De Vlaamse Gids. Jaargang 84
(2000)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
Voorpublicatie
| |||||||||||||||||
1 [1]Eigenlijk zou ik een kring van diepzinnige en tedere mensen om me heen moeten hebben, die me enigszins tegen mezelf zouden beschermen en me ook konden opbeuren: want voor iemand die het soort dingen denkt dat ik genoodzaakt ben te denken, ligt voortdurend het gevaar van zelfdestructie op de loer. | |||||||||||||||||
1 [61]Alles wat tot het bewustzijn doordringt is de laatste schakel in een keten, een afsluiting. Dat een gedachte rechtstreeks de oorzaak zou zijn van een andere gedachte is slechts schijn. Het eigenlijk ermee verbonden gebeuren speelt <zich> af onder ons bewustzijn: wat verschijnt als een opeenvolging en aaneenschakeling van gevoelens, gedachten enz., zijn symptomen van het eigenlijke gebeuren! - Onder elke gedachte schuilt een affect. Elke gedachte, elk gevoel, elke wil is niet uit één bepaalde drift geboren, maar is een totaaltoestand, een algeheel oppervlak van het hele bewustzijn, en vloeit voort uit de op dat moment gegeven machtsconstellatie van alle ons constituerende driften - dus zowel van de juist heersende drift als van de daaraan gehoorzamende of haar weerstrevende driften. De eerstvolgende gedachte is een teken hoe de hele machtsconstellatie inmiddels is verschoven. | |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
2 [127](2) Het nihilisme staat voor onze deur; waar komt deze meest sinistere van alle gasten vandaan? -
| |||||||||||||||||
5 [10]Wat is ‘kennen’? Herleiden van iets onbekends tot iets bekends, vertrouwds. Eerste grondstelling: waaraan we gewend zijn geraakt is voor ons geen raadsel, geen probleem meer. Afstomping van het gevoel voor het nieuwe, bevreemdende: alles wat met regelmaat gebeurt, roept bij ons geen vragen meer op. Daarom is het zoeken naar de regel het eerste instinct van de kennende: terwijl uiteraard met de vaststelling van de regel nog helemaal niets is ‘gekend’! - Vandaar het bijgeloof van de natuurkundigen: waar ze zich op hun gemak voelen, dat wil zeggen waar de regelmaat van de verschijnselen het gebruik van verkorte formules toelaat, menen ze die gekend te hebben. Zij voelen ‘zekerheid’: maar achter die intellectuele zekerheid schuilt de geruststelling van de vreesachtigheid: zij willen de regel omdat die de wereld van haar vreeswekkendheid ontdoet. De vrees voor het onberekenbare als het achterliggende instinct van de wetenschap.
De regelmaat sust het vragende (dat wil zeggen vrezende) instinct in slaap: ‘verklaren’ wil zeggen: een regel in het gebeuren ontdekken. Het geloof in de ‘wet’ is het geloof in de gevaarlijkheid van de willekeur. De goede wil om in wetten te geloven heeft de wetenschap de overwinning bezorgd (met name in tijdperken van democratie) | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
6 [4]Voorwoorden en nawoorden. Mijn geschriften gaan uitsluitend over mijn eigen belevenissen - gelukkig heb ik veel beleefd -: ik zit er zelf in, met lichaam en ziel - waarom zou ik dat verhelen?: ego ipsissimus, en in het uiterste geval ego ipsissimum.Ga naar eind2 Maar ik had altijd een paar jaar distantie nodig voordat ik die gebiedende lust en kracht kon voelen die het beschrijven van iedere belevenis van dien aard, iedere toestand die ik op die manier overleefd had, vergt. In zoverre zijn al mijn geschriften, op een enkele zij het heel belangrijke uitzondering na, geantedateerd. Sommige, zoals de eerste van de ‘Oneigentijdse beschouwingen’, zelfs tot nog vóór de ontstaans- en ervaringsperiode van een daarvóór uitgegeven boek, in dit geval de ‘Geboorte van de tragedie’: zoals een scherpzinnige waarnemer en vergelijker niet zal ontgaan. In die woedende uitbarsting tegen de germanomanie, de gezapigheid en zelfingenomenheid van de oude David Strauß, gaf ik lucht aan stemmingen waarin ik verkeerd had toen ik als student opgezadeld was geweest met de Duitse cultuur en de cultuurfilisterij; en wat ik tegen de ‘historische ziekte’ heb ingebracht, zei ik als iemand die leerde hoe hij ervan kon genezen en die in het geheel niet van zins was voortaan af te zien van ‘historie’. (Quod demonstratum estGa naar eind3 -). Toen ik mijn dankbaarheid tegenover mijn eerste en enige opvoeder, tegenover Arthur Schopenhauer tot uitdrukking bracht - ik zou dat nu nog in veel sterkere bewoordingen doen - zat ik wat mijn eigen persoon aangaat middenin de moralistische scepsis en ontreddering en geloofde ik al ‘nergens meer in’, zoals het volk zegt, ook niet in Schopenhauer: juist in die tijd ontstond een geheimgehouden stuk ‘over waarheid en leugen in buitenmorele zin’, - maar al in de ‘Geboorte van de tragedie’ en de daar ontwikkelde leer van het dionysische blijkt het pessimisme van Schopenhauer overwonnen. Mijn feestrede ter ere van Richard Wagner ter gelegenheid van zijn overwinningsfeest in Bayreuth - Bayreuth betekent de grootste overwinning die een kunstenaar ooit behaald heeft - was tegelijkertijd een daad waarmee ik met hem brak en afstand van hem nam. Wagner zelf liet zich wat dat betreft niet om de tuin leiden: zolang je liefhebt, schilder je niet zulke ‘portretten’ en ‘beschouwen’ doe je al helemaal niet -, ‘ieder die nauwkeurig bij zichzelf te rade gaat, weet dat zelfs voor het beschouwen een geheimzinnige confrontatie, die van elkaar kruisende blikken, nodig is’, staat te lezen op pagina 46 van het zojuist genoemde geschrift. De rust, nodig om over het jarenlange diepe innerlijke alleenzijn en het gemis te kunnen spreken, kreeg ik pas met het boek ‘Menselijk, al te menselijk’, dat de blijmoedige en nieuwsgierige kilte ademt van de psycholoog die een groot aantal pijnlijke zaken, louter factaGa naar eind4, beter gezegd fataGa naar eind5 uit zijn verleden voor zichzelf vaststelt en als het ware met een naald vastprikt: - bij zulk werk kleeft er zoals bekend altijd wat bloed aan je vingers... Om tenslotte te zeggen waarop ik de lezer van dit boek met de zojuist gegeven wenken meen te moeten voorbereiden: ook met dit boek, waarvan het laatste deel hiermee het licht ziet, is het niet anders gesteld dan met mijn overige tot dusver verschenen geschriften, - het is een stuk van wat ik achter mij heb gelaten. Wat eraan ten grondslag ligt, gedachten, eerste notities en allerhande terloopse op- en aanmerkingen, behoort tot mijn verleden: namelijk tot die tijd zo rijk aan raadsels waarin ‘Aldus sprak Zarathoestra’ ontstond: vanwege die gelijktijdigheid kan het overigens al nuttige vingerwijzingen opleveren voor een beter begrip van het zojuist genoemde en zo lastig te begrijpen werk. Met name ook voor een beter begrip van zijn ontstaansgeschiedenis: en daarin was heel wat gaande. Destijds dienden zulke gedachten mij hetzij ter ontspanning, hetzij als zelfverhoor en zelfrechtvaardiging temidden van een grenzeloos gewaagde en verantwoordelijke onderneming: moge men zich van het daaruit ontstane boek voor een vergelijkbaar doel bedienen! Of ook als een voetpad dat ons langs allerlei kronkelwegen steeds weer ongemerkt naar dezelfde gevaarlijke en vulkanische bodem lokt waar het zojuist genoemde Zarathoestra-evangelie uit opschoot. Hoewel dit ‘Voorspel tot een filosofie van de toekomst’ zeker geen commentaar vormt en moet vormen op Zarathoestra's redevoeringen, biedt het misschien toch een soort voorlopig glossarium waarin de belangrijkste begrips- en waardevernieuwingen uit dat boek - een gebeurtenis zonder weerga, zonder voorbeeld, onvergelijkelijk in heel de literatuur - ergens wel een keer voorkomen en met naam en toenaam genoemd zijn. Aangenomen tenslotte, mijne heren lezers, dat juist die namen u niet bevallen, u niet aanlokken, aangenomen zelfs dat vestigia terrentGa naar eind6.... wie zegt u dat ik het anders - wil? Voor mijn zoon Zarathoestra eis ik respect; en het moet slechts heel weinigen worden toegestaan naar hem te luisteren. Om mij daarentegen, zijn ‘vader’ - om mij mogen ze lachen, zoals ik ook zelf doe: dat hoort allebei zelfs bij mijn geluk. Of, om een zegswijze te gebruiken <die> boven mijn huisdeur staat en alles wat hier gezegd is nog een keer kort samenvat: ik woon hier in mijn eigen huis,
Nooit heb ik niemand nagedaan,
en ik lach alle meesters uit,
die zonder zelfspot door het leven gaan.
| |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
11 [119](362)
Voor het voorwoord
Ik beschrijf wat komt: de opkomst van het nihilisme. Ik kan hier beschrijven, omdat hier iets noodzakelijks gebeurt - de tekenen ervan zijn overal, alleen ontbreken nog de ogen voor die tekenen. Ik loof, ik laak hier niet dat het komt: ik geloof dat er nu een van de grootste crises gaande is, een moment van allerdiepste zelfbezinning van de mens: of de mens er weer bovenop komt, of hij deze crisis de baas wordt, dat is een kwestie van kracht: het is mogelijk... de moderne mens gelooft op proef nu eens in deze, dan weer in die waarde, om die vervolgens even gemakkelijk weer te laten vallen: de keten van overleefde en afgedankte waarden wordt steeds langer; de leegte en het gebrek aan waarden wordt almaar voelbaarder; de beweging is onstuitbaar - hoewel in grote stijl gepoogd is de ontwikkeling te vertragen -- Eindelijk waagt hij een kritiek op de waarden zonder meer; hij kent hun herkomst; hij weet genoeg om in geen enkele waarde meer te geloven; het pathos is daar, de nieuwe huiver... Wat ik vertel is het verhaal van de volgende twee eeuwen... | |||||||||||||||||
14 [5]Religie, decadentie
De gevaarlijkheid van het christendom Ondanks het feit dat het christendom de leer van de onbaatzuchtigheid en de liefde op de voorgrond heeft geplaatst, blijft zijn eigenlijke historische invloed bestaan uit de opvoering van het egoïsme, van het individuele egoïsme tot in het uiterste extreem - dit extreem is het geloof in een individuele onsterfelijkheid. De enkeling was zo belangrijk geworden dat men hem niet meer offeren kon: voor God waren de ‘zielen’ gelijk. Maar er is geen gevaarlijker manier om het leven van de soort in twijfel te trekken: het werkte een praktijk in de hand die het tegendeel is van het belang van de soort. Het altruïsme van het christendom is een levensgevaarlijke conceptie: het stelt iedereen aan elkaar gelijk... Daarmee is echter de natuurlijke loop van de ontwikkel<ing>... en zijn alle natuurlijke waarden omvergeworpen. Als de zieke evenveel waarde moet hebben als de gezonde (of zelfs nog meer, volgens Pascal) Deze algemene mensenliefde, in concreto de bevoorrechting van al wie lijdt, onfortuinlijk, ziek isheeft inderdaad de kracht om mensen op te offeren verzwakt: ze heeft de verantwoordelijkheid ertoe willen reduceren zichzelf op te offeren: - maar juist dit absurde persoonlijke altruïsme heeft, gezien vanuit het standpunt van de teelt, helemaal geen waarde. Als je het erop aan liet komen hoeveel mensen zichzelf opofferen voor de instandhouding van de soort, kwam je bedrogen uit... alle grote bewegingen, oorlogen enz. brengen de mensen ertoe zich op te offeren: het zijn de sterken die op die manier voortdurend in aantal achteruitgaan de zwakken hebben er daarentegen een angstaanjagend instinct voor zichzelf te ontzien, zichzelf in stand te houden, elkaar wederzijds staande te houden... deze ‘wederzijdse instandhouding’ moet bijna de deugd en in elk geval de menslievendheid zijn!... typisch: ze willen door de staat beschermd worden, ze vinden dat dat ‘de opperste plicht van de staat is!’ onder de algemene lofzang op het ‘altruïsme’ gaat het instinct schuil dat de enkeling het beste behouden blijft als iedereen voor iedereen zorgt... het is het egoïsme van de zwakken dat de lofzang, de exclusieve lofzang op het altrusme heeft uitgevonden... De gevaarlijke tegennatuurlijkheid van het christendom: - zij doorkruist de selectie -
| |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
14 [113]Moraal als decadentie Vandaag de dag, nu elk ‘zo en zo moet de mens zijn’ ons een tikkeltje ironie in de mond legt, nu wij er pertinent aan vasthouden dat je, ondanks alles, slechts wordt wat je bent (ondanks alles: te weten opvoeding, onderwijs, milieu, toeval en ongevallen), hebben wij inzake de moraal op curieuze wijze de verhouding tussen oorzaak en gevolg leren omdraaien, -- niets onderscheidt ons misschien grondiger van de oude moraal-gelovigen. Wij zeggen bijvoorbeeld niet meer ‘de ondeugd is er de oorzaak van dat een mens ook fysiologisch te gronde gaat’; we zeggen evenmin ‘door de deugd gedijt een mens beter, ze zorgt voor een lang en voorspoedig leven’. Onze mening is veeleer dat ondeugd en deugd geen oorzaken maar enkel gevolgen zijn. Je wordt een fatsoenlijk mens omdat je een fatsoenlijk mens bent: dat wil zeggen omdat je als kapitalist met goede instincten en onder welvarende omstandigheden geboren bent... Kom je arm ter wereld, uit ouders die op alle punten slechts spilziek zijn geweest en niets hebben vergaard, dan ben je ‘onverbeterlijk’, oftewel rijp voor tuchthuis en gekkenhuis... We zijn vandaag de dag niet meer in staat de morele degenerering los van de fysiologische te denken: de eerste is niets dan een complex van symptomen van die laatste; <je> bent noodgedwongen slecht, zoals je noodgedwongen ziek bent... Slecht: dat woord drukt hier bepaalde vormen van onvermogen uit die fysiologisch met het type van de degenerering zijn verbonden: bijvoorbeeld de zwakte van de wil, de onzekerheid en zelfs meerledigheid van de ‘persoon’, de onmacht om bij een of andere prikkel de reactie op te schorten en zich te ‘beheersen’, de onvrije reactie op allerlei suggesties van een vreemde wil. Ondeugd is geen oorzaak; ondeugd is een gevolg... Ondeugd is een tamelijk willekeurige begrips-afbakening om bepaalde gevolgen van de fysiologische degeneratie samen te vatten. Een algemene stelling zoals het christendom die leerde, ‘de mens is slecht’, zou gerechtvaardigd zijn als het gerechtvaardigd was om het type van de gedegenereeerde als het normale type mens op te vatten. Maar dat is misschien een overdrijving. Vast en zeker heeft die stelling overal waar uitgerekend het christendom gedijt en de overhand heeft, het gelijk aan haar kant: want daarmee is het bestaan van een morbide bodem bewezen, van een terrein dat degeneratie begunstigt. | |||||||||||||||||
15 [114]De typische zelfrealisaties. Ofwel: de acht hoofdvragen
| |||||||||||||||||
21 [5]
Water drinken.
Nooit spiritualiën.
van tijd tot tijd (raba<r>ber)
's Morgens één glas thee: koud laten worden!
's avonds laat iets warmer!
in het theater galér<ie> posto numer<ato>
geen bril op straat
me niet in de menigte begeven!
niet in Löscher
niet in Roma!
geen brieven schrijven
s Avonds warme kleren!
| |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
23 [3]Wij hyperboreeërs.
1. Als wij al filosofen zijn, wij hyperboreeërs, dan lijken we het in elk geval op een andere manier te zijn dan men eertijds filosoof was. Wij zijn beslist geen moralisten... Wij geloven onze eigen oren niet als we ze horen praten, al deze eertijdsen. ‘Ziehier de weg naar het geluk’ -- zo komt elk van hen op ons toegestoven, met een recept in de hand en met zalving in het hiëratisch smoelwerk. ‘Maar wat kan ons het geluk schelen?’ - vragen we hoogstverbaasd. ‘Ziehier de weg naar het geluk - zo vervolgen deze heilige schreeuwlelijken: en dat daar is de deugd, de nieuwe weg naar het geluk!’... Maar astublieft, mijne heren! Wat kan ons nou uw deugd schelen! Waarom zonderen mensen als wij ons af, worden filosofen, worden rinocerossen, worden holenberen, worden spoken? Toch om van de deugd en van het geluk af te zijn? - Wij zijn van nature veel te gelukkig, veel te deugdzaam om er niet een kleine verzoeking in te bespeuren filosofen te worden: dat wil zeggen immoralisten en avonturiers... Wij hebben een speciale nieuwsgierigheid voor het labyrint, we doen moeite om met mijnheer Minotaurus kennis te maken over wie gevaarlijke verhalen de ronde doen: wat schieten wij op met uw weg omhoog, met uw strikriem die wegvoert, naar geluk en naar deugd voert, naar uzelf voert, vrees ik... U wilt ons met uw strikriem redden? - Wel wij, wij verzoeken u dringend, hangt u zich daaraan maar op!...
2. Er zit niets anders op, ten slotte! Er rest geen ander middel om de filosofie weer aanzien te geven: eerst moeten de moralisten op worden gehangen. Zolang die praten van geluk en deugd, halen ze alleen ouwe vrouwtjes naar de filosofie over. Kijk hen eens goed aan, al die beroemde wijzen sinds millennia: niets dan ouwe, niets dan ouwelijke vrouwtjes, niets dan moeders om met Faust te spreken. ‘De moeders! Moeders! 't klinkt zo huiveringwekkend.’ - Wij maken van haar iets gevaarlijks, wij veranderen haar begrip, wij onderwijzen filosofie als levensgevaarlijk begrip: hoe konden we haar beter te hulp komen? -- Een begrip zal voor de mensheid steeds precies dat waard zijn wat het haar kost. Als niemand er bezwaar tegen maakt om voor het begrip ‘God’, ‘vaderland’, ‘vrijheid’ hecatomben te offeren, als de geschiedenis de grote walm rond dit soort offers is -, waarmee kan dan het bewijs dat het begrip ‘filosofie’ van een hogere rang is dan zulke populaire waarden als ‘God’, ‘vaderland’, ‘vrijheid’ beter worden geleverd dan doordat het meer kost - grotere hecatomben?... Ommunting van alle waarden: dat wordt een kostbaar iets, ik beloof het - - |