| |
| |
| |
| |
Koninglyke Maetschappy ter Aenmoediging der Schoone Konsten Antwerpen.
Dryjaerlyksche tentoonstelling
1864.
De opening der driejaarlijksche tentoonstelling, ingericht door de zorgen van het bestuur der Maatschappij ter Aanmoediging van Schoone Kunsten, waarvan wij de teekening van het diploma hierboven mededeelen, had plaats zonder openbare plechtigheid op 7 augustij; zij was om zoo te zeggen de voorbode der openbare feesten die eenige dagen later in de Scheldestad moesten plaats hebben.
Een aantal vreemde kunstenaren waren dien dag aanwezig, alsook ontelbare leden en inschrijvers, waartusschen men een groot getal nieuwe ingeschrevenen opmerkte.
Over het algemeen zijn de kunstenaren zeer te vreden over het plaatsen hunner werken, alsook de bevolking van Antwerpen over het wijs beleid van het bestuur dat M.J. Cuijlits sedert jaren tot voorzitter heeft.
De tentoonstelling is niet alleen onder alle opzichten hare voorgaande waardig, maar overtreft die van 1861 in kunstwaarde;
Over het algemeen bevat zij zeer goede en schoone tafereelen, beelden, platen, bronzen en teekeningen, die klaar bewijzen dat de kunstoefenaren over het algemeen ernstig werken, en die eenen wezentlijken vooruitgang aantoonen; zulks is onbetwistbaar, en zijn er hier nu geene buitengewoon schitterende werken, dan kan men dit enkel hieraan toeschrijven, dat meest al de gewrochten onzer voornaamste kunstenaren goed zijn, en de afstanden in de verschillende talenten minder groot zijn dan in vroegere jaren.
Wat men op de eersten oogslag bemerkt, is, dat het geschiedkundig vak minder behandeld wordt dan vroeger; op 579 schilders die werken tentoongesteld hebben, zijn er slechts 126, die onderwerpen aan de geschiedenis ontleend hebben welke te samen-een tweehonderdtal uitmaken. Zij verdeelen zich als volgt: 71 Belgen, 3 Hollanders, 20 Duitschers, 30 Franschen, 1 Italiaan en 1 Zwitser.
De genre-tafereelen zijn integendeel drie honderd in getal, waartusschen zeer schoone, met oneindig veel geest en talent behandeld. De werken van 165 schilders zijn verdeeld als volgt: 92 Belgen, 14 Hollanders, 20 Duitschers, 35 Franschen, 1 Pool en 1 Zwitser.
Het getallandschappen is minder groot dan in vroegere jaren en zij vor- | |
| |
men eene zeer goede afwisseling, even als de stadsgezichten, bloemen, fruiten, dieren enz. Deze verdeelen zich tusschen 288 schilders, 130 Belgen, 43 Hollanders, 75 Duitschers, 5 Engelschen, 34 Franschen, 2 Italianen en 1 Zwitser.
De zeegezichten zijn schaarsch, want daar zijn er slechts elf waarvan 3 Belgen, 5 Hollanders, 1 Engelschman en 2 Franschen.
De beeldhouwwerken zijn ook niet groot in getal; doch is dit vak goed vertegenwoordigd door 35 beeldhouwers: 28 Belgen, 2 Duitschers, 4 Franschen, 1 Italiaan.
Eenige bronswerken openen tot ons groot genoegen, voor ons als het ware eene afdeeling van kunstnijverheidswerken van de schoonste soort.
Bouwkundige teekeningen zijn schaarsch, behalve die der prijskampen door de Maatschappij uitgeschreven.
Onze plaatsnijders, zijn meest allen, alsook eenige vreemde, door schoone werken vertegenwoordigd.
De muurschildering heeft aan eenige schilders de gelegenheid gegeven teekeningen intezenden, waaronder zeer verdienstelijke; andere kunstenaars met groote werken gelast, hebben, onzes dunkens, ongelijk gehad niets te leveren, bij voorbeeld: M. Bellemans van zijne muurschildering der Augustijnenkerk; M. de Keijser van het Museum; MM. de Taije en Lagaije van hun werk der hoogeschool van Gent; M. Leijs van zijne zaal van 't Stadhuis; op die wijze zoû men reeds zich een gedacht kunnen vormen van de werken hun toevertrouwd. Het spijt ons insgelijks, dat eenige onzer beroemdstemannen geen hunner werken hebben gezonden, zoo als: Dyckmans Gallait, Wappers, Wiertz enz.; de antwerpsche bevolking is hun altijd te veel toegenegen geweest om hen thans gansch te verlaten.
Den dag der opening had de beoordeeling plaats der verschillende prijskampen door de maatschappij uitgeschreven. Voor de bouwkunde waren als rechters, voor de vreemde steden, benoemd: de heeren Balat, de Man, Rémont, Rudd, Payen en Partoes, welke laatste als voorzitter gekozen werd; voor de stad Antwerpen: de heeren Bourla, Durlet en Schadde. M. Alfred Geelhand vervulde het ambt van geheimschrijver.
De uitslag was als volgt:
Klassieke bouwkunde. De prijsvraag was eene Akademie van schoone kunsten voor duizend leerlingen. Werken van negen deelnemers zijn er aanvaard. De eerste prijs is toegekend aan het werk dat een druivenblad als kenteeken heeft, waarvan de inzender is M. Jozef Naert van Brugge; een accessit is toegekend aan het werk dat voor opschrift draagt: ‘Le mérite des hommes, aussi bien que les fruits, a sa saison,’ waarvan de inzender is M.L. Blomme van Antwerpen.
Spitsbogige bouwkunde (stijl der XIIIe eeuw.) De prijsvraag was: Museum van algemeene oudheden. Vier mededingers hebben aan dezen prijskamp deel genomen. De eerste prijs is toegekend aan het werk dat voor kenteeken eenen zegel in ogivalen stijl, in rood lak heeft, en waarvan de uitvoerder M. van der Plaetsen van Brussel is.
Bouwkundige versiering. De prijsvraag was eene zittingzaal voor eene kamer van koophandel in den stijl der vlaamsche kunstherbloeiing in de eerste helft van de XVIIe eeuw (1600 tot 1650.) Er zijn vijf mededingers; aan dat met opschrift Ik wil, is de eerste prijs toegekend en dit heeft voor uitvoerder M.A. Mennestrier van Schaarbeek.
De prijs voor de beeldhouwkunde is niet toegewezen, daar er slechts één mededinger was, wiens werk zeer slecht is.
De benoemde rechters voor dezen prijskamp waren: Voor de vreemde steden, de heeren Simonis, de Vigne, Tuerlinckx, Buckens, Puijenbroeck en Fraikin; voor Antwerpen: de heeren J. Geefs, Ducaju en van Arendonck, M. Alfred Geelhand vervulde insgelijks hier het ambt van geheimschrijver.
Om 5 ure werd er even als vroeger de leden van de jurie en de prijswinnaars een banket aangeboden, dat werd bijgewoond door de rechters, alsook door de prijswinnaars; aan het nagerecht stelde de voorzitter der maatschappij M. Cuijlits een' heildronk in, aan Z.M. den koning, M. de Keijser aan de leden van de Juries, waarop M. Partoes in naam zijner kollegas zeer welwillend antwoordde.
Komen wij nu op de tentoonstelling terug. Deze heeft zoo als wij reeds zegden, niets van haren vroegeren luister verloren, integendeel niettegenstaande de tegenkantingen van eenige in Brussel verblijvende kunstenaren, die veel beter zouden doen eenige schoone kunstwerken te maken, dan de verdeeldheid te helpen zaaien, daar waar niets dan rust en eendracht noodig is. Vrede alleen, kan vruchtbaar zijn voor de kunsten, en met die overuiging gaan wij vreedzaam de bijzonderste werken aanstippen; want van de ongeveer twaalf honderd kunstgewrochten in den katalogus vermeld spreken, is onmogelijk.
In het geschiedkundig vak hebben wij vooreerst:
M.L. Alma Tadema: deze jeugdige kunstenaar, die sedert eenige jaren bewijzen van een ernstig talent aan den dag legde, ontving in de laatste tentoonstelling van Parijs een gouden eermetaal voor zijn tafereel de Egyptenaren, onder No 31 tentoongesteld; wij waren voornemens onze lezers eene plaat mede te deelen van een van 's mans schilderwerken, doch hebben te vergeefs gewacht op zijne beloofde teekening. Een tweede tafereel overtreft als uitvoering kleur en teekening het eerste; alleen is de geschiedenis voor den gewonen toeschouwer een raadsel en men diende er eene beschrijving bijtevoegen. Ziehier hetgeen M. Alma Tadema heeft afgemaald: Fredegonda had in de Koor van de hoofdkerk van Rouanen den Bisschop Pretextat doen vermoorden, aan wien zij niet vergeven kon van Brunehild en Meroveus vereenigd te hebben. Daar de Bisschop niet onmiddelijk van zijne wonde stierf, ging zij hem bezoeken in het vertrek aan de koor der kerk grenzende, waar men hem geplaatst had, zij zeide op eene schijnheilige wijze: ‘Het is droevig voor ons, even als voor uw volk dat zulk een kwaad eenen eerbiedwaardigen persoon overkomen is. God gave dat men ons den dader aanwees die deze vreeselijke daad heeft durven begaan, opdat hij gestraft worde door eene pijniging in evenredigheid van zijn schelmstuk.’ - En wie heeft die slag geslagen, antwoordde de ouderling, dien deze komedie niet verschalkte, zoo het de hand niet is die koningen moordde, die dikmaals onschuldig bloed vergoot, en zoo veel kwaad aan het rijk berokkende?
Ziedaar de legende, die de schilder heeft voorgesteld, ontleend aan de merovingische vertellingen van Thierry. Het is een prachtig tafereel.
Mm. M. Aïla de la Penuela: deze schilderes heeft een vrouwenhoofd dat met veel frischheid geschilderd is, even als het prachtig portret door M. Amaury Duval tentoongesteld; beiden zijn te Parijs woonachtig.
M. John Angus: zijn onderwerp stelt den hertogvan Rothsay, vermoedelijken erfgenaam van den troon van Schotland, van honger omgekomen op het kasteel van den hertog van Albany, voor. Het is getrokken uit de geschiedenis van Schotland door W. Scott. Als kleur heeft dit werk hoedanigheden, maar het mist aan eigenaardigheid en kracht. De landverhuizers, tafereel van M. William Angus, verkiezen wij als uitvoering boven dat van zijn' broeder ofschoon het wat droog van schildering is.
M. Lionel Baes, heeft twee tafereelen: een portret en eene grieksche
| |
| |
koopvrouw; beiden zijn niet zonder hoedanigheden; doch zeer jong als uitvoering.
M. Beaufaux, de jeugdige leeraar der teekenkunde naar het leven, bij de koninklijke akademie, heeft zijn tafereel tentoongesteld, voorstellende het lichaam van den H. Stephanus, martelaar, door de christenen opgenomen. Het is een der schoonste werken der tentoonstelling en geeft een bewijs van het wezenlijk talent van den kunstenaar; als teekening en zamenstel is het zeer wijs, als kleur zeer doelmatig, en heeft een godsdienstig karakter, noodzakelijk aan dergelijk ontwerp.
Wij wenschen er M. Beaufaux geluk over, het is een werk dat eene schoone toekomst doet verhopen, zoowel voor den jeugdigen leeraar, als voor de school waaraan hij geroepen is zijn talent te wijden.
M. Becker heeft een portret; M. Oscar Begas twee, waartusschen dat van M.P. von Cornelius, toehoorende aan het Musée des Académiciens, het andere is van Mme X. en is een der beste der tentoonstelling.
M. Eugène Bellangé, zoon van den beroemden franschen schilder, heeft niet minder dan vier tafereelen; deze zijn: Een avond van het slagveld in Italiën; Stilstand der Zouaven; Keizerlyke wacht; De aanval, episode van Solferino, en De waak, episode van Magenta. In al deze werken toont hij veel aanleg om de stappen zijns vaders te volgen, doch hij meer dan iemand, dient ernstig te studeren.
M.H. Bellangé, vader, toont ons wederom een zijner kunstjuweelen, De beschouwing van het slagveld is schoon; het stelt Napoleon I te paerd voor, en ofschoon zeer klein, is hij van eene grootscheid omgeven die indrukwekkend is, als men het werk van nabij beschouwt. Op het eerste gezicht schijnt het hoofd niet veel te zeggen aan den toeschouwer, maar van nabij wint het; het is eene dichterlijke wereld van licht. Het lichaam van den keizer, van weinig uitdrukking, schijnt gebukt onder het gewicht zijner zegepralen en ook een weinig onder de benevelde gedachten die zijne hersenen bevatten. Dit schoone werk van M. Bellangé herinnert ons de twee prachtige tafereelen die hij naar de tentoonstelling van 1861 zond: De veldslag aan den Rhijn, 1795 en Het gevecht in huizen van de Magenta. Hetgeen hij thans gezonden heeft, is het vroegere waardig.
M. Ed. Bendemann, bestuurder der Akademie van Schoone Kunsten te Dusseldorp, dien wij in den katalogus aantreffen, heeft niets dan het prachtig portret van von Schadow, toehoorende aan het Musée des Academiciens.
M. Biard, van Parijs, heeft een tafereel dat het feest van het opperwezen in 1794 voorstelt; hetzelve is ontleend aan het werk: Souvenir d'un sexagénaire, par A.V. Arnault. Het is zeer schoon bijeengebracht; als zamenstelling heeft het waarde, doch het mist aan uitvoering en zamenhang van kleur.
M.G. Bohn, van Parijs, heeft eene H. Agnès; de uitvoering is zorgvuldig maar heeft den toon eener italiaansche studie en mist en godsdienstig karakter. De dood van Archimedes van M. Boks, van Antwerpen, bevat zeer goede hoedanigheden, eene meer ernstige studie zoû dezelven alsnog verhoogd hebben.
M.J.B. Budde, van Dusseldorp, laat ons eene H. Maagd met het kindeken Jezus zien, waar wij de aandacht op inroepen van degenen die zich met godsdienstige schildering bezig houden; als zulks is zijn werk dan ook goed.
M.F. Callebert, oud leerling der Akademie van Antwerpen, heeft een tafereel de Martelie van den H. Sebastiaan voorstellende; bij een aantal goede hoedanigheden, moet M. Callebert nog ernstige studiën maken, indien hij in het vak van geschiedkundige en godsdienstige werken wil voortgaan.
M.A. Chauvin, bestuurder der Akademie van Luik, doet zich nog meer dan vroeger als diep denker kennen, door zijn tafereel de wroeging van Kaïn; men kan klaar opmerken dat M. Chauvin zijne eerste studiejaren in het geleerde Duitschland doorbracht.
M.J.M. Clevenbergh, van Aalst, heeft in zijn tafereel de begrafenis van de H. Maagd buitengewone goede hoedanigheden en belooft ons eenen schilder in het godsdienstig vak te meer; hij heeft nog twee andere tafereelen Jeanne d'Arc in het gevang, daags voor hare onthoofding, en Collantes, spaansche schilder en kloosterling.
M.P. Charles Comte, van Parijs, heeft een tafereel dat veel bijval geniet; het stelt voor Elenora d'Este, weduwe van Frans van Lorreinen hertog van Guisne, die haren zoon Hendrik doet zweeren zijn' vader te wreken, onthoofd voor Orleans door Poltrot van Meré den 24 february 1563. Eleonora is gelukkig van opvatting, natuurlijk en eenvoudig, doch de zoon mist uitdrukking en waarheid.
M. de Keijser, bestuurder der Akademie van Antwerpen, heeft vier tafereelen, waartusschen een portret, dat onder alle betrekkingen prachtig mag genoemd worden. Het is onbetwisbaar dat M. de Keijser buitengewone technische kunstkennissen bezit; men kan bijvoorbeeld Wappers een machtigere kolorist vinden, Wiertz een grootere zamensteller, en alle mogelijke vergelijkingen maken, men moet toch bekennen dat er weinigen zijn die de kunst onder al hare betrekkingen machtiger zijn dan de hedendaagsche bestuurder der akademie. De uitvinding der teekenkunst is uitvoerig en schoon geschilderd, doch onwaar als zamenstelling; men merkt algemeen op, dat men maar niet kan aannemen dat wanneer men de teekenkunst uitvond, er reeds zulke schoone kleederdrachten, kolommen, vazen, snaartuigen, enz. waren. Dit onderwerp eenvoudiger uitgevoerd, zou veel winnen in waarde. Het hof van Laurens de Medicis, schijnt ten deele geput aan de beroemde muurschildering van Paul de la Roche; onzes dunkens zoû deze schilderij eene prachtige gravuur uitmaken waarvoor zij wel zou kunnen bestemd zijn; ofschoon nu netjes uitgevoerd is dit werk niet op de hoogte van 's meesters talent, die geele toon vooral bevalt ons geenszins. Margaretha in de Kerk, is met veel zorg uitgevoerd, het wezen en de handen zijn meesterlijk en uitvoerig geschilderd, het zoû moeilijk zoo niet onmogelijk zijn zulks verder te drijven, doch de kerk schijnt eerder een kerker, en het stuk mist gansch in zamenstelling en opvatting van onderwerp. Dat is in 't geheel Grietje van Goethe niet.
M.E. de la Croix. - Van dezen beroemden franschen meester, overleden in 1863, hebben wij twee schetsen die voor de ingewijden in de kunst belang opleveren, en zeer nuttig zijn voor degenen die ernstig de studie ter herte nemen; want laat het ons ter loops zeggen, de tentoonstellingen leveren dat voordeel op voor den kunstenaar dat hij vergelijkingen maken kan, die hij te vergeefs elders zoeken zou. De maatschappij mag zich gelukkig achten deze werken te hebben bekomen, en heeft daardoor eenen wezenlijken dienst aan de kunst bewezen.
M.C. Dellacqua, heeft een tafereel Turksche kooplieden voorstellende dat met zeer veel zorg uitgevoerd is en de faam van dezen verdienstelijken schilder staande houd. Zijne studie Eene grieksche vrouw voorstellende, is nog al aardig van kleur en modelering maar mist als type; dat is geene grieksche vrouw, en is ook wellicht naar eene brusselsche geschilderd.
| |
| |
M.S. de Meester heeft een portret dat goed geschilderd is; over de gelijkenis kunnen wij niet oordeelen.
M.A. de Pinelli, van Parijs, heeft eene schilderij die veel bijval heeft; zij stelt Bianca Capello voor. Volgens de beschrijving verliet deze 's nachts het vaderlijk huis om zich te vervoegen bij den man dien zij lief had. 's Morgens bij hare terugkomst vond zij de deur gesloten, en gaf aan de pramingen van haren beminde toe, door hem te volgen; deze gebeurtenis had te Venetië plaats in 1565.
De uitvoering geeft een bewijs van een ernstig talent, dat wij hopen meermalen op onze tentoonstellingen te ontmoeten.
M.H. de Stoop, die over eenige maanden te Brugge overleed, heeft vier portretten, waartusschen men er zeer schoone aantreft.
M.L. de Taeije geeft ons een tamelijk groot tafereel te zien, dat voor oudheidskundige studiën zoo als: wapens, kleederdrachten enz. waarde heeft, doch als kleur niet gelukkig is. Het stelt volgens den katalogus Rome of de overwinning gekenschetst door de zegepraal voor. Het spijt ons, maar wij kunnen het werk van M. de Taeije niet heel schoon vinden, ofschoon er talent en onbetwistbaar talent aan toegewijd is, het doet ons te veel denken als kleur aan den slechten tijd der school van David.
M.A. de Vriendt, van Gent, heeft eene H. Elisabeth van Hongariën geschilderd, en M. Juliaan de Vriendt van Antwerpen, de H. Magdalena begraven door de Engelen; beide tafereelen hebben hoedanigheden als godsdienstige schildering, doch missen eigenaardigheid in opvatting en uitvoering.
M.A. de Wilde, heeft vier genre-tafereelen waartusschen een prachtig en goed geschilderd portret van Z.M. den Koning, dat wel een der beste der tentoonstelling mag genoemd worden.
M.A. de Winne, heeft niets in de tentoonstelling dan het portret van wijlen M.L. Roelandt, den befaamden bouwmeester van Gent, toehoorende aan het Musée des Académiciens.
M.J. Duval le Camus, van Parijs, heeft twee tafereelen gezonden waarvan de H. Elisabeth van Hongariën hare goederen aan de armen uitdeelende, dit werk bevat stellig hoedanigheden als zamenstelling, doch is zeer koud en flauw als kleur; ware dit onderwerp geschilderd met vlaamsche kleuren dan zou het een schoon tafereel kunnen uitmaken.
M.E. von Ender, van Weenen, heeft het Ei van Christoffel Colombus op een redelijk groot tafereel voorgesteld, doch dit is koud als kleur even als zijn tweede tafereel Maria Stuart en Rizzio; beide zijn goed geteekend.
M.V. Fassin, heeft een tafereel tentoongesteld, dat wij als onderwerp niet gelukkig vinden, doch is het meesterlijk geteekend en geschilderd, en doet veel eer aan de school van Luik.
M.P. Flandrin, wiens levensdraad reeds afgesneden, die zooveel meesterstukken uitvoerde en te weinig in ons midden gekend is, was een der bijzonderste Fransche schilders, een meester met buitengewone technische kennissen, waarvan zijne muurschilderingen te Parijs uitgevoerd, de schoonste bewijzen zijn.
't Is daar dat men zijne werken in al hunne grootschheid bewonderen kan, hier hebben wij slechts een staaltje van 's meesters talent. Het stelt een vrouwenhoofd droomend voor, dat zeer schoon is als uitvoering.
M.T. Gaillard, van Parijs, heeft vijf werken ingezonden, waartusschen eene normandische type die veel talent aanduidt.
M.P. Glaize, insgelijks van Parijs, heeft twee tafereelen die zeer veel talent aen den dag leggen, doch hij misgrijpt zich gansch in zijne ontwerpen aan den Bijbel te ontleen en daar hij weinig of niets van begrijpt; hij zou onzes dunkens veel beter doen genre-tafereelen te maken ofwel de grootsche bijbeltafereelen ernstiger te studeren, en ze dan ook zediger voortestellen.
M. Ittenbach, van Dusseldorp, heeft de H Maagd met het kindje Jezus voorgesteld, en dit is wel het meest godsdienstige werk der tentoonstelling. Het zou ons wezenlijk leed doen dat dit werk terug naar den meester moest gezonden worden, en dat het in Antwerpen geen aankooper vinden zou. Dit is wel geput aan de echte ware school der van Eijck's en Memelings; dat degenen die ten onzent godsdienstige tafereelen willen schilderen, de gelegenheid niet laten voorbijgaan aan deze bron te gaan putten, wat hun gewoonlijkontbreekt ligt daar in opgesloten, ziel, en godsdienstig gevoel.
M.P. Kremer heeft in zijn tafereel Karel I, koning van Engeland en zijne familie het werkhuis van Antoon van Dijck bezoekende, nogmaals doen zien, dat het hem noch aan moed noch werkzaamheid ontbreekt; meermalen hebben wij de aandacht van het staatsbestuur op dezen onvermoeibaren meester ingeroepen, hij is een der oudste der Antwerpsche school, en men diende hem dan niet altijd voorbij te loopen, wanneer er begunstigingen te doen zijn; ontelbare jongere schilders met minder talent, zijn sedert jaren met ridderorden vereerd, en men mocht eindelijk M. Kremer ook wel eens gedenken, wilde men rechtvaardig zijn. Wij hebben reeds vroeger van het tafereel van M. Kremer gesproken, het verdient eene plaats in het een of ander kunstkabinet.
M.D. Laugée, van Parijs, geeft ons in zijn tafereel Eene Episode der poolsche oorlogen in 1863, een droevig schouwspel te zien; men moet sidderen en beven bij het aanschouwen van zulke daadzaken, het hert bloedt, en men begrijpt moeilijk, daar waar men in vrede leeft, dat soortgelijke rampen, zulke menschenslachtingen nog beleefd worden. 'T is als teekening en schildering een der schoonste werken der tentoonstelling, doch weinig aangenaam om eene plaats in eene zaal te bekleeden.
M.M.M. Léon, van Amsterdam, heeft twee tafereelen breed geschilderd; zij stellen voor: De ontknooping van de heilige wet en een Gebed.
M.E. Levy, van Parijs, heeft een allerliefst studiekopje van een jong meisje uitgevoerd, en eene goede geschilderde maar schandalige Venus die hij veel beter gedaan had te Parijs te laten; soortgelijke tafereelen hooren hier niet te huis.
M.H. Leijs. Van dezen beroemden meester hebben wij niets nieuws in de tentoonstelling. Z.K.H. de hertog van Braband heeft het tafereel de instelling der orde van het gulden vlies afgestaan, om de bevolking de gelegenheid te geven dit heerlijk tafereel te zien. Dit werk is wel zeer veel besproken geworden, maar het zijn de slechtste vruchten niet waaraan de wespen knagen. Wij bepalen ons, onze lezers te verzenden naar de breedvoerige beschrijving in de Vlaamsche School verschenen in 1862 bladz. 70.
M.J. Lies: zijn werk dat wij over eenige weken met zooveel genoegen aankondigden, is wel wezenlijk een meesterstuk te meer van dezen meester, wat men ook zeggen moge! 't is veel schooner dan men het wel oppervlakkig schat. Over het algemeen is het gemakkelijk en niet gemaakt samengesteld, het is eenvoudig en waar, het hoofd der vrouw is edel en verheven van gevoel, alsook de jonge man, die scherp ziet en hoort naar den voetstap zijner vervolgers en den dolk trekt, om het leven van zijnen grijzen vader, zijner vrouw en kinderen te verdedigen. De oude vader is allerschoonst als type, er is leven, beweging en dichterlijk
| |
| |
gevoel in. Dit tafereel heeft M. Lies de bannelingen geheeten, en wij beschouwen het als een zijner schoonste voortbrengselen.
M.W. Linnig, die een onzer goede koloristen is, heeft twee tafereelen ingezonden; zij stellen voor: Karel I in het werkhuis van Antoon van Dijck en eene
ONDER EN BOVEN, ALTIJD KOEK!
tafereel van david col, aangekocht door m. den majoor muscar.
geheime onderhandeling; beide hebben waerde als kleur doch laten als zamenstelling te wenschen over.
M.A. Marckelbach, die sedert eenige jaren op nieuw ernstig werkt, heeft drie tafereelen die hem op den eersten rang onzer schilders plaatsen. Het laatste uur van Karel I is een prachtig tafereel, even als: de weduwe van Karel I, waarvan wij dezer dagen eene goede steendrukplaat zagen, door M. Schubert geteekend.
Wij wenschen M. Marckelbach van harte geluk, met de stappen die hij voorwaarts in het vak van geschiedkundige schildering doet; wij hopen later meer breedvoerig over zijne werken te kunnen handelen.
M.J. Moerenhout, is zeker een onzer verdienstelijke malers; zijn tafereel Albrecht Durer op de paardemarkt te Antwerpen in 1521, bevat zeer schoone hoedanigheden als kleur en schildering, alleen de teekening van het gebouw in ogivalen stijl, laat iets te wenschen over.
M.A. Mouillard, van Parijs, heeft een onderwerp gekozen, dat hier te Antwerpen gebeurde in 1814; het is niet zonder verdienste als zamenstelling en schildering, maar het is niet ernstig genoeg behandeld; zoo zien wij bij voorbeeld den pastor van St.-Willebrords in 1814, gekleed als een hedendaagsche fransche pastor.
M.C. Muller, van Dusseldorp, heeft een tafereel ingezonden dat het mirakel der rozen van de H. Elisabeth voorstelt; het is eigenaardig als schildering, maar gelijkt meer aan eene miniatuur als behandeling; men zou zeggen dat hij brand schildert. Dit werk is met veel geduld en talent uitgevoerd.
M.J. Neuhuys, geeft ons eene gebeurtenis uit de geschiedenis van Antwerpen ten jare 1568 te zien. Het stelt de inwoners der stad op de vestingen gedurende den slag van Austruweel voor. Als zamenstelling en teekening is het zeer schoon, en doet eene schoone toekomst voor dezen schilder verhopen; het schijnt ons nogtans wat veel gelakt als schildering of niet breed genoeg geborsteld.
M.J.M. Nisen, van Luik, heeft twee schoone en met veel talent uitgevoerde portretten geleverd; dat van den heer baron de Macar is zeer zorgvuldig gedaan, doch verkiezen wij dat van Mevrouw de D.... De portretten van M.E. Parez zijn ook niet zonder talent gemaakt.
M.F. Pauwels, dien wij stap voor stap gevolgd hebben en waarvan het tijdschrift de Vlaemsche School, al de werken aangeteekend heeft,
| |
| |
kunnen wij ditmaal niet met al het genoegen dat wij verlangden, geluk wenschen, over zijn laatste tafereel, niet omdat het zonder waarde is, maar omdat wij overtuigd zijn, dat des schilders talent te groot is, om hetzelve aan soortgelijke werken te verspillen; het geheel heeft eenen versierenden toon, die juist het tijdvak aangeeft, waaruit hij zijn ontwerp ontleend heeft. Dus dat het stuk wel met talent bearbeid is; men dient ook rekening te houden, dat het een besteld werk is, en dat gevolgelijk de kunstenaar zijne eigene opvattingen en gewaarwordingen niet heeft kunnen op het doek brengen. Wij durven dan ook luidop verklaren, dat geen ander kunstenaar dit ontwerp beter en met meer talent zou uitvoeren. De erkenning door den doge van Genua van Lodewijk XIV te Versailles in 1685, ziedaar het ontwerp aan M. Pauwels besteld en door hem meesterlijk uitgevoerd, ofschoon wij zijne twee vorige tafereelen verre boven deze verkiezen, en waarschijnlijk is de schilder ook desaangaande van ons gedacht.
De bijzonderste belgische kunstenaren, te Brussel woonachtig, hebben op 27 september ll. M. Pauwels een banket aangeboden.
M.H. Petri, heeft eene O.-L.-Vrouw waarvan de drapering zeer gelukkig is, er heerscht in de H. Maagd even als in het kindjen Jezus een oprecht godsdienstig gevoel. Goed geteekend doch wat droog van kleur.
M.J.B. Pigeon heeft eene fraaie malerij, die een der schoonste mansportretten der tentoonstelling verbeeldt.
M.A. Robert, heeft niets gezonden; alleen heeft men het portret van den schilder Madou tentoongesteld, toehoorende aan het Musée des Académiciens, even als het tafereel van Robert Fleury dat onze lezers sedert lang kennen.
M.T. Robert-Fleury zoon, heeft een romeinsch jong meisjen geschilderd, en bewijst daardoor veel aanleg. Het hoofd is bijzonder goed.
M.J. Rowys, heeft een tafereel gezonden dat Nikolaas Zannekin het fransche leger verlatende na het te hebben afgespied verkleed in een vischverkooper (in 1327) voorstelt. Wij zullen dit werk niet ontleden, daar dit onderwerp meermalen en beter uitgevoerd werd.
M.E. Rumfels, heeft een H. Johannes-Baptista Herodes berispende over zijn gedrag met Herodias, vrouw van zijnen broeder, geschilderd; hij verdient aangemoedigd te worden.
M.H. Schaefels, die zeker een der verdienstelijkste schilders is der hedendaagsche antwerpsche school, levert thans Het landjuweel van 1561, aangericht door Nikolaas Rocokx, Antoon van Straelen en Melchior Schetz; het zijn deze twee laatsten die men op het voorplan aantreft zich gereed makende om de uitgenoodigde rederijkers aan den inkoom van de stad te gaan afhalen.
Het tafereel is krachtig van kleur en misschien wel met wat te veel gemak uitgevoerd; het is een nadeel voor den heer Schaefels te veel te bezitten, wat meestal aan andere schilders ontbreekt. Dit tafereel is een der schoonste dat wij van M. Schaefels te zien kregen, en wij hopen hetzelve kortelings in plaat medetedeelen.
M.J.G. Schwartze, van Amsterdam, heeft een goed geschilderd tafereel dat den H. Johannes Evangelist zijne openbaring schrijvende, voorstelt.
M.J. Serres, heeft een allerliefst tafereeltjen: De jeugd verbeeldende.
M.H. Sinkel, heeft eene H. Anna, welke schildering van de school van Dusseldorp getuigt even als het tafereel van M. Petri waarvan wij hierboven gewaagden.
M.J. Stallaert, is zeer krachtig van kleur, en heeft veel voortgang gemaakt, even als M.P. van der Ouderaa, een der jongste schilders der tentoonstelling, maar niet de jongste in talent; zijn tafereel De aankomst der kruisvaders voor het H. Graf te Jeruzalem, bevat hoedanigheden die ons een wezenlijken meester in de kunst doen verhopen. Gedacht, zamenstelling en teekening zijn goed begrepen, alleen merkt men hier te veel de leiding van den heer bestuurder der Akademie, als schildering.
M.J. Van Imschoot, heeft eene episode uit de geschiedenis van Antwerpen, die goed is opgevat en waar vele goede hoedanigheden in opgesloten liggen. Het stelt De Hollanders krijgsgevangen na de overgaaf van het kasteel voor.
M. Joz. van Lerius, heeft als schilder een prachtig tafereel, als kleur is het bijna meesterlijk, maar als opvatting kunnen wij het maar niet goedkeuren. Wij zijn en blijven van het gedacht, dat de kunstenaar geroepen is, edele onderwerpen te behandelen en vooral alles stoffelijk en zedelijk zedig voortestellen, dat is eene plicht en voor een' leeraar der Akademie is die verplichting veel grooter dan voor een gewoon kunstenaar. Onzes dunkens is die Zegepralende deugd maar alles behalve juist uitgedrukt; het hemd van het arme meisjen is verhakkeld en verscheurd, dus er moet tegenstand geboden zijn, en de ridder is nog goed in zijne kleêren gewikkeld, dit schijnt ons onwaar en onmogelijk.
Het spijt ons dat M. van Lerius zooveel talent gebruikt heeft, om zulk naar drama voortestellen. Als kleur is het stuk een der krachtigste der tentoonstelling; het portret van M. van Hemelrijk is goed geschilen wel gelijkend.
M.P. van Schendel, heeft twee groote tafereelen die geenszins in zijn gewoon genre vallen, ofschoon beide lichteffekten zijn. Verders heeft hij eene Markt te Amsterdam, die wezenlijk schoon is, en de bewondering wekt der bezoekers van de tentoonstelling. M. Schendel vindt vele navolgers, maar geene komen hem nabij.
M.A. van IJsendijck, heeft een der beste tafereelen der tentoonstelling; breed geteekend en goed geschilderd; men ziet er de hand van een meester in, die met kennis en ondervinding arbeidt, en niet wacht op loftuitingen; dat tafereel getuigt van een werk slechts uit liefde tot de kunst uitgevoerd, en wij raden de stadsregering aan, dit tafereel aan te koopen voor een toekomend museum van werken van hedendaagsche meesters. M. van IJsendijck is een oud leerling der school van Antwerpen, die bij het nageslacht zal voortleven. Zijn tafereel verbeeldt Judith de hulp des hemels inroepende, voor dat zij zich naar Holophernes begeeft.
M.L. van IJsendijck, zoon, heeft ook twee tafereelen die veel beloven.
M.J. Verhas, heeft drie portretten waartusschen zeer gelijkende, doch hebben wij betere werken van hem gezien.
M.C. Verlat, heeft een tafereel dat recht ophef maakt en ook als schildering schoon is, maar dat nooit voor eene Moeder Gods kan doorgaan, dit is onmogelijk, ofschoon het zoo in den katalogus vermeld wordt. Het is zoodanig schoon, dat het ons waarlijk spijt dat M. Verlat daar geenen anderen naam aan heeft gegeven, en de lichtkransen boven de hoofden niet weg heeft gelaten, even als den lelietak die kwaad doet aan het geheel van zijn tafereel. Wat er ook van zij, 't is meesterlijk geschilderd en 't bewijst dat hij alle vakken met talent behandelen kan. In zulk een godsdienstig tafereel, moeten zielverrukking en geloof doorstralen. Zijn tweede tafereel herinnert ons den schilder van het meesterlijk stuk van 1861, dat de stad ongelijk had niet aan te koopen, omdat M. Verlat er wellicht geen beter voortbrengen zal
| |
| |
M.F. Vinck heeft een tafereel, dat het Portret van Hendrik IV voorstelt, het is aangenaam van toon, maar wij begrijpen de zamenstelling of het onderwerp niet wel.
M.E. Wauquière, heeft een zinnebeeldig tafereel dat hij Polen in 1864 heeft geheeten; het is prachtig geschilderd, goed geteekend, in één woord het is meesterlijk behandeld, alleen moeten wij doen opmerken dat men het vele andere benamingen geven kan, dat wil zeggen, dat het voor het volk een raadsel zijn moet. En dit is ook het gelukkigste lot van alle zinnebeeldige voorstelling, die langs eenen anderen kant zooveel aan ware kunstwaarde verliest als men het zinnebeeld beter begrijpt.
M.C. Wauters, heeft twee tafereelen waarvan zijn Rembrandt een plaat onderzoekende, een goed tafereel is als kleur.
M.J.B. Wittkamp, heeft onzes dunkens veel te veel talent verspild aan zijne Vrouw van Loth die dan toch geen gelukkig tafereel uitmaakt. De wonderkool is nog al aardig, doch de kinderen schijnen ons al wat groot. Wij zouden veel liever van M. Wittkamp tafereelen zien, zoo als zijn Nova Zembla en andere vroegere werken; er is overdrijving in de keus zijner onderwerpen. De wonderkool staaft te meer onze hoogerstaande beschouwing over zinnebeeldige kunst.
M.A. Yvon, van Parijs, volledigt het schitterend deel dat de fransche schilders in de tentoonstelling voor het geschiedkundig vak genomen hebben. De inneming van Magenta door het fransche leger is schoon en met veel talent behandeld, dit werk is eene verkleining van hetzelfde tafereel toehoorende aan het museum van Versailles.
Hiermede sluiten wij de reeks van geschiedkundige tafereelen, om over te gaan tot het genre.
M.A.H. Bakkerkorf, van Leiden, heeft een tafereeltjen: De bedankings-dronk voorstellende, hetzelve is met veel zorg geteekend en zeer geestig van opvatting, misschien wat grijs van kleur, maar stellig een der puikste zoo niet het beste der kunststukjes in dit vak.
Mw M. Barsac, heeft als ontwerp De Raadpleging; als kleur zijn er hoedanigheden in, toch schijnt het ons nog zeer jong als behandeling.
M.N. Baudin, heeft een tafereel dat de algemeene bewondering opwekt en bijzonder van de vrouwen, en geen wonder; 't is zoo schoon zoo lief uitgevoerd, dat men het moeijelijk verder zou kunnen drijven; het stelt iets voor dat menig vrouwenhart moet getroffen hebben. Einde van den rouw en terugkeer der begoocheling, ziedaar het onderwerp door den schilder voorgesteld; de uitvoering tot in de minste kleinigheden, is zoo zorgvuldig gedaan, dat men te vergeefs de weêrga daarvan in onze hedendaegsche school zoeken zou.
Het is eene jonge schoone weduwe met eene harer vriendinnen, zij zit voor haren spiegel met kaptafel, de vriendin is bezig eene gekleurde bloem in heur haar te schikken, en men ziet duidelijk dat dat dit tooisel de weduwe nieuwe gelukkige dagen voorspelt en haar doet droomen van hare eerste jeugd. De kant die voor het tafeltje hangt onder den spiegel, de bloementuil, de hond, het voetkussen, de omlijsting van den spiegel, de blakers voor waskaarsen, even als al de overige zaalversieringen zijn zoo zorgvuldig en schoon afgewerkt als het immers mogelijk is, doch is het tafereel volgens den katalogus niet gansch voltooid. Onzes dunkens mag men als uitvoering M. Baudin nevens onzen beroemden Dijckmans plaatsen, jammerlijk laten beide talenten zoo weinig van hunne werken aan het dachlicht komen. Onbetwistbaar zal het nageslacht, meer dan hunne tijdgenoten, op beider namen roemen.
M. Boettcher, van Dusseldorp, heeft een der goede genre-tafereelen der tentoonsteling geleverd, en doet veel eer aan de Duitsche school. Het is een dorpszeden-tafereel in het zwarte woud 's avonds, en is grootsch van opvatting, goed van zamenstelling, teekening en kleur; het landschap op het achterplan is allerschoonst.
M.C. Boon heeft eene schilderij met vele goede hoedanigheden: de gestoorde rust, is niet zeer eigenaardig, niet nieuw, maar is nog al schoon van zamenstelling en kleur.
M.F. Boser, insgelijks van Dusseldorp, is minder schoon als in vroegere jaren. Het spinnewiel en het melkmeisjen is goed geteekend, doch laat veel te wenschen als schildering, en wel bijzonder als kleur.
M.H. Bource, heeft drie tafereelen die allen van vooruitgang getuigen. De avond aan het zeestrand is zeer schoon van opvatting zoowel als van uitvoering. De kleine broeder is zeer eenvoudig en lief behandeld, doch de achtergrond spreekt wat veel, het is wat schreeuwend van kleur, ware het wat stilder of flauwer van toon, het geheel zou er veel bij winnen. Goeden avond Moeder, is zeer lief en verraadt de echte geest der vlaamsche of hollandsche opvoeding. M. Bource, is een der beste koloristen die de Antwerpsche school onder de leiding van Gustaaf Wappers heeft opgeleverd.
M.L.G. Brillouin, van Parijs, heeft drie tafereelen: De jachtwachter, De boekverkooper en de Jagersvereeniging. Het laatste is niet gelukkig, de andere twee hebben zeer schoone hoedanigheden, doch deze schilder heeft betere werken uitgevoerd.
M.G. Brion, insgelijks van Parijs, heeft een tafereel dat met veel kracht geschilderd is.
M.H. Burgers, van Amsterdam, heeft drie tafereelen, waarvan zijn Jodenkwartier het eigenaardigste is; toch allen zijn wat roekeloos behandeld; deze schilder diende een weinig meer met zorg te arbeiden hij heeft te veel middelen om ze te verwaarloozen.
M.H. Campotosto, heeft een allerliefste tafereel, de streelingen van een kind. De klare en zuivere penseeling hebben dit werk niet alleen aangenaam gemaakt van toon, maar vormt er de waerde van als schildering.
M.T. Ceriez, van Yperen, heeft drie taferereeltjens, allen zijn gekozen uit het tijdvak van Lodewijk XV, zij zijn als onderwerp: De nieuwsgierige, De liefhebbers en de muziekpartij, allen zijn lief behandeld doch zouden wij veel liever M. Ceriez zien onderwerpen kiezen in het vlaamsche of nederlandsche leven, er zijn maar al te veel liefhebbers in het genre Pompadour.
M.C. Claes, die in 1861 met zijnen Buiten-pastoor zooveel bijval in de tentoonstelling genoot, heeft thans een nog al eigenaardig onderwerp, ofschoon wij zijnen Buiten-pastoor verkozen, is dit met veel talent uitgevoerd.
M.D. Col, die sedert eenige jaren wel de geestigste onzer genreschilders is, de bedorveling der Antwerpsche burgerij, heeft wederom drie eigenaardige tafereeltjens. De genoegens van de jacht, hebben het meeste bijval. Wij deelen het Wintergezicht in plaatsnede mede; eenige vinden dit gewoon, anderen eigenaardig; wij vinden het waar, als opvatting en uitvoering; 't is een van die tooneelen die wezenlijk gebeuren bij winterdagen en waarom dat ook niet eens teruggegeven? De kramers die gedurig Onder en boven altijd koek roepen, ziet men nog al eens dien uitslag hebben. Wij deelen het bladz. 193, in plaatsnêde mede.
M. Jos. Coomans, heeft twee allerliefste tafereelen die het huiselijk leven van oud Rome voorstellen; de ontwerpen zijn: de eerste stap en de misdadiger, beiden zijn met veel zorg en talent uitgevoerd, tot in de minste kleinigheden; de versieringen der zalen, de meubelen zoowel
| |
| |
als de figuren zijn keurig schoon, alleen schijnen zij wat decoratief als schildering, 't is geene vlaamsche kleur, maar toch schoon. Degene die deze twee tafereelen zal bezitten, zal dezelven altijd met genoegen weêrzien, zij zullen eene schoone versiering in eene zaal uitmaken.
M.F. Crabeels heeft twee tafereeltjens die onzes dunkens met niet al te veel zorg afgewerkt zijn; wat breeder geschilderd, zou zijne kermis veel bij winnen. Het is wat veel getoetst en te weinig geschilderd, wellicht is het niet gansch voltooid, en dat hopen wij voor den schilder, want hij kan beter.
M.L. Dansaert heeft drie tafereelen die nog al geestig zijn, maar wij moeten hier ongeveer dezelve bemerking maken als voor M. Crabeels.
M.F. de Braekeleer is hetgeen hij altijd geweest is, eigenaardig en zeer zorgvuldig in zijne uitvoering, hij heeft even als Madou een' stempel die hem kenschetst in zijne werken. De vaderlijke zegening is allerliefst, en wij verkiezen dit als gedacht en opvatting boven zijne grootere zamenstelling het eetmaal door eene rat gestoord.
M.F. de Bruijcker. Deze verdienstelijke schilder heeft niet minder dan vijf tafereelen tentoongesteld, allen zijn verschillend van aard, en men mag het zeggen, zij zijn mede van de beste der tentoonstelling; het portret van M. Bourla uitgevoerd voor het Musée des Académiciens moet voor geen ander portret onder doen, als uitvoering en gelijkenis. De opgelegde les en Reinaart de Vos zijn allerliefste kabinetschilderijtjens, zoodanig dat wij er een van gekozen hebben, om daaraan in het kabinet onzer lezers eene plaats te geven.
Terwijl M. de majoor Muscar beide in zijn kabinet behoudt in schildering, zal men er een van bezitten in gravuur, onzes dunkens moet dit welkom zijn. Nu heeft M. de Bruijcker er nog twee andere, het bezoek der grootouders, dat als zamenstelling, uitvoering en koloriet schoon is, maar moet onder doen voor zijne Werkster; dit tafereel spant de kroon, van al wat deze schilder thans tentoonstelt, en daarmede wandelt hij ook op de weg van den beroemden Dijckmans, als uitvoering. Wij wenschen de Bruycker geluk met dit tafereel, wat men ook zegge, 't is schoon!
M.V. de Gronckel heeft eene Vlinderjacht tentoongesteld, dat krachvan kleur en zeer lief uitgevoerd is.
M.V. Delacroix, heeft twee tafereelen; De vreugd van het huis en Aan den boord van het water voorstellende, het eerste is schoon van zamenstelling; toch beide zijn met wat te veel geschitter van kleur uitgevoerd, dat wil zeggen met niet genoeg zamenhang van toon.
M.A. Delfosse levert een goed geschilderd portret, en een tafereel waarvan het ontwerp ontleend is aan den Giaour van lord Byron; ofschoon dit laatste onderwerp ons weinig bevalt, moeten wij bekennen, dat er ernstige goede hoedanigheden in opgesloten zijn, het ontbreekt M. Delfosse aan geen talent, hij was in de laatste jaren ook een der bijzonderste leerlingen der Akademie van Antwerpen.
M.A. Dillens, maakt gedurig nog vooruitgang als schilder; zijne Weduwe is een zeer gevoelvol tafereeltje met oneindig veel gemak uitgevoerd. Het bad, is minder gelukkig, en geen wonder, het valt ook geenszins in 's meesters genre; wij zien hem het liefst als hij zeeuwsche boeren of boerinnen voorstelt of zedetafereelen in Zeeland. Dit moeten daarom juist geene boeren of boerinnen zijn, getuigen daarvan zijn overheerlijk tafereel Hoe ieder jaargetij zijne vermaken heeft. Dit onderwerp is uitgedrukt door een jeugdig paar die schaatsrijden; dat hetzelve wezenlijk schoon is, zou niemand durven betwisten; alleen schijnen ons de figuren wel wat groot voor het tafereel, dat ook slecht geplaatst is nevens het prachtig tafereel van M.C. Verlat.
M. Dubois d'Aische, heeft een tatereel geschilderd dat eenen winkel voorstelt, het is zeer gelijkend; maar als kleur is het te realistisch in dien slechten zin' waarvan de mode reeds sterk voorbij is.
M.H.J. Duwée, heeft een tafereel dat hij Bravo geheeten heeft, alsook een portret; het eerste begrijpen wij niet, het portret is nog al goed behandeld als schildering.
M.V. Eeckhout, heeft een met veel talent geschilderd tafereel, de slaap voorstellende; het is een portret van een jong meisjen, dat zeer wel is geteekend en gelukkig is van opvatting en zamenstelling, wij wenschen M. Eeckhout geluk met dit werk.
M.A. François, heeft volgens den katalogus een onderwerp uitgevoerd dat hij als volgt opgeeft: De bekoring of een goede vond in slechte handen, voor ons is dit niet zeer duidelijk maar het is met zorg geschilderd.
Mej. F. Geefs, is als naar gewoonte lief in hare uitvoering, haar ingezonden tafereel heeft zij eenvoudig De brief geheeten; het is met veel zorg gedaan; rijk krachtig van toon en kleur en zuiver van teekening.
M.G. Geefs, heeft een huwelijks-aanvraag als onderwerp gekozen, hetzelve is met veel zorg geschilderd, doch onbeduidend als gedacht.
M.F. Heilbuth, van Parijs heeft twee eigengenaardige tafereelen. Het eene is De ontmoeting der kardinalen op den Berg Pincio te Rome het is zeer geestig behandeld vooral de typen der knechten, maar gaat naar de charge over. Het andere is het rijtuig eens kardinalen binnen in gezien, het is van minderen omvang dan het eerste, en ook fijner van uitvoering
M.J. Heijermans, heeft het tafereel ingezonden waarvan wij reeds vroeger in de Vlaamsche school gewaagd hebben. Het stelt een huisgezin voor, gedurende een onweder; het is eenvoudig en fiksch samengesteld, indrukwekkend als uitvoering en aangenaam van kleur, wij verkiezen dit boven zijn ander tafereel dat eenen leurder voorstelt.
L. J Hotzapffel, van Parijs, heeft eene processie in Vlaanderen willen voorstellen; deze schilder mag zulks in Parijs voor eene processie in Vlaanderen doen doorgaan, maar hier te Antwerpen, is dat niet ernstig optenemen. Zijn tweede tafereel, Een geheim in goede handen, is eigenaardig en frisch van kleur doch is zoo overdreven, als zijne processie onwaar, hoewel die overdrevenheid hier weinig schaadt.
M.C. Hübner, is ten onzent reeds lang als een der voornaamste duitsche genre-schilders gekend, om te twijfelen of hij wederom een juweeeltjen gezonden heeft. Zijn tafereel Het portret van de geliefde voorstellende, verbeeldt twee lieve jonge meisjens die op een printje het afbeeldsel van eenen huzaar bewonderen.
Eenvoudig en waar uitgedrukt zoo als Hübner dat kan vormt het eene aangename kabinet schilderij.
M.J.B. Huijsmans, heeft twee groote tafereelen in de tentoonstelling; het eerste hoort aan het geschiedkunsdig gedeelte en dit verkiezen wij boven zijn tweede, nogtans zullen wij daarover hier niet meer uitweiden, aangezien wij het reeds breedvoerig gehandeld hebben verleden jaar, bladz. 105 der Vlaamsche School.
Het tweede is nieuw als opvatting en onbetwistbaar eigenaardig, met veel geduld en zorg uitgevoerd; het verbeelt eene Oostersche zaal in moorschen stijl gebouwd, gestoffeerd en versierd met alle soorten van gebruikelijke voorwerpen, waartusschen eene Europische dame, die
| |
| |
REINAART DE VOS,
tafereel van f. de bruijcker, aangekocht door m. den majoor muscar.
| |
| |
op haar verzoek haren hoepelrok en haar keurslijf laat zien, die de groote verwondering der aanwezigen opwekken. Ten onzent zijn deze kleederdrachten algemeen gekend, maar ginds moeten dergelijke voorwerpen bevreemdend zijn en dat heeft M. Huijsmans zeer klaar uitgedrukt en zeer zedig behandeld; het is eene aangename schilderij hoewel voor velen niet ernstig genoeg, doch iedere smaak heeft aanspraak op voldoening.
M.J. Israëls, de talentvolle amsterdamsche schilder, laat ons nogmaals een paneeltje zien. Het eerste Zeebad is allerliefst, en kan door hem alleen zoo uitgevoerd worden; ook geniet het een' algemeenen bijval en wekt het de bewondering op van alle ware kunstkenners.
M.P. Knarren, heeft een tafereel De Wieg geheeten; ons schijnt dit eene nabootsing van den beroemden schilder Willems; het mist dus aan eigenaardigheid doch bevat goede hoedanigheden, en belooft veel voor de uitvoering van latere oorspronkelijkheid.
M.D. Janin, insgelijks van Amsterdam. Ziedaar tafereelen die ons bewegen. Het gebed voor den overledene, is indrukwekkend; het meisje dat bij het aanbreken van den dag en bij het verbleekte licht der gewijde waskaars bidt, waarschijnlijk voor een' dierbaren doode, is uitmuntend van opvatting en uitvoering.
Een laatste oogslag op de lijkstatie, zal reeds menigen traan uitgelokt hebben; dit gevoelvol onderwerp is treffend even als de zonnestraal, die door de opgehevene gordijn op het daar hangende portret schijnt, hetwelk waarschijnlijk dat van den overledenen vader of vriend is.
Een derde tafereel, de Schoenlapper, vinden wij minder schoon, doch alle drie bewijzen dat M. Janin niet alleen schilder maar dichter is.
M.J. Leman, heeft voor onderwerp De geneesheer ondanks zich zelven gekozen; hetzelve is nog al geestig behandeld, met wezenlijk talent, doch niet genoeg bestudeerd; 't is jammer, met een weinig meer zorg was daarvan eene goede schilderij te maken.
M.J.B. Madou, heeft drie tafereelen die als naar gewoonte zuiver en schoon van teekening zijn; Zijne plakkaarten zijn allerliefst als opvatting en uitvoering; De wedding is insgelijks zeer schoon; doch zijn tafereel toebehoorende aan het Musée des Académiciens heeft voor ons de meeste hoedanigheden als schildering, en men mag het zeggen, 't is ook een der weinige meesterstukken die deze verzameling bevat.
M. Martens, van Antwerpen, is niet gelukkig met zijn Oude jongman zoomin als M. Wuijts met zijne Javanezen, die wij noch schoon noch aangenaam vinden.
M.P. Platteel heeft een tafereel in de tentoonstelling, hetzelve stelt de Verleider voor. Als zamenstelling en kleur is het goed en met veel zorg afgewerkt, alleen vinden wij het slaaplijf van den man te vurig van kleur en ofschoon het de harmonie van het geheel niet breekt, denken wij dat het werk er veel bij winnen zou, indien dit wat verminderd werd. Het meisje dat aan het wildkraam zit, is zeer lief als type, hare onnoozelheid is juist uitgedrukt; van den man kunnen wij het zelfde niet zeggen, maar wat de uitvoering van het wild aangaat dat is meesterlijk behandeld even als de voorwerpen die waarschijnlijk het lieve kind moeten aangeboden worden.
M.A. Plumot, schilder van talent, die misschien niet naar waarde aangemoedigd wordt, heeft twee tafereelen die schoon zijn, en eene plaats verdienen in een kabinet; vooral De herderin en hare geiten is allerliefst.
M.J. Ruijten, heeft drie tafereelen waarvan De rampen van den oorlog aangekocht is door M.E. Verhagen; Van eene parochie-kermis in de XVIIe eeuw, hebben wij vroeger gesproken, maar de Les op het ijs is nieuw voor ons. M. Ruijten is zeker een onzer goede schilders en de drie onderwerpen, allen verschillend van aard, bewijzen ruimschoots het rijke en kleurige palet dat hij bezit.
Wij hopen wel eens de gelegenheid te hebben onze lezers een van des schilders werken in plaat medetedeelen.
M.A. Scifoni, van Parijs, heeft een schoon tafereel De zeepbellen voorstellende, en ofschoon niet nieuw van onderwerp, is het toch zeer eigenaardig behandeld.
M.A. Serrure, heeft veel vooruitgang gemaakt, en ofschoon wij in het geheel geen liefhebber zijn van het genre Pompadour, zoo moeten wij toch bekennen, dat zijne twee tafereelen schoon zijn.
M.L. Somers is zeker een onzer ernstige talenten, die tot heden te weinig naar waarde geschat is; zijne werken zijn nogtans wijs, en met zeer veel kunde uitgevoerd, misschien wel wat hard van schildering.
M. Ch. Soubre, leeraar aan de akademie van Luik, heeft een tafereel dat met kracht van kleur en met veel talent geschilderd is; het stelt voor: Wildstroopers in het Ardenner St.-Jans woud.
M.J. Starck, heeft twee tafereelen die maar weinig bijval genieten, even als dat van mejuffer L. Steffens, waarvan de figuren te lang zijn, ofschoon zij eene goede schilderes kan worden; haar werk belooft inderdaad veel voor de toekomst.
M. Jan Stobbaerts is een jong, niet gansch onverdienstelijk schilder, die misschien maar noodig heeft naar goeden raad te luisteren om iets te worden; het fijne, teêre of geestige is overigens niet zijn aard, maar zijne kleur is ongezocht. Hij moet leeren denken en zich vooral trachten van een plat realism af te wenden. Van zijne vier tafereeltjens is voorzeker de Rust na den arbeid het verdragelijkste. In zijne Vertrouwelijkheid is het gedacht der babbelzucht maar slecht uitgedrukt door eenen papegaai, die overigens grooter schijnt dan zijn kot; dat eeuwig onderwerp van het minnebriefjen bevalt ons ook niet.
M.L. Taeijmans, gaat vooruit; zijne drie tafereelen zijn allen om het schoonst als gedacht en schildering. Het gebed verkiezen wij nogtans op de twee anderen.
M. ten Kate, van Amsterdam, is en blijft een der beste nederlandsche koloristen; zijn tafereel is eigenaardig en getuigt van veel ondervinding of gemak in de penseelbehandeling.
M.J. van Regemorter, die reeds meer dan eene halve eeuw deel neemt aan de tentoonstellingen, schijnt jong op nieuw te worden. Zijn Schoenmaker met zijne huisvrouw is een zeer goed kabinetschilderijtje dat met zorg is uitgevoerd; de ouderdomsdeken der hedendaagsche school kan in zijn werk door menigen genre-schilder tot les genomen worden, vooral voor wat kleur betreft.
Het verwondert ons dat men nog nooit iets van dezen meester aangekocht heeft, daar er nogtans leden van het bestuur zijn die bijna bij iedere gelegenheid een hunner tafereelen voor de loting weten te plaatsen.
M. van Reuth, een ernstig en geleerd kunstenaar, biedt ons een tafereel: de vier Getijden van het hart, welk onderwerp voorzeker niet nieuw is, maar toch hier is uitgevoerd op eene wijze die boeit. Er zitten vele hoedanigheden van eerste waarde in dit stukjen, dat buitengewoon geschikt is om een stil familievertrek opteluisteren. Studie en poëzij versmelten zich gelukkiglijk, en hier manen wij den kunstenaar aan wel te willen beseffen, dat de ontleding een groot gevaar voor de synthesis der kunst uitmaakt; dit meenen wij voor de toekomst, want in de Vier Getijden is het wel degelijk de poëzij die zegepraalt. M. van Reuth
| |
| |
werke voort en verlate zich veeleer, gelijk in zijn huidig tafereel, op de inspraak van zijn hart dan op de wijsbegeerte van zijnen geest.
M.H.A. van Trigt, heeft een tafereel dat de Weezen voorstelt, het is een der perels der tentoonstelling; ook is er geene schilderij meer geschikt, om door de gravuur in plaat te worden wedergeven. Goed geteekend, schoon geschilderd, en aangenaam van samenstelling, maakt het een prachtig kabinetstuk uit.
Het is ook voor ons het beste werk dat deze kunstenaar heeft voortgebracht; wij wenschen hem er van harte geluk mede, en hopen dat hij er zoo nog menigvuldige mag uitvoeren, tot verheffing der hedendaagsche school.
M.C. Venneman, vader en zoon, hebben beide twee tafereelen in den trant onzer oude meesters der ware vlaamsche school; zij zijn als naar gewoonte aangenaam van zamenstelling en kleur. De spiritisten van vader Venneman vooral ontmoeten veel bijval.
M.J. Wagner heeft drie tafereelen, die van eenen wezenlijken vooruitgang getuigen bij dezen kunstenaar. Zijn tafereel Eene gelukkige moeder is schoon, de twee anderen zijn iets minder, vooral nr 1091, waarin het voetstuk in ogivalen stijl, dat slecht geteekend is, veel, zeer veel kwaad doet aan het goed geschilderd figuur, dat onzes dunkens een portret zijn moet.
M.B. Weiser heeft een tafereel van grooten omvang, dat Eenen opgeraapten dans voorstelt, en waaraan vele boerinnen deel nemen; 't is zeer aangenaam gegroepeerd, goed geteekend en onzes dunkens al te schoon geschilderd voor boerinnen. Zijn rozenknopje, ofschoon van minderen omvang, bevalt ons meer dan het eerste.
M.H. Wilhemi, van Dusseldorp, geeft ons eene Kinderkamer te zien die goed geteekend is; ook de zamenstelling is zeer bevallig. Als kleur hebben wij veel betere tafereelen ontmoet van de dusseldorpsche school, die overigens heerlijk vertegenwoordigd is in de huidige tentoonstelling.
M.F. Willems, geniet met zijn overheerlijk tafereel Eene kraamvrouw voorstellende, eenen buitengewonen bijval, maar die ook wel verdiend is. Het is even als dat van M. Baudin met de meeste zorg uitgevoerd en is een der perelen der tentoonstelling. De faam van M. Willems is te groot, dan dat wij meerdere loftuigingen over zijn werk zouden nederschrijven.
Hiermede denken wij ons overzicht der genreschilderingen te mogen sluiten. Wij hebben geenen keus gedaan, tusschen degene waarvan wij gesproken hebben; alleen zeggen wij aan hen die wij in hun eigen belang hebben overgeslagen, de werken van de heeren Baudin, de Bruijcker, Coomans, Col, Willems en anderen als voorbeeld te nemen, en dan zullen wij bij eene andere gelegenheid hen insgelijks moeten aanteekenen.
Nu gaan wij over de landschappen, zee- en stadsgezichten handelen, doch mogen de bloemen, vruchten en dieren niet vergeten.
G. Aerts, van Brussel, heeft een bloemenstuk ingezonden dat zeer verdienstelijk is. Er heerscht daarin eene kleurschakering en eene fijnheid van teekening, die den goeden smaak en het talent van dezen jongen kunstenaar te kennen geven.
A. Achenbach: deze beroemde duitsche landschapschilder heeft twee tafereelen ingezonden, het zeestrand van Scheveningen, dat zeer goed opgevat is, doch is de lucht wat zwaar van uitvoering. Het tweede is een gezicht in Westfalen, dat ons heel natuurlijk en waar toeschijnt, en tot les kan dienen aen onze hedendaagsche landschapschilders; dit herinnert ons de schoonste tafereelen van Ruijsdael.
M.A. Arnz, van Dusseldorp, heeft een gezicht in Westfalen ingezonden, dat grootsch van opvatting is; het voorplan schijnt ons een weinig verward en niet klaar genoeg uitgedrukt. Zijn tweede tafereel, een zicht genomen te Nonnenwerth, Zevenbergen, aan de boorden van den Rijn, is minder aangenaam; dat alles schijnt meer wetenschappelijk dan kunstgevoelig van uitvoering.
M.A. Artz, van Amsterdam, heeft een tafereel: bij den avond; hetzelve is zeer waar en met veel talent uitgevoerd, het is aangekocht door M. Lodewijk Elskamp.
M.F. Bamberger, van Munchen, heeft rotsachtige boorden geschildert, genomen aan den zuidkant van Engeland, bij Hastings; dit tafereel is met veel gemak geschilderd, maar mist in het doorzicht.
M.L. Barnaba, van Parijs, heeft twee tafereelen. Het eerste is eene schipbreuk, waarvan zes manschappen gered zijn door den Dauphin. Het tweede is eene woelige zee. Beide zijn hard van toon en schildering doch bevatten goede hoedanigheden.
Mej. E. Beernaert, levert ons twee gezichten, een uit de omstreken van Antwerpen genomen, het andere in die van Luxemburg. Beide zijn met veel talent uitgevoerd; het spijt ons dat plaatsgebrek ons belet breedvoeriger te zijn: hetzelve moeten wij zeggen aan: M.N. Berchère, van Parijs; M.J.W. Bilders, van Amsterdam; M.E. Bodom, van Dusseldorp; M.A. Bohm, van Parijs, deze laatste heeft drie zeer schoone tafereelen ingezonden. Doch, uitgesteld is niet verloren.
M.F. Boulanger, zien wij altijd met genoegen weêr; hij maakt gedurig vorderingen. Zijne drie stadsgezichten van Gent zijn zeer schoon en breed geschilderd; het zijn tafereelen waarvan men in eene zaal zooveel genoegen smaakt als in een kunstkabinet; men heeft niet altijd hetzelfde onderwerp onder het oog en er is verandering en spel in.
M.R. Burnier, heeft drie tafereelen in de tentoonstelling; zijn landschap: na het onweder, maakt nog al ophef, doch is wat versierend van schildering; de andere twee zijn iets of wat meer als schilderij behandeld; het ontbreekt M. Burnier aan geen talent, maar hij schildert wat gemakkelijk; met een weinig meer zorg en bedachtzaamheid zullen zijne werken veel winnen.
M.J. Büttler, van Dusseldorf heeft eenen waterval tentoongesteld, die prachtig mag genoemd worden; op het eerste plan zijn wat veel kleinigheden, doch het geheel is een schoon tafereel.
M.G. en E.P. Cecchini, hebben ieder een tafereel dat nog al bijval heeft; beide zijn frisch en aangenaam van toon.
M.F. Charette, heeft vruchten geschilderd die niet zonder talent zijn voorgesteld, maar men mocht meer karakter verlangen.
M.P.J. Claijs, heeft twee zeegezichten, die met veel talent behandeld zijn, doch hier en daar wat vuil van toon. Zij verbeelden: de Schelde in de omstreken van het eiland Walcheren en het Y te Amsterdam.
Mej. C. Coomans, heeft een zicht uit de Ardennen dat met veel studie schijnt bewerkt te zijn, doch is het wat koud van toon.
M.P.L. Couturier, heeft een tafereel met pauwen en kiekens, dat nog al aardig is, doch verkiezen wij zijn binnenhof met hanen en kippen; deze schilderij schijnt onze oude meesters in dat vak na te komen.
M.F. Dawaille, heeft twee schoone gezichten; het eene is genomen in Holland, het andere in de omstreken van Brussel; beide zijn met veel gemak geschilderd en bewijzen dat hij een' zeer goeden keus weet te doen, en dit is niet zonder belang voor een landschapschilder.
M.A. Dandoy, van Namen, heeft insgelijks twee tafereelen, maar deze missen eigenaardigheid; zijn watermeulen is goed van uitvoering;
| |
| |
zijn zicht aan de boorden van de Maas, geeft insgelijks veel aanleg te kennen om een goed schilder te worden.
M.E. de Baerdemaecker, schijnt nog jong, doch belooft veel in de toekomst; zijn tafereel wettigt zulk gedacht en verdient aangemoedigd te worden.
M.H. de Braekeleer, zoon, heeft drie tafereelen waartusschen twee in den aard van realism als dat van den heer graaf du Bois d'Aische.
Wij beschouwen dit hier nogtans niet als zoo erg nadeelig, aangezien M. de Braekeleer naar de natuur schildert, en hij heeft het middel gevonden om zijne studiën voor schilderijen te verkoopen. Daarentegen hopen wij niet, maar zijn er van verzekerd, dat de schilder na meer studie en ondervinding den weg waar hij thans in is, verlaten zal.
Zijne kapel in de St-Jacobskerk, is reeds een vooruitgang op de twee andere tafereelen, doch raden wij den schilder ernstig aan, zich meer en meer op het teekenen toeteleggen; 't is niet genoeg te kunnen schilderen en aardige tafereelen voort te brengen, men mag vooral de teekening niet verwaarloozen en dat doet onzes dunkens M. de Braekeleer.
M.H. de Cock, heeft een landzicht uit de omstreken van Brussel tentoongesteld dat als zamenstelling en keus nog al goed is, doch te zwart en te vuil van toon; hetzelve moeten wij ongeveer zeggen aan M.X. de Cock, en raden wij beiden aan het tafereel van Mej. E. de Guaita eens te bezien; deze schilderes heeft juist hetgeen hun ontbreekt: licht en aangenamen toon.
M.J.H.L. de Haas, heeft drie prachtige tafereelen die onder alle oogpunten een ernstig talent aanduiden. Het getal Dierenschilders is niet groot, voor eene zeer eenvoudige reden, dat het zeer moeilijk is in dit vak uitteblinken, en dat doet reeds M. de Haas; indien hij zoo voortgaat zal hij eenen schoonen rang kunnen winnen en eenmaal nevens Potter, Troyon of Verlat plaats namen.
M.F. de Marneffe, levert drie tafereelen waartusschen De akker des Heeren het meeste ophef maakt en den bijval verrechtvaardigt dien dit tafereel in de tentoonstelling van Londen bekwam.
M.R. de Meester, heeft insgelijks drie tafereelen die allen zeer goede hoedanigheden bevatten en een bewijs geven van goede natuurbeschouwing. Het zelfde moeten wij zeggen van de werken der heeren E. en H. de Pratere van Kortrijk.
M.L. Derickx, heeft een prachtig gezicht van het kasteel van M. Cogels van Deurne geschilderd. Het verbeeldt een' morgenstond, 't is eenvoudig maar waar van behandeling en met overleg geschilderd.
M.E. de Schampheleer, heeft niet minder dan vier tafereelen, allen zeer schoon, en wij mogen het zeggen, deze schilder maakt gedurig voortgang; zijn zicht uit de omstreken van 's Gravenhage is allerliefst.
M.E. de Vigne, heeft een gezicht uit Italiën; het stelt Het klooster van Vico-Varo voor. Deze schilder is reeds te lang bij onze lezers bekend, als een onzer bijzonderste landschapschilders, dan dat wij hier iets tot zijnen lof bijvoegen.
M.L. de Winter, heeft zoo als naar gewoonte Een maanlicht geschilderd; wanneer men zoo altijd het zelfde ziet van eenen schilder, dan wordt dit wezenlijk vervelend. Zoo lang wij de tentoonstelling volgen, heeft M. de Winter ons op een maanlicht vergast; wij willen het talent van dezen schilder niet betwisten, maar onzes dunkens zou hij goed doen, wat verandering in den keus zijner onderwerpen te brengen.
M.A. Eversen, van Amsterdam, laat ons een heerlijk stadsgezicht van Naarden zien. De Nederlanders, men moet het bekennen, munten in de tentoonstelling door hunne stadsgezichten uit.
M.F. Fourmois, heeft twee heerlijke tafereelen, die grootsch en met oneindig veel gemak behandeld zijn; mischien is hij hier en daar wel wat overdreven in zijne schaduwen en daardoor zijn sommige gedeelten hard van kleur. Het achterplan van zijn gezicht in Luxemburg is meesterlijk behandeld. Zulke stukken behouden M. Fourmois op den rang dien hij sedert jaren tusschen de landschapschilders ingenomen heeft.
M.A. Francia, die sedert jaren, even als M. Fourmois, zoo gunstig gekend is, heeft twee tafereelen en twee waterschilderingen waardig van de faam door zijne vroegere werken bekomen.
M.E. Fromentin, heeft eene valkenjacht tentoongesteld, die ons eene schets schijnt; dit stuk duidt veel gemak in de penseelbehandeling aan, maar is niet genoeg bestudeerd om in eene tentoonstelling van Antwerpen te prijken.
M.L. Fuchs, die sedert eenigen tijd Amsterdam bewoont, heeft daar toch gelegenheid gevonden om twee gezichten, te Antwerpen aan de Schelde genomen, uittevoeren; zijne schuitjes vooral zijn netjes en keurig uitgevoerd.
M.J. Geeraerts, geeft een tafereel te zien dat de Beurs van Antwerpen voorstelt, na den brand van 1858. Onzes dunkens zou de stadsregering dit werk wel mogen aankoopen, daar het zeer juist en met veel talent is weêrgegeven en eene herinnering daarstelt die ofschoon droevig, wel mag bewaard worden voor de geschiedenis.
M.L. Hanedoes, geeft met zijn zicht in de heide, een bewijs van talent en van eenen opmerkzamen geest, alsook als kolorist. Het is een der goede landschappen der tentoonstelling dat meesterlijk behandeld is.
M.H. Hanoteau, van Parijs, heeft een tafereel gezonden, dat ofschoon nog al waar, droevig is van toon, en dat eene kat bevat die niet in evenredigheid der andere voorwerpen is.
M.G. Jabin, van Hartzburg, heeft eenen prachtigen waterval geschilderd; ongelukkiglijk moeten wij er bij voegen, dat deze zoo verdienstelijke schilder reeds het tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft.
M. Jacob Jacobs, heeft vier tafereelen die hem op de hoogte houden van zijne reeds lang bekomene faam; een zijner tafereelen is als naar gewoonte aangekocht voor de trekking.
M.F. Keelhof, die eenen algemeenen bijval geniet, heeft zich overtroffen door zijn zicht in Limburg genomen; dat is een tafereel vol schoone hoedanigheden voor eenen landschapschilder, dien men ook tusschen onze beste meesters in dit vak rangschikken mag.
M.J. Kindermans, levert drie schoone tafereelen waartusschen zijn Zonnelicht in de heide van Ardennen, het meeste en de beste hoedanigheden bevat, en ook een meesterstuk mag heeten.
M.L.J. Kleijn, van 's Gravenhage, heeft een wintergezicht gemaald, zooals men maar moeilijk beter doen zou; het tweede zicht in Holland genomen, hebben wij niet ontmoet.
M.E. Koster, van Haarlem, heeft even als M. Kleijn twee tafereelen ingezonden; het eerste is ontleend aan het gedicht van Tollens de overwintering van Nova-Zembla en stelt het vertrek voor; zijn tweede bevalt ons meer: het verbeeldt de Teems te Londen, en is goed geteekend en krachtig van kleur.
M.Th. Kotsch, heeft drie landschappen, allen zeer verschillend van opvatting en zamenstelling; de morgen na den brand, is goed geschilderd, doch alle drie zijne tafereelen missen in zamenhang als kleur, hij hecht te veel prijs aan de uitvoering der kleinigheden.
M.J. Kruseman, heeft eenen morgenstond aan het strand te Sche-
| |
| |
veningen, dat waarlijk schoon is. De stukken van M. Kruseman van Elten getuigen insgelijks van veel gemak van schildering: zijn Hollandsch bosch is vooral breed en goed behandeld, de boomen zijn met veel kennis geschilderd.
M.F. Lamorinière, heeft een gezicht genomen in de omstreken van Schilde, prachtig schoon, doch misschien wel wat te veel realistisch; zijn tweede tafereel is vol dichterlijk gevoel en houdt M. Lamorinière niet op de hoogte van zijn bekend talent, maar doet hem voor ons nog klimmen.
M.A. Lapito, van Parijs, heeft twee tafereelen die getuigen van eene te veel konventionele schildering; hij diende meer de natuur te raadplegen.
M.P. Lauters, die sedert jaren een der voornaamste belgische landschapschilders is, heeft een bosch ingezonden, dat prachtig is uitgevoerd.
M.A. Leu, van Dusseldorp, geeft ons een zeestrand te zien uit de omstreken van Napels, dat meesterlijk van uitvoering is en bijzonder breed geschilderd; iets hetgeen velen zijner Duitsche landgenoten ontbreekt.
M.H. Marcette, heeft drie tafereelen ingezonden, die niet zonder waarde zijn; ook ziet men dat hij te midden der schoone zichten van Spa leeft; allen zijn met veel zorg geschilderd.
M.J. Masmiens, heeft twee binnengezichten van kerken, die met veel zorg en talent zijn uitgevoerd; ook komt hij gelukkiglijk dit vak opbeuren, dat zeer weinig of om zoo te zeggen, niet ernstig in België behandeld wordt.
M.R. Mols, heeft twee groote landschappen waarin ervaring en vooral zamenstelling ontbreekt; beide zijn te hard en te zwart als kleur.
M.A. Morel-Fatio, van Parijs, levert twee zeegezichten waarvan wij ongeveer het zelfde moeten zeggen als van de werken van M. Mols, behalve dat deze niet zoo zwart zijn.
M.C. Morgensteen, heeft twee tafereelen waartusschen een maneschijn, waarvan de lucht de schoonste der tentoonstelling is, en met het meeste talent is uitgevoerd.
M.M. Muller, van Dusseldorp, heeft zeer veel bijval; zijne twee zichten in Noorwegen, zijn goed geschilderd en zeer doelmatig zamengesteld.
M.J. Questiaux, heeft vier tafereelen die allen van eenen wezenlijken vooruitgang getuigen; zijn inkoom eener hoeve na het onweder, is met veel waarheid en zeer veel zorg uitgevoerd.
M.J. Quinaux, levert ons een zicht uit de omstreken van Dinant, dat ons zeer waar toeschijnt, doch onzes dunkens niet breed genoeg geschilderd is.
M.H. Robbe, heeft drie bloemstukken waartusschen een met vruchten en juweelen; de bloemen zijn met veel zorg geteekend en geschilderd, krachtig van kleur, doch zijne vruchten zijn wat hard.
M.F. Roffiaen, laat ons twee kempische landschappen zien, en M.W. Roelofs eenen herfstdag, tafereel dat zeer veel bijval heeft en dit ook wel verdient.
M.L. Schaefels, heeft voor de eerste maal een tafereel met doode natuur en vruchten ingezonden, ofschoon hij reeds lang gekend was als een bekwaam kunstenaar in dat vak, getuige daarvan de klas van bloem- en fruitschildering bij de koninklijke akademie van Antwerpen, door hem ingericht en waardoor hij eenen grooten dienst heeft bewezen aan deze school. Door dit tafereel bewijst M.L. Schaefels dat hij de oude meesters ernstig bestudeert en tot leidraad neemt; wij wenschen hem geluk met zijnen eersteling en hopen hem nog in latere tentoonstellingen aan te treffen.
M.A. Schelfhout, uit 's Gravenhage, heeft twee prachtige tafereelen; zijn zicht aan de Maas bij Dordrecht is uitvoerig en met veel talent behandeld.
M.J.W. Schirmer, die reeds overleden is, en bestuurder was der akademie van Karlsruhe, is vertegenwoordigd door een tafereel, een Woud in Italië voorstellende, en acht schetsen waarvan de ontwerpen ontleend zijn aan den bijbel; verders heeft men van den zelfden meester nog acht teekeningen met kool en chineschen inkt.
M.A. Schreyer, heeft een tafereel dat naar en indrukwekkend is; het stelt paarden voor die eenen brand ontloopen, en men moet bekennen dat het een der prachtigste in dien aard is, dat de tentoonstelling bevat.
M.A. Sodar, heeft drie tafereelen die allen met de meeste zorg zijn uitgevoerd; men kan duidelijk opmerken dat deze kunstenaar met liefde voor de kunst arbeidt. Zijn verlaten molen uit de omstreken van Dinant is voortreffelijk schoon.
M.C. Springer, van Amsterdam, heeft twee stadsgezichten die men welligt de prachtigste der tentoonstelling noemen mag, vooral zijn zicht van het stadhuis en de markt van Naarden; deze meester alsook de heeren Weissenbruch en Vertin behouden de aloude faam der nederlandsche meesters van vroegere dagen, ook is er geen land als Holland dat eigenaardigere tafereelen in dien aard kan opleveren.
M. Tetar, van Elven, heeft twee tafereelen die met veel gemak uitgevoerd zijn, maar niet natuurlijk genoeg; indien deze schilder de natuur wat meer tot leidraad nam, dan zou hij zeker meesterstukken voortbrengen.
M.C. Troyon, van Parijs, is onzes dunkens minder schoon dan naar gewoonte. M. Ch. Tschaggeny is integendeel allerschoonst, zijne paarden vooral zijn meesterlijk geteekend en geschilderd. Evenook de schapen van M. Ed. Tschaggeny, die insgelijks met de meeste zorg zijn uitgevoerd.
M.J.E. van Borselen, heeft twee tafereelen; in 't bosch bij Scheveningen vooral is frisch en aangenaam van toon en doet hem tusschen de goede nederlandsche landschapschilders rangschikken.
M.E. van den Bosch, heeft een bloemstuk dat niet zonder hoedanigheden is, maar hij dient de natuur meer van nabij te zien.
M.J. van de Sande-Bakhuijzen, heeft een tafereel, een zicht in de duinen gedurende het onweder voorstellende; hetzelve is niet zonder talent afgewerkt maar heeft zwarte, harde toonen die zijn werk geen goed doen; er is ook gemis aan harmonie van kleur in.
M.G. van Edom, heeft een half dozijn tafereelen, doode natuur, bloemen en vruchten, die met veel zorg zijn geschilderd; ook verdient deze nog jonge kunstenaar aangemoedigd te worden.
M.A. van Everdingen, heeft drie tafereelen waartusschen zijn Morgenstond in de maand September de schoonste is, en met de meeste zorg is uitgevoerd.
M.E. van de Woestijne heeft een gezicht der collegiale kerk van St. Gummarus te Lier, dat voor eenen liefhebber vooral goede hoedanigheden bevat.
M.L. van Kuijck, prijkt wederom met eenen stal die ditmaal alles overtreft wat wij tot heden van M. van Kuijck te zien kregen. Dat is hier wel echte Vlaamsche School. Men zou even als voor het tafereel van M. Lies goed doen zoo iets aantekoopen, wil men vroeg of laat eene verzameling maken van werken der hedendaagsche school. Wij hopen
| |
| |
dat M. van Kuijck nog menig puikwerk in dien aard mag voortbrengen, doch wij twijfelen of hij het beter doen zal. Want het is onbetwistbaar een meesterstuk, een der puikste tafereelen der tentoonstelling.
M.J.B. van Moer, heeft een gezicht van Venetië dat niet alleen veel effekt maakt, maar keurig uitgevoerd is.
M.V. Vervloet, heeft drie gezichten van Rome, die niet zonder schoone hoedanigheden zijn; het zelfde moeten wij zeggen van mejuffer A. Vervloet die met veel zorg vogelen, bloemen en vruchten schildert.
M.L. Victor heeft drie tafereelen, waartusschen zijn gezicht der Overblijfselen der abdij van Villers het schoonste is.
Wij zullen nu overgaan met eenige der bijzonderste beeldhouwwerken aan te teekenen, maar eerst en vooral spreken wij van de talentvolle bronswerken van M. Bogaerts.
M.A. Bogaerts, heeft zes verschillende bronswerken die allen om het schoonste zijn en voor geene vreemden moeten onderdoen; het balkon in vlaamschen stijl is een prachtig gestel voor een uurwerk en dat als uitvoering schoon maar vooral merkwaardig is voor zijne eigenaardigheid, ook zijn wij voornemens dit werk in plaat te doen snijden. De vaas in griekschen stijl is schoon van vorm en lijnen, even als zijn stel kandelaren; de overige beeldjes en groepjes, welke laatste voor uurwerkgestel geschikt, zijn zeer schoon, en verdienen allen eene plaats in de zalen onzer welhebbende stad en onzer landgenoten. Blijft nu aftewachten of zij de belangrijke ondernemingen van M. Bogaerts zullen weten aantemoedigen; met genoegen hebben wij gezien dat het bestuur het eerste stuk voor de verloting heeft aangekocht.
M.B. Frison heeft insgelijks een beeldje in brons, dat met veel zorg is uitgevoerd, doch is minder geschikt om plaats te vinden in huisgezinnen, daar het ontwerp volgens ons niet gelukkig is.
M.H. Jacquemard, van Parijs, heeft een ruiterstandbeeld in brons, de oppergeneraal van het Italiaansche leger in 1796 voorstellende; het paard is niet schoon van vorm, maar de ruiter is meesterlijk uitgevoerd.
M. ridder G. Benzoni, van Rome, met wien men in Antwerpen kennis gemaakt heeft tijdens de kunstfeesten van 1861, heeft een borstbeeld tentoongesteld in wit marmer van Z.H. Pius IX; de uitvoering is nog al zorgvuldig, wat de gelijkenis aangaat daar kan men maar moeilijk over oordeelen daar er zooveel verschillende portretten van den Paus verkocht worden.
M.J.F. Bollinckx, heeft een zeer lief studiekopje in wit marmer ingezonden; het stelt volgens den katologus Hebe voor.
M.M. Breuer, heeft het portret van M. Mertens, onzen verdiendienstelijken stadsbibliothekaris in plaaster tentoongesteld, alsook eene Mater Dolorosa in wit marmer met zeer veel zorg uitgevoerd, ofschoon ons de tranen wat groot schijnen.
M.F. Brugger, van Munchen, heeft een marmeren standbeeld ingezonden dat goede hoedanigheden bevat, bijzonder als gedacht.
M. Carrier-Bellense, van Parijs, heeft vier werken in gebakken aarde, waartusschen twee portretten; het eene hoort toe aan M. Florent Joostens, den bekwamen liefhebber-lichtteekenaar, en is zeer gelijkend, ook de kleur der aarde geeft al den werken van M. Carrier een eigenaardig karakter.
M.J. de Braekeleer, heeft twee werken ingezonden; beide zijn in wit marmer uitgevoerd, het eene stelt Mozes op den Nijl drijvende voor, het andere is een schoone groep die de Moederlijke liefde verbeeldt, en onder alle betrekkingen schoon mag genoemd worden.
M.F. Deckers, heeft een plaasteren borstbeeld Judith voorstellende, dat met de meeste zorg uitgevoerd is.
M. Jos. de Cuijper heeft eenen groep in plaaster ingezonden; Negers die aan het vechten zijn, het gedacht is zeer eigenaardig en onzes dunkens zou dit op eene kleinere schaal uitgevoerd, zeer geschikt zijn om in brons gegoten te worden.
M. Eug. de Plijn, heeft een allerliefst gedacht in plaaster uitgedrukt; het stelt den uitgang der kerk voor, en is onder alle betrekkingen schoon; jammer maar dat men zulke talenten niet weet aan te moedigen.
M.F. de Vriendt, heeft een model van standbeeld geleverd, Guttenberg voorstellende; het is zeer goed behandeld en verdient eene plaats in het een of ander openbaar gebouw.
M.E. Tiers, heeft een zeer lief beeldje eenen napolitaanschen visscher voorstellende.
M.J. Geefs, heeft een marmer beeldje dat schoon is, maar te veel schijnt op den koop gemaakt te zijn; deze meester kan meer en beter, getuige daarvan zijn Ruiterstandbeeld van Z.M. den koning.
M.T. Geefs, heeft een marmeren beeld dat buitengewoon schoon is opgevat en zeer zedig is uitgevoerd, De opwekking van de liefde voorstellende.
M.J.J. Halleux, heeft een zeer schoon plaasteren standbeeld de liefde van de faam dat zoo schoon van lijnen als grootsch behandeld is, van den zelfden beeldhouwer hebben wij nog een borstbeeld in wit marmer te zien.
M.J. Lathouwers, heeft een plaasteren borstbeeld van J. van Vondel dat zeer gelijkend is.
M.M. Mattheijs en van Dievoort, hebben eenen gedenksteen met ornementen uitgevoerd, het twee honderdjarig jubelfeest der akademie herinnerende. De ornementen zijn met veel talent uitgevoerd.
M.L. Mortelmans, heeft het model tentoongesteld van het basrelief de martelingen van de H. Apolonia voorstellende, bestemd voor de kerk van Boisschot, alsook eenen plaasteren groep de broederlijke liefde voorstellende.
M.H. Pickery, heeft eenen plaasteren groep die grootsch behandeld is en ons zeer geschikt schijnt om in eenen hof geplaatst te worden.
M.J. Ramus, heeft twee werken in marmer uitgevoerd die onzes dunkens niet genoeg bestudeerd zijn.
M.A. Saeijens, heeft een beeld in plaaster de Liefde op de reis; de H. Moeder Gods met het kindje Jezus; dit laatste mist in godsdienstig gevoel. De vertroosting, in wit marmer uitgevoerd, is beter.
M.M. van Brussel, heeft een beeldje in marmer dat onzes dunkens niet gansch voltooid is; in alle geval is de eene arm veel te dik tegen den anderen.
M.A. van den Kerckhove, heeft een zeer lief borstbeeldje, den opschik voorstellende, hetzelve is aangekocht door M.A. Cornelis-Lijsen.
M.L. van den Kerckhove, heeft eene O.-L.-Vrouw, zonder godsdienstig karakter, en een alderliefste kopje met de meeste zorg uitgevoerd, den zomer voorstellende.
M.G. van der Linden, heeft een O.-L.-Vrouwen beeldje in plaaster dat zeer godsdienstig behandeld is, het eenigste dat wij ontmoet hebben tusschen de beeldhouwwerken. Zijne geit met twee kinderen, den strijd geheeten, is zeer geschikt om in eenen hof geplaatst te worden. Zijn en schijnen, begrijpen wij niet, ofschoon het zeer goed behandeld is.
| |
| |
Van wijlen M. van Hool zijn vier werken in hout voorhanden die goed bearbeid zijn.
M.C. van Oemberg, heeft een portret van Z.M. den koning tentoongesteld dat ons hoegenaamd niet ernstig schijnt, de kunstenaar heeft zich zeker vergist als hij dat zoo heeft opgegeven; te meer daar hij meer en beter kan; dat getuige zijn standbeeld den beeldhouwer F. Duquesnoij voorstellende, dat zeer schoon en vol goede hoedanigheden is.
Nu blijft er ons nog te spreken over de plaatsnijders en de teekeningen; plaatsgebrek dwingt ons echter dat tot later te verschuiven; wij zullen ons slechts bepalen over de bijzonderste teekeningen (kartons) te spreken.
M. Ed. Dujardin, heeft twee teekeningen den H. Petrus en Paulus, die als karakter nog al goed zijn, doch de drapeeringen zijn te kleintjes behandeld voor eene monumentale schildering. De apostelen van M.G. Guffens die er nevens geplaatst zijn, zijn veel grootscher van teekening, het zijn: De H.H. Bartholomeus, Jacobus en Philippus; van dezen verdienstelijken schilder die met M.J. Swerts het vak van muurschildering in België danig opgebeurd heeft zijn er twee teekeningen in uitvoering in de kerk den H. Georgius toegewijd, te Antwerpen. Zij stellen voor: Het gebed op den berg en De dooping van Christus in de woestijn; beide zijn grootsch opgevat en goed geteekend; eene dezer zullen wij kortelings in plaatsnede mededeelen.
M. Ed. Mareels, geeft ons eene teekening, waarschijnlijk voor een basrelief bestemd; zij stelt Christus na de veroordeeling voor; de zamenstelling is zeer wijs en zeer godsdienstig van gevoel, hetgeen vooral noodig is in dergelijke werken.
M.J. Swerts, heeft ook eene teekening van een paneel der muurschilderingen van St-Georgius kerk die de H. Familie voorstelt; wij zullen deze met die van M. Guffens kortelings onzen lezers aanbieden.
Hiermede sluiten wij het overzicht der tentoonstelling van dit jaar, alleen moeten wij ons spijt uitdrukken, dat de kunstenaren niet meer gebruik maken, van onzen welwillenden en belangloozen dienst hun meermalen aangeboden, van hunne werken te laten in plaat snijden, indien zij dezelve teekenden; op die wijze zou men een veel beter gedacht over hunne werken vormen, als door drooge, koude en meestal kleurlooze beschrijvingen; zij vergeten gedurig de voorbeelden onzer voorvaderen te volgen, die zeer goed begrepen van welk belang het was, de uitgave hunner voortbrengselen in plaat te laten verschijnen, en nogtans hadden zij het zoo gemakkelijk niet, als onze hedendaagsche kunstbeoefenaren; ook spaarden zij geene moeite; de grootste meesters vervaardigden sterkwaterplaten waaraan zij een groot deel van hunnen hedendaagschen roem en grootheid verschuldigd zijn. In afwachting dan, dat de kunstenaren meer en beter hunne eigene belangen begrijpen, blijven wij ten hunnen dienst wanneer wij eenig nut ten voordeele van het goede en het schoone kunnen te weeg brengen.
X.Y.Z.
Wij laten hier de volledige lijst volgen der kunststukken door de besturende kommissie voor de verloting aangekocht:
Num. |
Onderwerp. |
Kunstenaars. |
30 |
Fredegonda en Pretextat |
L. Alma Tadema. |
77 |
Balkon met beelden (brons) |
A. Bogaerts. |
84 |
Oevers der Seine |
A. Bohn. |
101 |
Het klein broertje |
H. Bource. |
158 |
De Schelde bij Walcheren |
P.J. Claijs. |
176 |
De Korenraapster |
T.S. Cool. |
247 |
Weiland in Holland |
J.H.L. de Haas. |
251 |
Vee |
A. de Keijzer. |
267 |
Gezicht bij Antwerpen |
A. de Lathouwer. |
273 |
Jonge vrouwen luisterend naar het lezen van eenen brief |
E. Delfosse. |
275 |
Aandenken uit Triëst |
C. Dell'Aqua. |
288 |
Op het land |
H. de Nobele. |
314 |
Morgenstond (landgoed van M. Cogels te Deurne). |
L. Derickt. |
352 |
De invaart der haven (maneschijn). |
L. de Winter. |
395 |
Het paleis der koningin van Cyprië (Venetie) |
A. Francia. |
420 |
Het ontwaken |
T. Gerard. |
459 |
De verlatene hut |
H. Hanoteau. |
468 |
Gezicht bij Lochem |
G. Heerebaert. |
481 |
De marktkramer |
J.H. Heijermans. |
483 |
Gezicht bij Lille (in de Kempen) |
J. Heijmans. |
503 |
Gezicht op de Baltische zee |
J. Jacobs. |
515 |
Vertrek naar de weide |
J. Janssens. |
528 |
Herfstmorgen |
T. Keelhoff. |
540 |
De wieg |
P. Knarren. |
547 |
Morgen na den brand |
Th. Kotsch. |
561 |
Herfstavond |
T. Lamorinière. |
568 |
De pachtershond |
F. Lautenberger. |
653 |
Het mirakel der Rozen van St.-Elisabeth |
C. Muller. |
662 |
Inwoners van Antwerpen het gevecht van Austruweel (1567) van op de wallen der stad nastarende |
J. Neuhuijs. |
673 |
Nieuwjaarsbezoek bij den pastor |
B. Nordenberg. |
741 |
Een vijver |
A. Riancho. |
789 |
De wederkomst uit het veld |
C. Ronot. |
794 |
St.-Jan Baptist bij Herodes |
E. Rumfels. |
812 |
Dood wild en fruit |
L. Schaefels. |
876 |
Ardenner wildstroopers |
C. Soubre. |
882 |
Turksche woning |
J. Starck. |
883 |
Een beekje in het bosch |
J.G. Steffens. |
885 |
De blinde burgvrouw |
L. Steffens. |
889 |
De afwachting |
J. Stevens. |
894 |
Na den arbeid |
J. Stobbaerts. |
946 |
Een bosch bij Scheveningen |
J.W. van Borselen. |
953 |
Bloemen |
E. van den Bosch. |
960 |
De heilige Maagd (borstbeeld in marmer) |
L. van de Kerkhoven. |
980 |
Dag der jacht |
G. van Edom. |
999 |
Gezicht bij Haarlem |
B. van Hove. |
1004 |
Een stalgezicht bij Antwerpen |
L. van Kuijck. |
1014 |
Aandenken van Fontainebleau |
J. van Luppen. |
1033 |
De weezen |
H. van Trigt. |
1042 |
Weide |
R. Venneman. |
1067 |
Eene ebbe in Normandië |
J. Veijrassat. |
1077 |
Gezicht in Oberland |
J. Vogel. |
1098 |
Rembrandt |
Ch. Wouters. |
Kunstwerken aangekocht door bijzondere persoonen.
|
23 |
Zeestand te Scheveningen |
A. Achenbach. |
36 |
Gezicht in Westfalen |
A. Arnz. |
| |
| |
38 |
Bij de avond. Landschap |
A. Artz. |
68 |
Gezicht bij Kleef |
A. Biester. |
69 |
Aandenken der omstreken van Kleef |
A. Biester. |
96 |
Melkmeisje |
F. Boser. |
147 |
Zeegezicht bij Boulogne |
E.P. Cecchini. |
168 |
Jachtvermaken |
D. Col. |
207 |
De Vertrouweling |
H. Dauriac. |
208 |
Bij eene venster |
H. Dauriac. |
217 |
Binnengezicht van S. Jacobskerk |
H. de Braekeleer. |
222 |
Mozes op den Nijl in marmer |
J. de Braekeleer. |
249 |
Dood wild |
J.J. Heijder. |
323 |
Boorden der Seine |
E. de Schampheleer. |
346 |
Magdalena door de Engelen begraven |
J. de Vriendt. |
347 |
Portret van den Koning der Belgen |
A. de Wilde. |
359 |
De Lente (bloemen in knop) |
Adelheid Dietrich. |
360 |
De Zomer (ontbloeide bloemen) |
Adelheid Dietrich. |
363 |
De Weduwe |
A. Dillens. |
394 |
Gezicht van sluisen te Luxemburg. |
F. Fourmois. |
417 |
Dood wild |
F. Geerts. |
422 |
De kleine Moeder |
T.H. Gérard. |
456 |
Ellende |
Hanneton. |
492 |
Het portret van den beminde |
C. Hübner. |
533 |
Weide op de boorden der Semoij |
J. Kindermans. |
552 |
Morgengezicht op het zeestrand van Scheveningen |
J. Krusemans. |
581 |
Een muziekaal morgenfeest |
A. Le Leutx. |
590 |
Hoofd van een jong meisje |
E. Levij. |
598 |
Gezicht in Zwitzerland |
J. Lindlar. |
610 |
De plakkaarten |
J. Madou. |
642 |
Gezicht bij Antwerpen |
R. Mols. |
679 |
De waterstroom, afgew. door M. Huijsmans |
E. Noterman. |
682 |
Meer van Come |
E. Nijhoff. |
683 |
Herinnering aan Zwitzerland |
E. Nijhoff. |
811 |
Beurs van Antwerpen landjuweel (1561) |
H. Schaefels. |
819 |
Gezicht op de Maas bij Dordrecht |
A. Schelfhout. |
820 |
Na zonnenondergang |
A. Schelfhout. |
841 |
De gebuur |
J. Schmidt-Crans. |
865 |
St-Anna met het kind Maria |
H. Sinkel. |
881 |
Laatste toevlucht eener arme verlatene moeder |
J. Starck. |
903 |
Binnengez. van een weezengesticht in Italië |
J. Stroebel. |
913 |
Gezicht in Holland |
J. Tavenraat. |
938 |
Eene drenkplaats |
Tschaggenij. |
959 |
De opschik borstbeeld in marmer) |
A. van de Kerkhoven. |
979 |
Dood wild |
G. van Edom. |
1028 |
Eene markt te Amsterdam |
P. van Schendel. |
1057 |
Gezicht in Holland |
P. Vertin. |
1058 |
Idem |
P. Vertin. |
1060 |
Gezicht bij Haarlem. |
S.L. Verveer. |
1065 |
Vogelen |
A. Vervloet. |
1083 |
De Watzman. Beijeren |
E. von Raven. |
1108 |
Hollandsch landschap |
J.H. Weissenbruch. |
1110 |
De kinderkamer |
H Wilhelmi. |
1124 |
De verovering van het dorp Magenta |
A. Yvon. |
|
|