De Vlaamse Gids. Jaargang 84
(2000)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De kunst van het verwoorden
| |
[pagina 38]
| |
Ohne Titel (Nietzsche/Kant), Rosemarie Trockel, 1992
| |
[pagina 39]
| |
over de vorm wordt nagedacht, verschillende formuleringen worden getoetst, één wordt uiteindelijk verkozen. Voordat de tekst die uiteindelijke vorm kreeg die je gewoonlijk als enige kent, werd er lang aan geschaafd en geslepen. De gedrukte tekst wekt de indruk van noodzakelijkheid en ongewordenheid, maar die ogenschijnlijke noodzakelijkheid van de formulering heeft geen boventijdelijk fundament. Ze is het resultaat van een menselijk, feilbaar oordeel: dat het zo goed is, dat het af is.
Zodra het tot me doordringt dat de tekst die ik bewonder geen geschenk uit de hemel is maar het resultaat van menselijke vermogens en inspanningen, brengt dat op slag het schrijven binnen het bereik van mijn mogelijkheden, en dat daagt me uit te onderzoeken in hoeverre ik zelf in staat ben te verwoorden wat ik zie en denk en ervaar. Zo prikkelt de stijl, zodra ze zich als mensenwerk aan me opdringt, tot het toetsen van mijn eigen kunnen. Dat is een pedagogisch effect, inzoverre het mijn ontwikkeling bevordert.
■
Dankzij de kritische editie van Nietzsches gepubliceerde en nagelaten werken is het tot op zekere hoogte mogelijk om te zien hoe Nietzsche bij het schrijven te werk ging. Giorgio Colli en Mazzino Montinari, de bezorgers van de kritische editie, hebben niet alleen het overgrote deel van alle nagelaten aantekeningen in chronologische volgorde beschikbaar gesteld, maar ook, in de zogeheten Nachberichte, gedocumenteerd welke voorstudies en eerdere versies er in die nagelaten geschriften te vinden zijn van een groot aantal gepubliceerde teksten. Met behulp daarvan kun je zien op welke manier die teksten tot stand zijn gekomen en op welke wijze formuleringen zijn veranderd. Aan de bestudering van zulke tekstverbanden kun je bijvoorbeeld aflezen hoe de schrijver een eenvoudig beeld opkweekt tot een weelderige en wijdvertakte vergelijking, en hoe hij, in andere gevallen, bepaalde gedachten terugsnoeit tot een zo beknopt mogelijke vorm.
Nietzsche was een heel aandachtig en precies schrijver die grote waarde hechtte aan de stijl van zijn geschriften. Dat is al op te maken uit zijn gepubliceerde werk, nog voor je ooit zijn voorstudies gezien hebt. Niet alleen schrijft hij veel over schrijverschap en stijl, maar je merkt ook aan de woordkeus, de beeldenrijkdom en de cadans van de zinnen dat het voor hem bepaald geen bijzaak is hoe hij zijn denkbeelden uitdrukt.
Nietzsches aandacht voor de stijl berust niet alleen, en niet in de eerste plaats, op louter esthetische gronden, maar wordt ook gemotiveerd door pedagogische ambities. Heel zijn leven heeft Nietzsche erover nagedacht hoe hij zijn lezers zou kunnen opvoeden tot vrije geesten, zonder daarbij tot goeroe te kunnen worden gemaakt. Hij wilde ze iets leren wat misschien wel het allermoeilijkste is om een ander mens te leren: hij wilde ze leren zelf te denken. Dat is moeilijk omdat heel veel mensen zich graag door een autoriteit laten vertellen hoe ze over de dingen moeten denken. Veel mensen lezen juist daartoe boeken. Nietzsche wil nu juist dat je niet bij hem of bij een ander te rade gaat, maar dat je jezelf als je eigen autoriteit leert zien. En het is niet eenvoudig dat een ander aan het verstand te brengen, want wanneer neemt iemand iets van je aan? Als hij gelooft dat jij het beter weet en je dus een zekere autoriteit toeschrijft. En dat gebeurt óók als wat je hem duidelijk wil maken precies is, dat hij zich niet door een ander moet laten vertellen wat te doen, wat te denken, hoe te oordelen, en dat hij niet bang moet zijn om er desnoods ideeën op na te houden waarvoor hij bij iemand bijval vindt. Je zult steevast merken dat je ook dan allerlei lezers krijgt die hun hele ziel en zaligheid in jouw handen leggen, ook al wil je dat niet. Nietzsche heeft er veel over nagedacht hoe dat probleem te omzeilen, en daartoe heeft hij met name in de stijl van zijn geschriften naar mogelijkheden gezocht. Welke vorm leent zich er het beste toe om te voorkomen dat de lezer alles maar voor zoete koek aanneemt? Welke vorm zorgt ervoor dat hij zelf aan het werk gaat, zelf geprikkeld wordt tot het formuleren van eigen gedachten en het vellen van eigen oordelen? Hoe kan ik mijn lezers iets leren en toch voorkomen dat ze me een dogmatische leer toeschrijven?
■
Eén van de stilistische mogelijkheden die Nietzsche met het oog op deze problematiek heeft onderzocht, is de bondige stijl. Verspreid door het hele gepubliceerde en nagelaten werk zijn er aanwijzingen te vinden voor een fascinatie met beknoptheid, zowel in aantekeningen over de stijl als in de stijlen die hij aanwendt. Een bondige stijl prikkelt de lezer tot zelf denken, doordat veel onuitgesproken blijft, maar ook omdat je als lezer tot zelf verwoorden wordt geprikkeld door de bewonderenswaardige woordkunst van de schrijver. Verder behoudt de schrijver met behulp van de beknopte stijl zoveel reserve dat een eenduidige betekenis van de tekst vaak niet kan worden toegeschreven. Voeg daar nog bij dat verschillende uiterst geconcentreerde en vaak raadselachtige teksten elkaar doorheen het werk lijken tegen te spreken, en je hebt de ingrediënten voor een recept tegen passief lezersgedrag.
De stijldeugd van de brevitas (beknoptheid) stond hoog in het vaandel bij met name de Romeinse schrijvers zoals Sallustius en Horatius, voor wie Nietzsche, de classicus, een speciale bewondering had (zie Götzen-Dämmerung, ‘Was ich den Alten verdanke’, §1). Het stijlideaal beoogt niet een kort spreken zonder meer - het is de kunst zoveel mogelijk zeggingskracht in zo min mogelijk woorden terug te dringen. | |
[pagina 40]
| |
Het gaat erom, in een minimum aan tekens een maximum aan energie samen te ballen. Je moet niet meer zeggen dan voor het goed overbrengen van de gedachte noodzakelijk is, maar ook niet minder, zo stelt Quintilianus in zijn eerste-eeuwse standaardwerk over de welsprekendheid. Dat wil niet zeggen dat elke vorm van verfraaiing helemaal achterwege kan worden gelaten of dat het gebruik van bijvoeglijk naamwoorden of beeldspraak niet zou zijn toegestaan in een beknopte stijl. Zulke toevoegingen dragen immers bij aan een goede weergave van de zaak.
In een te ver doorgevoerde verdichting schuilt het gevaar van obscuritas. Daarom acht Quintilianus het beter iets meer te zeggen dan strikt noodzakelijk is. Hij raadt het dan ook af Sallustius na te bootsen, wiens beknopte stijl in de Oudheid spreekwoordelijk was. In onbedreven handen kan de brevitas Sallustiana immers al te gemakkelijk leiden tot onbegrijpelijkheid. Ook Horatius is zich van deze dreigende zwakheid bewust, wanneer hij schrijft: ‘Ik streef naar beknoptheid en word duister’.
Overigens wordt duisterheid door sommigen niet gemeden maar juist bewust gezocht. De zogeheten occultatio wordt bij een enkele retoricus zelfs als een stijlfiguur opgevoerd. Nietzsche beschouwt dreigend onbegrip bij de lezer niet zonder meer als de grens van het toelaatbare inzake beknoptheid: hij wil niet zomaar door iedereen zonder slag of stoot begrepen worden. Er kan een zekere selecterende en ook een prikkelende werking uitgaan van een korte en daardoor duistere stijl. ‘In dergelijke vragen, zoals ze me bezig houden, moet ik in het kort veel zeggen, opdat het nog korter gehoord zou worden.’Ga naar eind2
Met instemming citeert Nietzsche Jean-Paul:
‘Over het algemeen is het goed wanneer al wat groot is - wat veel gevoel heeft voor een zeldzame gedachte [von vielem Sinn für einen seltnen Sinn] - maar kort en (daarom) duister uitgesproken wordt, zodat de kale geest het liever voor onzin zou verklaren dan dat hij het in zijn eigen intellectuele leegte [Leersinn] vertaalt. Want gemene geesten hebben de nare handigheid om in de diepste en rijkste uitspraak niets anders te zien dan hun eigen alledaagse mening.’Ga naar eind3
Een geslaagde bondige stijl, waarin veel gezegd wordt met weinig woorden, wordt door de klassieke retorici aangeprezen om verschillende redenen. Eén van die redenen is de aantrekkelijkheid: de taalvirtuositeit die blijkt uit een treffende, kernachtige verwoording van een complexe gedachte wekt bewondering en de lezer raakt erdoor gecharmeerd. Verder wordt het door de lezer als aangenaam ervaren dat de schrijver door een vlotte stijl de aandacht vasthoudt en niet verveelt. Verveling moet uiteraard te allen tijde vermeden worden.
Dat de lezer er met zijn aandacht bij blijft is ook van belang voor de mate waarin hij iets van de tekst kan leren. Als je de mensen iets op de mouw wil spelden, is het misschien wenselijk om ze in slaap te sussen, maar wanneer je je lezers werkelijk iets wil bijbrengen, dan adviseert Horatius een bondige stijl, zodat ze wat kort gezegd wordt snel kunnen begrijpen en gemakkelijk kunnen onthouden. Elk overbodig woord maakt immers dat de geest te vol raakt, waardoor de over te brengen gedachte verloren gaat.Ga naar eind4
Niet iedereen in de Oudheid is het hier overigens over eens. Plinius de jongere wijst erop dat een grote gestalte, of het nu om beeldhouwwerken, mannen of dieren gaat, steeds de meeste indruk maakt. Waarom zou dan voor betogen en boeken iets anders gelden? Je moet er volgens Plinius net alles bij halen wat relevant is voor de zaak, veel herhalen en steeds opnieuw herformuleren, zodat de boodschap er bij de lezer wordt ingehamerd. Achter deze verschillende waarderingen van beknoptheid en breedsprakigheid gaan verschillende opvattingen schuil over wat het inhoudt om iemand iets te leren. Gaat het erom de lezer te overladen met gezichtspunten? Zo zorg je er misschien wel voor dat de strekking van je betoog zal beklijven - als er tenminste niet zo veel feitjes worden gespuid dat het één onoverzichtelijke brei wordt - maar er blijft weinig of geen ruimte over om zelf over het gezegde na te denken.
Laat het liever na om alles wat je weet tentoon te spreiden, en stel je als doel de lezer een beperkte hoeveelheid goed gekozen materiaal aan te dragen. Wil je dat je lezers veel van je aannemen, desnoods zonder het echt te begrijpen en zonder te hebben geleerd om later andere en nieuwe dingen te begrijpen? Of wil je ze het vermogen tot begrip bijbrengen en ertoe bijdragen dat ze goed leren nadenken en zelf hun gedachten leren verwoorden, desnoods zonder dat ze aanvankelijk zo heel veel weten? Want wat is ‘weten’, als het betekent: ‘voor waarheid aannemen wat de schrijver beweert’? Zou je je lezers niet beter leren zelf te ontdekken en verwoorden wat naar hun eigen inzicht waar is?
Volgens Plinius, die graag veel woorden gebruikt, zijn degenen die de voorkeur geven aan beknoptheid lui, en niet in staat de zaak behoorlijk uit de doeken te doen.Ga naar eind5 Daar zijn de voorstanders van het brevitas-ideaal het uiteraard niet mee eens: zij wijzen erop dat juist een beknopte stijl tijd en toewijding vereist. Volgens Horatius is het precies degene die teveel woorden gebruikt en maar als een waterval doorpraat, die te lui is om een behoorlijke tekst te schrijven.Ga naar eind6 Nietzsche is het met hem eens: ‘Degene die aan iemand schreef: ik had geen tijd om deze brief korter te maken, onderkende wat een beknopte schrijfwijze vereist.’Ga naar eind7
■ | |
[pagina 41]
| |
Drama Nietzsche, Günther Schöllkopf, 1970
| |
[pagina 42]
| |
Er zit zoveel betekenis samengeperst in Nietzsches beknopte formuleringen, dat het lezen van zijn werk met het grootste geduld moet worden uitgevoerd om alles wat wordt geïmpliceerd tot je door te laten dringen. Nietzsche zegt zelf dat het lezen als kunst moet worden gebezigd. Hij stelt zich zijn lezer voor als een koe, een herkauwer. Je leest een stukje, dan leg je het boek weg, en de rest van de dag loop je het gelezene overdenkend rond. Zijn samengebalde teksten vragen om een zekere vertraging. Bij snel en oppervlakkig doorlezen komt er niets uit naar voren.
Nietzsches teksten zouden niet zomaar achter elkaar mogen worden gelezen. De schrijver die zijn gedachten vaak opschreef tijdens zijn wandelingen, wil ook gelezen worden door wandelaars, dat wil zeggen door mensen die onderweg zijn, die in beweging zijn. In een soort verborgen voorwoord tot Morgenröte schrijft Nietzsche: ‘Een boek zoals dit is er geen om door of voor te lezen, maar om open te klappen, met name tijdens het wandelen en op reis, men moet zijn hoofd erin en telkens weer eruit kunnen steken en om zich heen niets vertrouwds meer vinden.’Ga naar eind8 In een niet gepubliceerd voorwoord uit 1877 - ver voor de voltooiing van Morgenröte (1881) dus - is deze gedachte veel uitvoeriger verwoord. Ik citeer een fragment:
‘Zij die aan de verandering van de heersende opvattingen werken, dienen zich tot de reizigers te wenden. Uit deze specifieke consideratie ontspringt echter een bepaalde vorm van mededeling: want met het bevleugelde en onrustige wezen van de reis botsen die lang uitgesponnen gedachtepatronen die zich enkel aan de meest geduldige oplettendheid toegankelijk tonen en wekenlange stilte, de meest geabstraheerde eenzaamheid vereisen. Het mogen geen boeken zijn waar men doorheen leest, maar zulke die men openklapt: vandaag blijft men aan deze, morgen aan gene zin hangen en denkt andermaal uit de grond van zijn hart na: voor en tegen, erin en eroverheen, waar de geest iemand ook naartoe drijft zodat het hem hierbij in zijn hoofd telkens opnieuw vrolijk en wel wordt. Geleidelijk veroorzaakt zulk een geanimeerd - echt, want niet opgelegd - nadenken een zekere algemene meningsverandering: en hiermee ook een algemeen gevoel van geestelijk herstel, alsof de boog weer met een nieuwe pees heeft gekregen en sterker dan ooit aangespannen werd.’Ga naar eind9
■
Het beeld van de herkauwende lezer en de wandelaar geven een indruk van Nietzsches voorstelling van een actieve lezer. Je kunt eruit opmaken wat hij in zijn lezer probeert teweeg te brengen met zijn beknopte stijl. In nog een ander beeld vergelijkt hij een aforisme - de beknopte vorm bij uitstek - met een schakel in een gedachteketen. De lezer wordt verzocht om de ontbrekende schakels zelf aan te vullen.Ga naar eind10 Het is daarbij niet de bedoeling om te achterhalen wat Nietzsche verzwijgt of welke schakels hij achterhoudt; het gaat er veeleer om dat de lezer zelf met eigen middelen zijn eigen schakels smeedt. In die zin is elk aforisme een uitdaging, een aanmatiging, een prikkel. Dat de schrijver niet alles uitspreekt, is niet begonnen om iets dat de schrijver verzwijgt, maar om wat de lezer in zich heeft. Laat hem dat naar de oppervlakte halen en onder woorden brengen. Als de schrijver te veel zou zeggen, zou dat de lezer enkel lui en consumptief maken.
Om de kunst van de beknopte verwoording naar waarde te kunnen schatten, moet je naar Nietzsches eigen zeggen minstens ooit zelf een poging ondernomen hebben om een aforisme te schrijven. Hij wijst hiermee op het feit, dat de lezer niet mag verwachten wijzer te worden door teksten enkel consumptief te benaderen. Pas wanneer hij zelf actief wordt, zelf probeert zijn gedachten te formuleren, zelf iets te maken, is er een verandering in het denken mogelijk. Brevitas is niet domweg kortheid: het resultaat mag dan kort zijn, het werk dat eraan voorafgaat is lang. Het vinden van de passende vorm vergt tijd, en het is leerzaam om dat ook als lezer eens aan den lijve te ondervinden. In korte, rake beelden kenschetst Nietzsche de aard van een waarachtig aforisme: Een aforisme is geen embryo maar een voldragen vrucht (VM 127), de juiste formulering komt niet als een bliksemflits maar als een zonnestraal (MA 35). Door zelf eens te proberen een gedachte zo beknopt en treffend mogelijk onder woorden te brengen, leer je dit te onderkennen. Alleen een lezer die nooit zelf heeft geprobeerd iets te schrijven, kan veronderstellen dat een aforisme in zo korte tijd op papier komt als het kost om die paar woorden neer te schrijven. Alleen zo iemand zal denken dat het gemakkelijker is iets in tien woorden te zeggen dan in een paar duizend.
■
Laten we nu eens kijken naar de manier waarop Nietzsche de kunst van de beknopte verwoording bedrijft. Aan de hand van voorstudies - die je dankzij de kritische editie kunt achterhalen - kan je zien hoe hij met een minimum aan woorden een maximum aan energie weet samen te ballen, door de gedachte net zo lang te herschrijven tot ze tot haar bondigste vorm is teruggebracht.
Om te beginnen kun je het aantal woorden terugdringen door de volgorde van de zinsdelen te veranderen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Menschliches Allzumenschliches 547. In de voorstudie van die tekst staat: ‘Men toont zich immer als geesteloos wanneer men de geest zoekt.’Ga naar eind11
Dit wordt uiteindelijk: ‘Hij heeft geen geest, die de geest zoekt.’Ga naar eind12
De zin wordt van elf tot acht woorden teruggebracht, en de pregnantie wordt verhoogd door de fijner geslepen formu- | |
[pagina 43]
| |
lering. Niet langer staan ‘Geist’ en ‘geistlos’ tegenover elkaar: het woord ‘Geist’ wordt herhaald. De betekenis had nog korter kunnen worden weergegeven: ‘Wie de geest zoekt, heeft er geen’’ - maar daarmee zou alle spankracht uit de zin verdwenen zijn.
Een tweede voorbeeld van deze zelfde techniek is de bewerking van de formulering van Morgenröte 280. In het netschrift daarbij staat:
‘Kinderen vechten met hun bedrijvigheid niet om hun levensonderhoud; ze weten dat hun daden geen definitieve betekenis toekomt. Wie op deze twee punten leeft zoals kinderen, blijft kinderlijk.’Ga naar eind13
Dit wordt uiteindelijk:
‘Wie leeft zoals kinderen - en dus niet om zijn brood vecht en niet gelooft dat zijn daden een definitieve betekenis toekomst - blijft kinderlijk.’Ga naar eind14
Drie zinnen worden teruggebracht tot één. De laatste zin van het netschrift wordt overgenomen in de eindversie, de inhoud van de twee eerste zinnen (negentien woorden) van het netschrift wordt in de eindversie als bijzin (zestien woorden) opgenomen ter vervanging van ‘op deze twee punten’. Zo kunnen zeven woorden worden geschrapt, zodat de zin van dertig woorden tot drieëntwintig wordt teruggebracht. Door de verdichting wint de uitspraak aan kracht.
Terzijde zij het volgende opgemerkt: hoewel het tellen van woorden dwaas mag schijnen, is het niet uitgesloten dat Nietzsche dit zelf ook deed. Wellicht kende hij de woorden van de door hem hooggewaardeerde Georg Christoph Lichtenberg, eveneens een groot voorstander van de beknopte stijl (alle ‘Menschen von Geist’ neigen er zijns inziens toe zich kort uit te drukken): ‘Het zou geen kwaad kunnen, wanneer men in elke zin de woorden telde en hem steeds met zo min mogelijk woorden probeerde uit te drukken.’Ga naar eind15
Wat ook een goede manier is om tot een beknopte formulering te komen, is de hele inleidende gedachtegang uiteindelijk weg te laten en alleen de slotsom te laten staan. Het weglaten van de voorafgaande gedachte, waarin vaak de bewering wordt onderbouwd met argumenten, herinnert aan Aristoteles' karakterisering van het aforisme. Volgens Aristoteles is het aforisme een conclusie of een vooropgezette stelling waarbij de rest van de redenering niet wordt gegeven: waar het beweerde uit volgt of tot welke conclusie het beweerde leidt, wordt verzwegen. Dit doet Nietzsche bijvoorbeeld in Menschliches 558: ‘Veel mensen wachten hun hele leven lang op de gelegenheid om op hun eigen manier goed te zijn.’Ga naar eind16 De tot deze uitspraak leidende gedachte, die in de voorstudie vijfenzeventig woorden telt,Ga naar eind17 is geheel geschrapt - alleen de titel van het uiteindelijke aforisme verwijst er nog naar, met drie woorden: ‘De omstandigheden ontbreken’.Ga naar eind18
Soms is het mogelijk de context waarnaar in de gedachtegang wordt verwezen, door een geraffineerde woordkeuze op te roepen zonder hem uitdrukkelijk te noemen. In Menschliches 568 is deze techniek toegepast, zodat de uiteindelijke versie (negentien woorden) veel korter is dan de voorstudie (vijftig woorden). De voorstudie luidt:
‘De katholieke kerk heeft door het instituut van de biecht een oor geschapen waarin men zonder gevaarlijke consequenties zijn geheim kan verklappen. Dit was een grote verlichting van het leven, want men vergeet pas zijn schuld vanaf het moment waarop men deze verder verteld heeft, maar gewoonlijk vergeten de anderen haar niet.’Ga naar eind19
Dit wordt uiteindelijk:
‘Biecht. - Men vergeet zijn schuld wanneer men ze aan iemand anders opgebiecht heeft, maar gewoonlijk vergeet de andere haar niet.’Ga naar eind20
De laatste bijzin van de voorstudie, vanaf ‘want’, is als enige overgenomen, gemodificeerd op basis van het voorafgaande: de overweging met betrekking tot de katholieke kerk uit de voorstudie is geschrapt, maar het aanvankelijke, algemenere ‘verder verteld’ is veranderd in het specifieke ‘opgebiecht’, en de titel van de eindversie is ‘Biecht’, zodat ook daarin de associatie met de katholieke kerk weerklinkt. Het meervoud ‘de anderen’ is veranderd in ‘de andere’, zodat daar opnieuw het meer algemene doorvertellen aan anderen is veranderd in het biechten aan de enkelvoudige biechtvader. Verder is ‘vanaf het moment’ ingekort tot ‘wanneer’. Terwijl zodoende de voorafgaande gedachte uit de voorstudie is samengedrongen in de laatste (bij)zin, is deze zin, die nu veel meer informatie bevat dan voordien, toch niet langer geworden.
Soms kun je je afvragen of de beknoptheid niet te ver gaat, of er geen betekenis verloren gaat. In elk geval wordt deze wel veel moeilijker te achterhalen, en een enkele keer als je de voorstudies bekijkt, krijg je de indruk dat het werkelijk belangrijke in de gedachte verloren is gegaan. Dan wordt het streven naar beknoptheid zo ver doorgevoerd dat het eindresultaat misschien al te cryptisch wordt. Zo bijvoorbeeld in Menschliches 499:
‘Vriend. - Gedeelde vreugde [Mitfreude], niet medelijden, maakt de vriend.’Ga naar eind21
Het netschrift bevat een enkel woord meer, maar daarmee ook werkelijk een meerzeggende gedachte:
‘Gedeelde vreugde maakt de vriend, medelijden de lotgenoot [Leidensgefährte]’Ga naar eind22
Maar de daar weer aan voorafgaande voorstudie stelt ook zaken die je werke- | |
[pagina 44]
| |
lijk niet meer uit de uiteindelijk gedrukte versie kan aflezen:
‘Zij die zich met ons kunnen verheugen, zijn hoger en ons dichterbij dan zij die met ons lijden. Gedeelde vreugde maakt de “vriend” (hij die zich met ons verheugt [den Mitfreuenden]), medelijden de lotgenoot. - Een ethiek van het medelijden heeft een aanvulling nodig door de nog hogere ethiek van de vriendschap’.Ga naar eind23
Minstens lijkt deze laatste zin van de voorstudie toch een plaats te verdienen in een gepubliceerde versie. Maar misschien is Nietzsche van mening dat hij daarmee al te veel zou weggeven. Hij staat zoals gezegd niet zonder meer negatief ten aanzien van een zekere verduistering van stijl.
■
Door voorstudies en eindversies naast elkaar te leggen en met elkaar te vergelijken, kun je iets leren over de praktijk van Nietzsches schrijfkunst in het bijzonder en de kunst van het verwoorden in het algemeen. We zien een schrijver aan het werk, die zijn woorden en zinnen zo zorgvuldig kiest en componeert, dat ze bijdragen aan het paradoxale pedagogische project dat hij zichzelf heeft gesteld: zijn lezers te leren voor zichzelf te denken. Door de veelzijdigheid en beweeglijkheid van Nietzsches stijl wordt het geheel van zijn teksten tot een werkplaats waarbinnen iedere lezer op zijn eigen intellectuele scheppingskracht wordt aangesproken. Met dit appel, dat elke lezer op zijn eigen vermogens aanspreekt, het eigen denken in hem wakker schudt, en hem oproept zijn eigen gedachten te verwoorden, tracht Nietzsche een weerwoord te bieden tegen iedere vorm van pedagogische gemakzucht en dogmatisering. Of de lezer door Nietzsches geschriften daadwerkelijk geprikkeld wordt om zelf te denken en de eigen gedachten te verwoorden, blijft een vraag die iedere lezer enkel voor zichzelf kan beantwoorden, afgaande op de eigen ervaring en het eigen oordeel. |
|