van de gewaarwordingen van het menschelijk hart. In de plaat die wij hier mededeelen kan men daarover bijzonder goed oordeelen.
Als vinding en groepering is dit tafereel, voor eene historische schepping der XVIIe eeuw, zeer sober. Niettemin moet men het, bij nauwkeurig beschouwen, hoogschatten, daar het tot de ziel spreekt en het u, in de gevoelens der persoonen die het voorstelt, gansch doet deelen. Christus, onder al den mogelijken smaad en folteringen bezweken, licht daar gansch naakt ten gronde uitgestrekt. Met het doorwonde hoofd rust hij tegen den benauwden boezem zijner weenende moeder. Al het wee, al het zielelijden dier liefderijke vrouw, die haren eenigen zoon heeft zien martelen en bezwijken, licht te lezen in de sombere plooien van haar doodsbleek gelaat en in hare betraande blikken, die zij in stomme smart ten hemel richt. Treffender en meer waard kon het moederwee niet worden weêrgegeven. Dit figuur alleen maakt van dit tafereel een meesterstuk. De andere figuren insgelijks op levensgrootte, zijn ook van minder waarde, zonder daarom het tafereel van zijne schoonheid te doen verliezen. De heilige Joannes zit geknield bij zijnen Zaligmaker en toont dezes doornagelde linkerhand, aan twee engelen die met rouwfloers behangen den hemel schijnen verlaten te hebben, om hier met den jongen evangelist het lijden en de dood van Christus te komen beweenen. Verders bestaat de schilderij links uit eenen naakte rotsklomp, den ingang van het graf waar men het lijk verbergen zal, en midden op den achtergrond uit zware wolken, wier vale kleur in overeenstemming is met de uitdrukking der personen die de groep uitmaken.
Destijds werd dit tafereel geschonken, aan de Minderbroeders