| |
| |
| |
De splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap
Sjoerd van Faassen
Wie moet er nog worden overtuigd van het nut van brievenuitgaven? In Nederland is de praktijk van brievenedities gevestigd sinds het begin van de jaren zestig, toen het Letterkundig Museum de reeks Achter het Boek begon. In die reeks verschenen naast brieven aanvankelijk ook edities van verschillende versies van handschriften, zoals bij voorbeeld vijf versies van de ongepubliceerd gebleven roman Vera (1962) van Hendrik Marsman, Willem Kloos' Okeanos-fragmenten (1966) of het dagboek van de student Nicolaas Beets (1983). Het zwaartepunt van de reeks kwam echter allengs te liggen bij uitgaven van liefst tweezijdige correspondenties, zoals de briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey (3 dln., 1981-1986) of die tussen Jan Greshoff en de uitgever A.A.M. Stols (3 dln., 1990-1992); de uitgave van slechts eenzijdig bewaard gebleven correspondenties wordt echter niet geschuwd, zoals J.C. Bloems brieven aan P.N. van Eyck (2 dln., 1980), of die van Karel van de Woestijne aan zijn uitgever C.A.J. van Dishoeck (1997). Ook de theorievorming over het editeren van teksten heeft in Nederland een hoge vlucht genomen. Niet alleen door de praktijk van de verschillende briefuitgaven en andere edities, ook door Marita Mathijsens uitgave van de brieven van De Schoolmeester (1987) en haar mede daarop gebaseerde handboek Naar de letter: Handboek editiewetenschap (1995).
Uitgaven als die in de reeks Achter het Boek worden gezien als een vorm van ontsluiting. Als zodanig wordt de reeks ook door het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gesubsidieerd. Langlopende, meerdelige uitgaven leggen een groot beslag op de bschikbare middelen. Vandaar dat wordt geprobeerd de reeks een wat gevarieerder karakter te geven, door naast brievenedities de draad van anderssoortige publicaties weer op te pakken, soms in de vorm van een dossier met verschillende soorten documenten of met verschillende briefschrijvers. Zo verschenen de laatste jaren een brievendossier over de reorganisatie van het tijdschrift Groot Nederland (1996), een uitgave van recensies, brieven en andere documenten over de voordrachttoernees die Louis Couperus hield (1998) en zelfs een catalogus van de collectie schrijversportretten door Paul Citroen die het Letterkundig Museum bezit (1998).
Deze lijn zal het museum voortzetten. Naast uitgaven van de briefwisseling tussen Ed. Hoornik en de uitgever A.A.M. Stols, die tussen Hendrik Marsman en Adriaan Roland Holst, en die tussen Simon Vestdijk en Johan van der Woude, staan binnen afzienbare tijd op het programma: een dossieruitgave over de literaire uitgaven van de door Hendrik Werkman tijdens de Tweede Wereldoorlog gedrukte reeks De Blauwe Schuit, waarin teksten van Bertus Aafjes, Martinus Nijhoff, Simon Vestdijk en Hendrik de Vries zijn opgenomen; een dossier rond het gefingeerde proces over de roman Eenzaam avontuur van Anna Blaman; een facsimile-uitgave van het kopijhandschrift van de aanvankelijk Saudades getitelde bundel Soleares van J. Slauerhoff; en de handschriften en in tijdschrift- of boekvorm gepubliceerde fragmenten die E. du Perron ooit als De onzekeren had willen bundelen.
Rond de zomer verschijnt eerst het dossier De splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap in 1933. Dit dossier over de splitsing tussen het in 1925 opgerichte roomskatholieke tijdschrift De Gemeenschap en het daarvan eind 1933 afgescheiden tijdschrift De Nieuwe Gemeenschap kan worden gezien als een tot een zeer bepaalde periode beperkte documentenbiografie van beide tijdschriften. Geprobeerd is het aan de splitsing voorafgaande conflict en zijn nasleep aan de hand van relevante correspondentie, notulen van redactievergaderingen, prospectussen, redactionele verantwoordingen en andere programmatische teksten, agenda's, dagboeken, krantenartikelen, en dergelijke te documenteren. In de inleiding is een poging gedaan het conflict in een bredere context te plaatsen. Bij de vorming van het dossier zijn twee beperkingen in acht genomen. Allereerst is de inhoud van dit dossier beperkt tot de periode 1931-begin 1937. Eind 1930 verliet Jan Engelman, een van de oprichters van De Gemeenschap, na
| |
| |
een conflict de redactie. In de jaren tot aan de splitsing fungeerden Engelman en zijn werk binnen en buiten de kring rond De Gemeenschap als ijkpunt voor de steeds scherper aan de dag tredende en in de loop van 1933 tot uitbarsting komende ideologische verschillen, waarvan zijn vertrek uit de redactie een eerste uiting was geweest. De door die ideologische verschillen ontstane conflicten leidden in januari 1934 tot de verschijning van twee elkaar bestrijdende tijdschriften. Het eindjaar is gekozen omdat De Nieuwe Gemeenschap eind 1936 de verschijning staakte. Voorts is de inhoud van het dossier beperkt tot documenten van de rechtstreeks bij het conflict betrokkenen: redactieleden, bestuursleden en uitgevers van beide tijdschriften in de cruciale periode eind 1933-begin 1934. De redactie van De Gemeenschap bestond eind 1933 uit: Antoon Coolen, Anton van Duinkerken (pseud. van W.J.M. Asselbergs), Henk Kuitenbrouwer, zijn jongere broer Albert Kuyle (pseud. van Louis Kuitenbrouwer) en A.J.D. van Oosten; in 1934 werden Henk Kuitenbrouwer en Kuyle vervangen door Louis de Bourbon en Jan Engelman. De redactiesamenstelling in 1934 van De Nieuwe Gemeenschap was: Jan Derks, A. den Doolaard (pseud. van C.J.G. Spoelstra), Henk Kuitenbrouwer, Albert Kuyle, Ad. Sassen en Gabriël Smit. Het conflict speelde zich vooral af tussen de Kuitenbrouwers en Engelman, met Van Duinkerken als een langzaam richting Engelman opschuivende middelaar. W.P.J. Pompe, de voorzitter van Stichting De Gemeenschap, speelde een kleine rol achter de coulissen. De andere redactieen bestuursleden zagen van een afstandje toe. Ad. Sassen en Louis de Bourbon streefden tijdens het conflict naar een plaatsje in de redactie van De Gemeenschap; de laatste zou inderdaad begin 1934 de redactie van De Gemeenschap komen versterken, terwijl de radicale Sassen zijn heil zocht bij de
gebroeders Kuitenbrouwer, en het redactiesecretariaat van De Nieuwe Gemeenschap op zich nam.
Ten behoeve van de vorming van het dossier is nagegaan of er onderlinge correspondentie uit de periode 1930- begin 1937 bewaard is gebleven tussen redactie- en bestuursleden van beide tijdschriften. Voorts is gepoogd notulen van redactievergaderingen, prospectussen, redactionele verantwoordingen en andere programmatische teksten, agenda's, dagboeken, krantenartikelen, en dergelijke te achterhalen. Naast de collectie van het Letterkundig Museum zijn daartoe een groot aantal openbare en particulieren collecties geraadpleegd. Sommige archieven bleken onvindbaar of zijn slechts fragmentair bewaard gebleven.
Dat geldt ook voor het archief van De Gemeenschap; het archief van vóór 1934 berustte bij Henk Kuitenbrouwer. Op 26 december 1933 schreef Engelman aan H. Marsman: ‘Kuyle en zijn broer zijn bezig een vrij onsmakelijke agitatie te ontwikkelen [...]. Het archief zullen wij denkelijk per exploit moeten opvragen.’ Ruim dertig jaar later beweerde Engelman zelfs dat de geschiedenis van De Gemeenschap nooit geschreven zou kunnen worden, ‘in de eerste plaats omdat de archieven niet beschikbaar zijn. Of zij ooit geheel op zullen duiken is een probleem. Het grootste gedeelte, dus laat ons zeggen tót het conflict, schijnt onder berusting te zijn van Henk Kuitenbrouwer’. Dat archief moet als verloren worden beschouwd. Dat is vooral betreurenswaardig, omdat mede daardoor de notulen van enkele cruciale redactievergaderingen niet bewaard zijn gebleven; die zijn weliswaar uit andere bron bekend, want Van Duinkerken gaf ze in 1949 fragmentarisch weer in zijn monografie over Antoon Coolen; ook in brieven wordt verwezen naar zoekgeraakte documenten. Een verantwoorde reconstructie is desalniettemin mogelijk.
Voor het dossier zijn slechts die documenten geselecteerd die gegevens bevatten over de splitsing en de aan- en afloop daarvan. Van de opgenomen documenten worden bovendien alleen de gedeelten weergegeven die gegevens bevatten over de splitsing. Omdat het hier
| |
| |
een thematische uitgave rond de splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap betreft, is een dergelijke selectie verdedigbaar.
Het interessante van het conflict tussen de redactieleden van het roomskatholieke De Gemeenschap, is dat het heel goed geplaatst kan worden binnen de crisis in de democratie die sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog in heel Europa woedde. De economische crisis vanaf eind 1929 versterkte die ontwikkeling. Voor Nederland kwam daar nog bij dat de regering krampachtig vasthield aan de gouden standaard, waardoor de economie zich langzamer herstelde dan strikt noodzakelijk was. Nederland kende een extreem hoge werkloosheid door de snelle stijging van het arbeidsaanbod, die maar ten dele veroorzaakt werd door de gevoerde economische politiek, en vooral het gevolg was van de door de roomskatholieke kerk gevoerde bevolkingspolitiek. Het kon lijken of er verschillende aanlokkelijke alternatieven voorhanden waren. Het goddeloze communisme was voor de malcontenten in roomse kring geen aanvaardbare keuzemogelijkheid. Van het Italiaans geïnspireerde fascisme ging wat dat betreft een grotere aantrekkingskracht uit. In 1931 was naar Duits voorbeeld de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) in Nederland opgericht. In het begin kon nog even worden gedacht dat zijn nationaal-socialistische beweging een sterk antikapitalistisch karakter had. De werkloosheid in Duitsland werd bovendien in het eerste jaar dat Hitler aan de macht was met eenderde teruggebracht. Dat moet iemand als de sociaal bewogen Kuyle hebben aangesproken. De radicalisering van Kuyle en geestverwanten blijkt wel uit het feit dat zij in 1932 de R.K. Stormtroepen oprichtten, die streefden naar de verwerkelijking van een corporatistische bestuursvorm en een christelijk staatsgezag, desnoods onder tijdelijke, eenhoofdige leiding. De R.K. Stormtroepen - die enkele slechts honderden leden telden - hadden aanvankelijk hun activiteiten binnen de officiële Rooms-Katholieke Staatspartij willen ontplooien, maar dat was voor het bestuur van die partij niet acceptabel. Onder druk van
de kerkelijke autoriteiten bedankte een groot deel van de leden voor hun lidmaatschap. Kuyle slaagde er niet in zijn mederedacteuren van De Gemeenschap allen in het avontuur te betrekken. Het moet Van Duinkerken steeds duidelijker zijn geworden dat Kuyles monomane aandacht voor sociale kwesties en de politieke richting die hij aan die aandacht gaf, De Gemeenschap steeds verder een door hem niet gewenste richting opdreef. Kuyle op zijn beurt moet zich steeds meer gaan realiseren zijn dat hij met zijn kompanen in De Gemeenschap de in zijn ogen noodzakelijke strijd niet kon winnen.
Wel nam Van Duinkerken eind 1933 op verzoek van de redactie van De Gemeenschap op zich een vernieuwingsvoorstel voor het maandblad te formuleren. De inzet van Van Duinkerken bij de vernieuwing van het tijdschrift was - gezien het uiteindelijke resultaat - zeker niet wat de onderscheiden redacteuren voor ogen moet hebben gestaan: zijn demarches leidden uiteindelijk tot een breuk binnen de redactie. Het bestuur van de Stichting De Gemeenschap schaarde zich in dit conflict unaniem achter de voorstellen van Van Duinkerken en toonde daarbij zo veel vertrouwen in hem, dat hij tevens aangesteld werd als vertegenwoordiger van de Stichting in de redactie, waarbij hem veto-recht bij de redactiebesluiten werd toegekend. Dat ging mogelijk niet zo soepel als het lijkt. W.P.J. Pompe, die gezien zijn betrokkenheid bij de R.K. Stormtroepen sympathie voor Kuyles toenmalige politieke opvattingen moet worden toegedicht, schijnt nog pogingen in het werk gesteld te hebben Van Duinkerken van mening te doen veranderen.
De reorganisatie van De Gemeenschap kwam verder onder druk te staan, omdat Engelman zich dreigde aan te sluiten bij het paganistische tijdschrift De Vrije Bladen, waarbij ook Forum en Het Venster een rol speelden. Vier dagen na de redactievergadering van 11 november '33 deed dan Van Duinkerken zijn voorstel tot reorganisatie van De Gemeenschap. Hij verbond aan dit voorstel zijn mandaat, mocht de redactie zijn voorstel niet aanvaarden. In hun geschiedenis van de gebeurtenissen tijdens deze periode schreven de gebroeders Kuitenbrouwer dat deze redactievergadering was geëindigd ‘met de door allen gedane belofte, zonder uitbreiding der redactie toch te zullen werken voor een versteviging en vernieuwing van de gemeenschappelijke basis’. Van Duinkerkens voorstel behelsde een uitbreiding van de redactie met Engelman en De Bourbon. Coolen ging zonder meer akkoord met Van Duinkerkens voorstel, Van Oosten - mogelijk indachtig zijn radicale verleden - suggereerde ook Sassen aan de redactie toe te voegen, maar trok die suggestie onmiddellijk in toen Van Duinkerken zijn veto uitsprak. In zijn reactie op Van Oostens suggestie, schreef Van Duinkerken op 16 november: ‘Graag leg ik er de nadruk op, dat ik het behoud van Henk Kuitenbrouwer als redactie-secretaris, zeker als redactie-lid, zou toejuichen’; over Kuyle zei hij bij die gelegenheid opvallend genoeg niets, zodat het lijkt of hij die al had opgegeven. Engelman schreef later ‘dat Van Duinkerken mij eind 1933 [...] de vraag stelde, of ik weer in “De Gemeenschap” wilde terugkeeren. Het was een abrupte vraag en ik voelde direct, dat er dus al meeningsverschil moest zijn. Zoodat ik abrupt antwoordde: “Goed. Maar dan zet je de Kuitenbrouwers er uit.” Kort daarna moet er een bewogen redactievergadering van het tijdschrift zijn geweest en het gevolg was, dat
de “oude” Gemeenschap met ingang van jaargang 1934 een geheel veranderde redactie kreeg, waarin ik ook ben opgenomen.’
Op 17 november schreven de gebroeders Kuitenbrouwer in reactie op Van Duinkerkens voorstel dat Kuyle zich wilde terugtrekken uit de redactie op voorwaarde dat Engelman geen redactielid zou worden. Toen dat voor Van Duinkerken onaanvaardbaar was, en toen bovendien bleek dat de andere twee
| |
| |
redactieleden hem bijvielen, was de breuk een feit. Hoewel het bestuur van de Stichting De Gemeenschap op 12 december 1933 daarover nog een formeel besluit moest nemen, kon Engelman als op 22 november triomfantelijk aan De Bourbon de uitkomst melden. Op 7 december 1933 werd ook Marsman door Engelman op de hoogte gebracht: ‘Met de tijdschriftenkwestie is het heel eigenaardig geloopen. [...] Tusschen Van Duinkerken en Kuyle c.s. boterde het al eenigen tijd niet. Kuyle wilde “De Gemeenschap” steeds verder in den poel van socialerigheid, sentimentaliteit en kleine herrie duwen. Bovendien is (achteraf) uitgelekt, dat hij en zijn broer een plannetje hadden, om Coolen er uit te werken, en zoo de meerderheid te verwerven. Toen is Van Duinkerken flink geworden. Hij heeft met Coolen en Van Oosten een meerderheidsbloc gevormd en directie en stichting den eisch gesteld; de twee K's eruit te zetten en De Bourbon en mij er met Januari in, of die meerderheid trok weg en begon met ons voor zich-zelf. Dit praevaleerde voor mij natuurlijk, ieder begreep dat ik hiervoor “De Vrije Bladen” moest opgeven, gezien het verleden en mijn gezegde: nooit een letter in “De Gemeenschap’, tenzij Kuyle uit de redactie is. Men heeft op korten termijn moeten beslissen. Ik zorgde dat Van Duinkerken niet naar Utrecht kwam, ondanks dringende verzoeken van Pompe, om te komen “praten”. Men heeft op allerlei manier willen chicaneeren, maar het is niet gelukt. [...] Ieder doet weer mee: Jany [Roland Holst], Jacques [Bloem], Nijhoff [...]. Ook jouw bijdrage wordt ten spoedigste verwacht. Je wordt toch geen redacteur van “Forum”? Je hoort nu bij ons - bij de club die de shirts der echte Poëzie draagt. Laten Ter Braak en Vestdijk het ventisme maar verder opkweeken, wij beginnen nu definitief iets goeds. Niet zonder
sociale belangstelling, maar wel zonder kleine ruzies en oplichterij. Kuyle en de zijnen (waarbij ook... Den Doolaard) bereidt geloof ik, een nieuw soort Gemeenschap voor. Blad voor ontevreden schoolmeesters. Hij is natuurlijk razend, geeft mij van alles de schuld, en zal niets onbeproefd laten om ons een hak te zetten. Toen de zaak beslist was stuurde hij den argeloozen Ramselaar al op mij af. Of het niet 3 maanden uitgesteld kon worden.... Het was toch zoo hard voor dien armen jongen! Ik zei, dat drie maanden ruim voldoende waren, om K. allerlei ploertenstreekjes te laten uitbroeien - en ons aan het kortste eind te doen trekken. Ook v.D. hield en houdt voet bij stuk. Voor één keer in zijn leven is Albert Kuyle definitief getroefd [...].’
Van het hoogtepunt van dit weinig verheffende, maar voor de literaire verhoudingen belangrijke conflict volgen hieronder de belangrijkste documenten, om te laten zien hoe gevarieerd een dergelijk samengesteld dossier kan zijn en op welke manier een kijkje achter de schermen van de literatuurgeschiedenis-in-wording kan worden genomen. De annotaties - die in de komende uitgave binnen een groter geheel figureren - zijn daarbij weggelaten.
De uitgave omvat in totaal 139 documenten.
| |
| |
| |
1 Anton van Duinkerken aan de redactie van De Gemeenschap, 15 november 1933
Op de laatste door mij bijgewoonde vergadering van onze redactie nam ik op mij, de mogelijkheden te overwegen eener geestelijke vernieuwing van ons maandblad, en mijnerzijds naar beste krachten mede te werken aan deze vernieuwing, wanneer zij inderdaad mogelijk bleek.
Sedertdien heeft geen vraagstuk mij meer bezig gehouden dan het vraagstuk dezer vernieuwing. Laat mij beginnen met U mede te deelen, dat ik haar zeer wel mogelijk acht, doch alleen als vrucht van zeer ingrijpende veranderingen.
Het maandblad ‘De Gemeenschap’ zal op 1 Januari a.s. zijn tienden jaargang ingaan. In den tijd van zijn bestaan bewees het de levenskracht der z.g. ‘Jongeren-beweging’ onder de Nederlandsche katholieken. Aan ieder, die medewerkte tot de levering van dit bewijs, is de redactie hartelijken dank verschuldigd.
Een verdwijnen, een langzaam verloopen, zelfs een vervangen-worden van het bestaande maandblad zou ten zeerste schaden aan de idealen, door de jongere katholieke schrijvers nagestreefd. Toch is de kans hierop geenszins denkbeeldig. De voornaamste redenen hiervan lijken mij de feiten:
1. | dat de laatste jaren een aantal katholieke letterkundigen met onmiskenbaar talent hun medewerking aan het maandblad staakten. Pogingen om deze krachten te herwinnen, faalden. Daarenboven verloren wij in de laatste maanden de medewerking van Chr. de Graaff, G. Wijdeveld en A. van Domburg, die beginselbezwaren hebben te kennen gegeven tegen de huidige redactie. |
2. | dat in de laatste jaren de polemiek te vaak den indruk wekte, in dienst te staan eener persoonlijke animositeit. Deze indruk werd gemaakt op hoogstaande, volstrekt objectieve buitenstaanders. |
3. | dat de beginselstrijd, in ‘De Gemeenschap’ gevoerd, allengs verflauwde tot een krakeel over concrete gevallen van geringe vertegenwoordigende beteekenis. |
4. | dat allengs andere organen toegang boden voor meeningen, die aanvankelijk slechts in ‘De Gemeenschap’ konden verdedigd worden. |
5. | dat onder de redacteuren zelf geleidelijk aan de persoonlijke differentiaties der belangstelling zich niet steeds ten voordeele van het blad deden gelden. |
6. | dat door locale verplaatsing der redactie-leden het aanvankelijke omgangs-verband in de stad Utrecht sterk verminderde. |
Het lijkt mij niet wel mogelijk, mijne heeren, deze redenen geheel te doen verdwijnen, en voor de vierde lijkt het mij daarenboven ongewenscht.
De mogelijkheden tot een geordend voortbestaan van ons blad zie ik dan ook alleen in:
1. | terugwinning van oude medewerkers, desnoods met opoffering van huidige redactie-leden. |
2. | volkomen beheersching der polemiek, speciaal van de ‘hagel’ rubriek, die uitsluitend in dienst mag staan van het gemeenschappelijk ideaal. |
3. | hervatting van den beginselstrijd op waarlijk principieelen grondslag. |
4. | decentralisatie der redactie buiten de stad Utrecht. |
5. | vaster aansluiting met de schrijvers, die aan het woord kwamen in ‘Het Venster’. |
Het laatste verschenen nummer van ‘De Gemeenschap’ (October 1933) bevatte een tiental bladzijden copie, die niet gezien waren door de redacteuren Antoon Coolen en ondergeteekende. Nochtans werd er op de vergadering, waarin dit nummer is opgemaakt, door den redacteur Albert Kuyle geprotesteerd tegen de plaatsing van copie, die slechts aan een enkel, buiten Utrecht woonachtig redacteur ter inzage gegeven was!
Ondergeteekende meent op grond hiervan zijn mandaat ter beschikking te moeten stellen met ingang van 1 Januari, indien niet een wijziging in bovenomschreven vorm wordt aanvaard.
Hij doet daartoe het concrete voorstel, dat met ingang van 1 januari de redactie zal worden uitgebreid met de dichters Jan Engelman en Louis de Bourbon. Hij verzoekt zijn medeleden spoedig over deze zaak te beslissen, daar genoemde dichters het plan hebben opgevat, de redactie te gaan voeren van het maandblad ‘De vrije Bladen’. Hierdoor zou z.i. het bewijs geleverd worden, dat de vaderlandsche katholieke schrijvers niet bij machte zijn, in welbegrepen samenwerking hun taak te vervullen. Indien nog deze week een meerderheid van redacteuren mij haar instemming betuigen kan met boven-omschreven plan, kan de toetreding van katholieken tot de redactie van de ‘Vrije Bladen’ worden voorkomen en kan ‘De Gemeenschap’ den grondslag leggen eener samenwerking, die m.i. de eenige verzekering zal zijn van een krachtig voortbestaan.
| |
2 A.J.D. van Oosten aan Anton van Duinkerken, 16 november 1933
Indien inderdaad de toetreding van katholieken tot de redactie van ‘De Vrije Bladen’ op deze wijze kan worden voorkomen, ben ik bereid mijn stem te geven aan een candidatuur Engelman-de Bourbon.
Het zou mij alleen reeds om tactische redenen goed lijken, aan deze candidatuur ook den naam van Ad. Sassen toe te voegen. Deze is nu eenmaal voorgesteld en besloten is om, wanneer de vernieuwing werkelijk mogelijk bleek, hem in de redactie op te nemen. Door de candidatuur Sassen te verwaarloozen geeft men bijv. Kuyle een argument van reëele beteekenis bij zijn bestrijding van de andere candidaten. Hij heeft, zooals je inmiddels vernomen zult hebben, tegen het stukje van Engelman in ‘de Tijd’ ook stelling genomen. Het kan van practische beteekenis zijn, hem niet meer argumenten te geven dan er nu eenmaal zijn; ik vond het stukje van Engelman onder deze omstandigheden volstrekt niet gelukkig.
Misschien zit ik er te ver vanaf, om dit juist
| |
| |
te zien, maar het is mijn vaste meening, dat Engelman-Kuyle in één redactie op het oogenblik nog niet mogelijk zijn. Louis zal, bij aanvaarding van het voorstel stellig heengaan. Wellicht zal Sassen dan de candidatuur evenmin langer ambieeren; maar zelfs als hij dat wel zou doen, wat zou daar dan in een aldus versterkte redactie op tegen kunnen zijn? Ik geef dan ook een aanvulling van de candidatuur in dezen zin sterk in overweging.
Overigens ben ik het eens met je schrijven op alle punten. Alleen zou ik niet den nadruk willen laten vallen op het feit dat eenige copie slechts door een deel der redactie is beoordeeld en geplaatst en dat dit in een ander geval niet is geschied. Dat is natuurlijk wel een symptoom van den huidigen toestand, maar volgens mij niet van groote beteekenis; het zal in de bestgeregelde organisatie eener redactie nog wel eens voorkomen!
Ik ben het dus eens met de in punten neergelegde uitspraken en met je voorstel Engelman-de Bourbon, al zag ik daarbij zoo eenigszins mogelijk de candidatuur Sassen onder deze omstandigheden liefst gehandhaafd.
| |
3 Anton van Duinkerken aan A.J.D. van Oosten, 16 november 1933
Dank voor je brief en voor het vertrouwen, dat eruit spreekt. Je aandrang op de handhaving van Sassen als eventueel redacteur is echter strijdig met mijn program: decentralisatie. Daarenboven zijn sedert de laatste vergadering tusschen Sassen en mij beslissende woorden gesproken. Ik had daar alle aanleiding toe. Gaarne leg ik er nadruk op, dat ik het behoud van Henk Kuitenbrouwer als redactie-secretaris, zeker als redactie-lid, zou toejuichen. Men schijnt te hebben verstaan, dat ik Henk wilde verwijderen. Dit is niet juist.
Mag ik per omgaande vernemen, of je kunt afzien van de candidatuur-Sassen? In dat geval zou jij n.l. mijn program gehéél onderteekenen, en ik meen, dat slechts door dit program het beoogde doel kan worden bereikt.
Ik wil niet mondeling onderhandelen; ik moet eerst een volledigen uitslag op schrift hebben.
| |
4 A.J.D. van Oosten aan Anton van Duinkerken, 17 november 1933
Wanneer door handhaving van de candidatuur-Sassen de uitvoering van het geschetste progam bedreigd wordt, laat ik ten deze mijn wensch vervallen. Uit geen enkele opmerking in je schrijven had ik verstaan, dat er iets ten nadeele van Henk Kuitenbrouwer in voorkwam ten aanzien van zijn plaats in de redactie.
Ik onderschrijf dus nu kort en goed het voorgestelde program.
| |
5 H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle aan Anton van Duinkerken, met bijschrijving door C. Vos, 17 november 1933
Het antwoord op je brief luidt, na rijp beraad, als volgt:
Wij stellen voor, dat A. Kuyle, als redacteur (voorlopig voor een jaar) verdwijnt, om alle mogelike geprikkeldheden, gerechtvaardigde en niet gerechtvaardigde, te voorkomen, en meerdere vroegere medewerkers de gelegenheid te geven in de loop van die tijd terug te keren. Eventuele uitbreiding van de redactie zouden wij nader kunnen bespreken. Het opnemen, op dit moment, van J. Engelman in de redactie, achten wij ongewenst. Zijn medewerking zou echter bij ons geen verzet ontmoeten. Wij hopen, dat hierdoor het ook door jouw gewenste nieuwe vuur moge opvlammen.
Ik ben geen redacteur meer, maar daar je gezegd hebt op mijn meening prijs te stellen, verklaar ik dat ik met de hierbij gaande oplossing accoord ga.
| |
6 Telegram Antoon Coolen aan Anton van Duinkerken, 18 november 1933
Ga accoord met je voorstellen. Juich onmiddellijke toetreding van Engelman toe.
| |
7 Antoon Coolen aan de redactie van De Gemeenschap, 17 november 1933
Tusschen de voorstellen van Anton van Duinkerken en het daaropgevolgde voorstel van Henk Kuitenbrouwer & Albert Kuyle kies ik die van Anton van Duinkerken, omdat ik de meening ben toegedaan, dat onmiddellijke toetreding van Jan Engelman een groot en urgent belang is, zoowel ter voorkoming van zijn redacteurschap van De Vrije Bladen, welk redacteurschap van de machteloosheid van de katholieken jongerengroep tot een hecht verband een zeer schadelijk getuigenis zou geven, als wel vooral ook voor De Gemeenschap zelve, voor welk tijdschrift het redacteurschap van Jan Engelman, dat thans te herwinnen is, van groote, vruchtdragende en op het gebied van de plastische kunsten en de architectuur onbetwistbaar leidinggevende en hoogst invloedrijke beteekenis is geweest. Deze voor het tijdschrift te herwinnen rechtvaardigt, zoo het moet, een offer, hoe noode door mij persoonlijk gebracht, omdat ik de rechten op erkentelijkheid eerbiedig van ieder die tot de moedige stichters van het tijdschrift behoort. Als echter Albert Kuyle daartoe behoort, Jan Engelman is niet minder een hunner. Het langzaam te verengen dreigende tijdschrift krijgt door de voorstellen van Anton van Duinkerken een frontverbreeding en een vernieuwingsmogelijkheid, die als belang voor het tijdschrift en onze jongerenbeweging voor mij zwaarder wegen dan de onaangename consequenties die er onder onze huidige samenstelling aan verbonden zitten. Meerdere redenen dringen hier tot spoed zoodat het uitstelelement in het voorstel van de heeren Kuitenbrouwer en Kuyle mij beter te vermijden lijkt.
| |
| |
| |
8 Anton van Duinkerken aan de redactie van De Gemeenschap, 18 november 1933
De voorstellen ter vernieuwing van ‘De Gemeenschap’, door mij gedaan bij schrijven van 15 November I.I., verwierven de volledige goedkeuring van de redacteuren A. Coolen en A.J.D. van Oosten.
Zij werden door de redacteuren A. Kuyle en H. Kuitenbrouwer, alsmede door den uitgever C. Vos in een gezamenlijk schrijven beantwoord met een tegenvoorstel, behelzend een tijdelijke uittreding van den redacteur Albert Kuyle, waarna zou worden onderhandeld over uitbreiding der redactie. Hierbij teekenden zij aan: ‘Het opnemen, op dit moment van J. Engelman in de redactie achten wij ongewenscht. Zijn medewerking zou echter bij ons geen verzet ontmoeten’.
Ik heb den heer J. Engelman van dit voorstel verwittigd en getracht met hem te onderhandelen over een eventueele verdaging zijner candidatuur. Hij bleek echter dermate gebonden aan zijn afspraak met redactie en uitgeefster der ‘Vrije Bladen’, dat slechts de aanvaarding van een redacteursschap bij ‘De Gemeenschap’ beschouwd kon worden als voldoende motief ter vernietiging der afspraak.
Van dezen stand der feiten in kennis gesteld, hebben de redacteuren Coolen en van Oosten, evenals ondergeteekende, gemeend, zich te moeten schikken naar het verlangen van den heer Engelman, zulks in het belang van ‘De Gemeenschap’.
De uitgever Vos heeft in deze zaak niet beslist, doch beloofd haar voor te leggen aan den redacteur H. Kuitenbrouwer en aan het bestuur der Stichting.
Eene redactioneele meerderheid stelt dus voor het maandblad na 1 Januari voortaan te doen verschijnen onder redactie van A. Coolen, A. v. Duinkerken, J. Engelman, H. Kuitenbrouwer, A.J.D. van Oosten en een vertegenwoordiger der ‘Venster’-groep.
Het behoeft geen betoog, dat deze meerderheid slechts noode ten opzichte van Albert Kuyle den pijnlijken stap zette, die het behoud en de vernieuwing van het maandschrift haars inziens eischten. Zij betreurt daarenboven, dat haar besluit, afhankelijk van onbeheerschbare omstandigheden, op zoo korten tijd moest genomen worden.
| |
9 H. Kuitenbrouwer aan de redactie van De Gemeenschap, 21 november 1933
Naar aanleiding van het schrijven d.d. 18 Nov (ontvangen door ons 20 Nov) deel ik, mede namens C. Vos en A. Kuyle mee, dat door het niet aanvaarden van het geheele voorstel, door hun gedaan in het schrijven van 17 Nov. 1.1. dit voorstel in zijn geheel vervalt.
| |
10 Anton van Duinkerken aan Antoon Coolen, 22 november 1933
De Gemeenschap wordt na 1 januari geredigeerd door
L. de Bourbon
A. Coolen
A. v. Duinkerken
J. Engelman
A.J.D. van Oosten
De Stichting heeft deze redactie aanvaard. Zaterdag half zes vergadert de oude redactie zoo kort mogelijk over het a.s. Kerstnummer.
Prof. Pompe leidt deze vergadering om onaangenaamheden te voorkomen.
Kom dus.
Breng copij mee.
Help mee om de vergadering te bekorten.
P.S. Zelfde brief verzonden aan v. Oosten, die intusschen reeds toezeide te komen.
| |
11 Jan Engelman aan Louis de Bourbon, 22 november 1933
In de Tijdschriften-kwestie is een zeer onverwachte wending gekomen, die het mogelijk maakt alles nu in katholiek verband te doen. Wat er geschreven en gewreven is, het is te veel om schriftelijk te vertellen. Maar het komt neer op het volgende:
door verschillende daden van Kuyle en zijn broer is Van Duinkerken aan het eind van zijn geduld geraakt. Hij heeft den eisch gesteld: De Gemeenschap wordt van af 1 Januari geredigeerd door Van Duinkerken, Coolen, Van Oosten, Engelman en De Bourbon. De twee Kuitenbrouwers er dus uit. Zoo is het mogelijk een herboren katholiek tijdschrift, met ruime opvattingen te maken, waarin de kunst niet langer wordt opgeofferd aan kleine politiek, sociologie en persoonlijke hebbelijkheden. Zoo kan nu ook De Groep Nijmegen, Vlemminx etc. volledig tot gelding komen. Zoo is er de kans om Marsman, Nijhoff, A. Roland Holst, Bloem, Buning en vele anderen, vele waarachtige kunstenaars, opnieuw te doen meewerken. Daar zal ik voor zorgen. ‘Forum’ blijft verschijnen - ‘De Vrije Bladen’ verschijnen denkelijk niet. De toestand wordt aldus heel wat normaler. Ik twijfel er niet aan, of je bent voor dit plan gewonnen en wint er ook alle anderen voor. Laat deze brief lezen aan Vlemminx, Campaert, Arnet en aan wie noodig. Je zult wel dienen te bedanken als Roeping-redacteur. Het gaat niet meer om jong-jonger-jongst, maar om kunst of geen kunst. De prolongatie van Thijm's ideaal - of de overwinning van het geheibel en de kleine bekvechterij om gekrenkte ijdelheden. Ook jonge Protestanten kunnen meewerken. Van Domburg, De Graaff en v. Ravesteyn keeren terug. En allerlei moois meer.
Geef mij zoo spoedig mogelijk je toestemming - en dan aan 't werk!
Zoo juist ontvingen we bericht, dat uitgeverij en Stichting met ons plan meegaan. De nieuwe Gemeenschap is dus met 1 Jan. een feit.
N.B. Nog niets in de pers zetten.
De brochure stuurt Van Duinkerken je vanavond.
| |
| |
| |
12 Opdracht door Anton van Duinkerken aan Louis de Bourbon in De beweging der jongeren (1933), 22 november 1933
Aan mijn mederedacteur
Louis de Bourbon
op den dag der beslissing
22 November 1933
dit schetsje, dat nu ineens een program wordt voor ons.
| |
13 Antoon Coolen aan Anton van Duinkerken, 24 november 1933
Ik geloof, dat we elkaar kunnen gelukwenschen om de eind beslissing en de snelheid waar mede ze tot stand gekomen is. Ik zie het belang van het tijdschrift door deze beslissing niet anders dan op de beste wijze gediend en heb bewondering voor den moed - die er zéker ook voor noodig was! - waar mee je hebt doorgezet.
| |
14 H. Kuitenbrouwer aan Anton van Duinkerken, Antoon Coolen en A.J.D. van Oosten, 25 november 1933
Het zal mij, vertrouw ik, geoorloofd zijn bij gelegenheid van deze laatste redactievergadering schriftelik mij tot u te richten, daar het mij onmogelik is persoonlijk aanwezig te zijn.
Ik acht dit nodig om verschillende redenen. Ten eerste, om u mijn houding in de toekomst nu reeds te verklaren, vervolgens om u wellicht vruchtbaar na te doen denken over uw eigen houding, ten slotte om mij zelf te ontlasten van wat mij met te grote spanning vervult.
Zoals u allen weet, eindigde de laatste redactievergadering waarbij de heer Van Duinkerken tegenwoordig was met de diep-gemeende belofte - die indruk werd toch gewekt - te trachten voorlopig zonder redactie-verandering een betere en harteliker samenwerking te verkrijgen om ‘De Gemeenschap’ krachtiger te maken. Na deze redactie-vergadering werd er nog een gehouden, waarbij C. Vos en de heer Van Duinkerken ontbraken door omstandigheden buiten de redactie om. Deze vergadering beperkte zich tot het keuren van kopie.
Na die laatste redactievergadering is het eigenaardige geschrijf begonnen, dat geëindigd is op de u bekende wijze. Als u de onderdelen en het verband der verschillende brieven nog voor ogen staan, als u zich verder enige eerlike herinneringen wilt getroosten, wilt u zich - ook zonder verder detail-bewijs op dit moment, van mijn kant, - wel even bezig houden met het volgende: Ik beschuldig - en zal dat ook openlik doen - de heer Van Duinkerken hiervan:
1o. | In de laatste redactievergadering waar hij aanwezig was, is er gesproken over het toetreden van Engelman tot de ‘Vrije Bladen’. De heer Van Duinkerken heeft dat toen niet betreurd en achtte er zelfs iets goeds in gelegen. Toen volgde de belofte tot betere samenwerking.
Later werd het mogelik ‘redden’ van Engelman tot voornaamste reden van het ultimatum gemaakt, hoewel ondertussen bleek dat ook een ander nieuw tijdschrift dezelfde ‘redding’ zou bewerken en overigens het plan dier nieuwe Vrije Bladen steeds onvaster kwam te staan, zodat het hanteren van dit argument bedrieglik was. |
2o. | Zoals alle aanwezige redacteuren zich zullen moeten herinneren, werd door mij het kwatrijn ‘Poësie Pure’ voorgelezen zonder dat ik het voor opname bestemde. De Heer van Duinkerken was de eerste die sterk aandrong op plaatsing. Later ontkende hij dit of gaf een verkeerde voorstelling van zaken. Zijn aansporing tot plaatsing viel samen met zijn ontstemming over het door Engelman naar aanleiding van de prijs voor ‘Dichters der Contra-reformatie’ gepubliceerde. |
3o. | Zonder zich te verzetten, neen, met zijn goedkeuring werd het artikel ‘Gezuiverd of ontzield’ geplaatst, dat een duidelike afkeuring van Engelman's geschrijf inhield. Later werd de heer Engelman noodzakelik geacht voor geestelike vernieuwing ten koste van b.v. mij. |
4o. | Na de belofte tot eendrachtige samenwerking was, tegen over mij, de werkwijze met ultimatums - die toch[?] rekbaar waren - en met geforceerde beslissingen onedel en karakterloos. |
5o. | Een, naar afspraak bij het begin der 9e Jaargang en op het gewoonterecht gebaseerd redacteurschap van C. Vos werd door de Heer Van Duinkerken veranderd in een louter uitgever-zijn om de beslissing aan zijn kant te doen doorslaan. |
6o. | Een redacteurschap van den Heer Coolen, op de laatste vergadering waar de Heer Van Duinkerken aanwezig was - door hem een nog onvolkomen redacteurschap genoemd - werd nu zo volkomen geacht dat het mede de beslissing hielp forceren. |
Deze en meer andere feiten - die niet te ontkennen zijn en in hun verband en met de bijbehorende détails nog weerzinwekkender spreken - hebben mij doen inzien dat de vroeger door mij niet aanvaarde kwalificatie van den persoon des heren Van Duinkerken nu door mijn diepste overtuiging moet worden overgenomen: hij is een verstandelik zeer ontwikkelde lafaard.
Ik beschuldig - en zal dat ook openlik doen - de heer Anton Coolen ervan:
1o. | Aanwezig te zijn geweest bij de bespreking van het kwatrijn ‘Poésie Pure’ dat mede door hem werd aangenomen. Later ontkende hij dit en liet door de Heer Van Duinkerken dit mede ontkennen. |
2o. | Van een jaar redacteurschap dat zich voornamelijk kenmerkte door de herhaalde verzekering geen andere interesse te hebben dan de artistieke - hetgeen o.a. door Van Oosten meerdere malen in een gesprek met mij werd geminacht - tòch zoveel eergevoel te missen dat hij mee besliste over het lot van een tijdschrift dat buiten hem om werd gemaakt en dat meer was dan een artistiek verschijnsel. |
3o. | Zonder argumenten van onze kant af te wachten - na een omgang die
|
| |
| |
| vriendschappelik leek - op de basis van een eenzijdige voorlichting zijn keus te hebben gedaan. |
Deze niet te ontkennen feiten dwingen mij tot de bekentenis van deze overtuiging dat een tijdschrift waaraan de katholieke cultuur iets zal te danken hebben, zich zelf vernedert en krachteloos maakt met een redacteurschap van Antoon Coolen.
Ik beschuldig den heer A.J.D. van Oosten - en zal dat, mocht het nodig zijn, ook openlik doen - ervan:
1o. | als onder 3o bij de heer Coolen - (onze argumenten niet te hebben gehoord voor zijn beslissing). |
2o | een innerlike omkeer vertoond te hebben, die om gefundeerd te zijn, al te haastig moet worden genoemd. Van iemand, die minachting uitsprak voor Engelman's publieke voorlichting, tot iemand die twee der redacteuren, tot voor kort zijn vrienden, voor Engelman liet vallen. (En te denken aan de woorden eenmaal op een programvergadering zo fier gesproken: ‘Heren, wat heeft u voor uw overtuiging over?’) |
Wat, tenslotte, de nieuwe redacteur Engelman betreft, die door een onrechtvaardig - afgedwongen beslissing aan het tijdschrift verbonden zal worden - sluit ik mij aan bij de woorden door C. Vos in een gesprek met mij ± 3 weken geleden over hem gesproken: ‘hij is in zijn diepste wezen een ploert’, en bij de kwalificatie, dezer dagen meerdere malen door de mede-oprichter, thans lid der Stichting, de heer W. Maas, over hem gegeven: ‘hij is iemand met een perfide karakter.’
De scheiding der geesten die zich voltrok, berouwt mij niet. Het spijt mij diep voor de beweging, die het tijdschrift dreef, en die een deel van mijn leven was, waaraan ik graag het offer van een betrekking bracht, dat deze beweging nu, tenminste nu dit tijdschrift, geknakt wordt door karakterloze lafheid, onstandvastigheid en dom arrivisme. Het spijt mij ook dat ik aan de geschiedenis verplicht zal zijn deze en andere feiten onomwonden bekend te maken.
| |
15 Opdracht door Anton van Duinkerken aan Jan Engelman in De beweging der jongeren (1933), december 1933
Aan Jan Engelman
Ter herinnering aan den ‘ouden strijd’
| |
16 H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle aan het dagelijks bestuur van de Stichting De Gemeenschap, met onderschrift door C. Vos, 3 december 1933
Ondergeteekenden verzoeken U beleefd kennis te nemen van het volgende:
aangezien de heer Anton van Duinkerken, die namens de voltallige redactie van ‘De Gemeenschap’ afgevaardigd werd in het dagelijksch bestuur Uwer Stichting, door ons niet meer als vertegenwoordiger onzer belangen wordt beschouwd, en niet geacht kan worden in de U bekende kwestie onpartijdig te zijn, vragen ondergeteekenden van U de verzekering dat de heer van Duinkerken, in de zitting van Uw college op 12 December a.s., waarin de officieele beslissing in deze kwestie wordt genomen, niet aanwezig zal zijn.
Wij vragen U dringend binnen twee dagen, dus tot uiterlijk Woensdag 12 uur, deze verzekering schriftelijk te mogen ontvangen.
Onze verdere houding zal van die beslissing voor een groot deel afhankelijk moeten zijn.
Dit afschrift van een door den voorzitter der Stichting ontvangen brief wordt U namens ZEd. toegezonden. Prof. Pompe verzoekt U, gezien het feit dat reeds a.s. Woensdag antwoord verlangd wordt, hem over deze kwestie te willen opbellen.
| |
17 H. Kuitenbrouwer aan de Stichting De Gemeenschap, met onderschrift door C. Vos, 3 december 1933
Ondergeteekende acht het nuttig U, voor het nemen van een officieele beslissing in Uwe vergadering van 12 December a.s. op de hoogte te brengen van de volgende feiten:
Er heeft zich tot voortzetting en vernieuwing van ‘De Gemeenschap’ een nieuwe redactie gevormd bestaande uit de heeren Jan Derks, A. den Doolaard, Henk Kuitenbrouwer, Albert Kuyle, Ad. Sassen en Gabriel Smit. Verschillende van de belangrijkste medewerkers besloten reeds deze nieuwe redactie te steunen in hun arbeid om de juiste geest en traditie van De Gemeenschap gezuiverd voort te zetten.
Ondergeteekende wil niet verhelen, dat, mocht onverhoopt Uwe vergadering van meening zijn het bestaande blad niet aan de hierboven genoemde redactie te kunnen toevertrouwen, zij reeds in de maand Januari a.s. een nieuw tijdschrift het licht zal doen zien. Alle voorbereidingen daarvoor noodzakelijk werden reeds volledig getroffen.
In verband met het teekenen van overeenkomsten en contracten is het noodzakelijk dat aan ondergeteekende de beslissing van Uwe vergadering op 13 December a.s. voor 12 uur bekend is, aangezien een uitstel van deze schikkingen onmogelijk is.
Dit afschrift van een door den voorz. der Stichting ontvangen schrijven wordt U namens ZEd. toegezonden.
| |
18 W.P.J. Pompe namens dagelijks bestuur Stichting De Gemeenschap aan H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle, 6 december 1933
Uw schrijven van 3 December heb ik ter kennis van het dagelijksch bestuur der Stichting gebracht. Van Uw meedeeling, dat de Heer van Duinkerken niet meer als vertegenwoordiger Uwer belangen kan worden beschouwd, heeft het dagelijksch
| |
| |
bestuur behoorlijk kennis genomen.
Als voorzitter rust op mij de taak de vergadering te leiden. Daarbij zal ik zorg dragen, dat de beslissing van het bestuur der Stichting onpartijdig zal genomen kunnen worden. Het is een redelijk gebruik, dat partijen aan een beslissing en beraadslaging in haar eigen zaak niet deelnemen. Ik twijfel niet, dat ook de Heer van Duinkerken zich aan dit gebruik zal houden.
De beslissing dient echter niet genomen te worden dan nadat partijen gehoord zijn. Ik stel me dus voor, dat in deze vergadering de Heer van Duinkerken zoowel als een Uwer ieder hun standpunt zullen willen toelichten.
In verband daarmee verzoek ik U, een van beiden op 12 December a.s. 9 uur n.m. Achter Sint Pieter 7 ter vergadering te komen.
Naar ik vertrouw, zal het bovenstaande met Uw wenschen overeenkomen.
| |
19 W.P.J. Pompe aan Anton van Duinkerken, 7 december 1933
Hierbij doe ik je drie afschriften van brieven ter kennismaking toekomen.
Ter toelichting van het afschrift van mijn brief wijs ik je op het volgende. Alleen de eerste alinea raakt het dagelijksch bestuur in zijn geheel. Deze alinea zegt overigens niets. De rest raakt mijn verantwoordelijkheid als voorzitter. Daarbij ben ik van eenige gedachten uitgegaan, waarvan ik vertrouw dat je ze zult beamen. Vooreerst: de toezegging der vijf je destijds telefonisch meegedeelde leden van het dagelijksch bestuur blijven naar mijn overtuiging onaangetast. Daarin zie ik ook de feitelijke zekerheid, dat volgens deze toezegging zal geschieden. Je zult het van een jurist intusschen aannemen, dat de definitieve beslissing der Stichting eerst op de vergadering van 12 Dec. juridisch mogelijk is.
Nu stel ik er, zooals ik je al zei, zeer hoogen prijs op, dat je 12 Dec. a.s. aanwezig zult zijn. Om onpartijdig te blijven, heb ik nu den in mijn brief aangegeven weg gekozen. 't Lijkt me beter (je zult het daarmee eens zijn), dat partijen niet tesamen aanwezig zijn, maar eerst jij, en dan een der Kuitenbrouwers, zijn uiteenzetting geeft. Ik reken dus op je komst om 8 uur Achter St. Pieter. Zoolang de tegenpartij gehoord wordt, biedt mevr. Vos je gastvrijheid aan. Na de beslissing door het Stichtingsbestuur hoop ik je dan weer ter vergadering te zien. Lang zal het, naar ik verwacht, niet duren. En daarna zijn er nog belangrijke dingen te bespreken, waarbij je aanwezigheid zeer gewenscht is.
Ik hoop zeer, dat je mijn moeilijke positie begrijpt. Ik vertrouw er ook op, omdat je me zelf vroeg de banden met de andere partij niet te verbreken, wat ik bij partijdigheid wel zou doen. Je bent bestuurslid, blijft dat ook, maar met het oog op deze eene beslissing, waarin je tevens partij bent, verzoek ik je, je bij dit noodzakelijk beleid neer te leggen.
Er is nog een bijzondere reden, waarom ik de andere partij ook wil hooren. Ik wil n.l. als mogelijkheid toetsen of het nieuwe tijdschrift, dat de redactie Kuyle c.s. gaat opzetten, eveneens bij onze uitgeverij kan uitgegeven worden. Over de wenschelijkheid kan ik nu nog geen definitief oordeel hebben. Jouw meening in dezen zal voor mij zwaar wegen. Maar de argumenten pro en contra kunnen in de vergadering met jou, en met den anderen partij, besproken worden. In elk geval zou ik niet graag zien, dat het door jou mislukte. Hoe de Kuitenbrouwers erover denken, weet ik niet.
Redactie van De Gemeenschap in 1931. V.l.n.r.: Chris de Graaff, Anton van Duinkerken, Albert Helman, C. Vos, Albert Kuyle en Henk Kuitenbrouwer. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
| |
20 Anton van Duinkerken aan W.P.J. Pompe, 11 december 1933
Natuurlijk zal ik aanwezig zijn op de vergadering der Stichting!
Omdat echter H. Kuitenbrouwer wederrechtelijk misbruik heeft gemaakt van zijn redactie-secretariaat om valsche berichten in de dagbladen te verspreiden, voel ik weinig neiging tot toegevendheid mijnerzijds. Er wordt getracht, ons een valstrik te spannen. Ik weet, dat dit zonder Uwe medewerking geschiedt, doch zou betreuren, dat het met Uwe goedkeuring geschiedde. Dit kan ik mij bijna niet voorstellen.
De uitgifte van twee concurreerende bladen door eenzelfden uitgever acht ik zakelijk totaal onmogelijk. Dit standpunt zal ik ter vergadering verdedigen.
| |
21 Notulen bestuursvergadering Stichting De Gemeenschap door Anton van Duinkerken, 12 december 1933
Voorzitter: Prof. W. Pompe
Secretaris: jhr. Radermacher Schorer
Aanwezig: alle leden: Leo Brom, A. v. Duinkerken, Ir. S. van Ravesteyn, H. Nelissen, Oosterbaan, C. Vos, St. v. Schaik, W. Maas.
| |
| |
Opening Pompe. Constateert onverzoenlijke scheiding in redactie. Verhaalt hem bekende verloop. Heeft mondeling namens Dagelijksch Bestuur toegestemd De Gemeenschap toe te vertrouwen aan groep Van Duinkerken.
Toelichting Van Duinkerken.
Motiveert zijn ontslagname: octobernummer bevatte 10 blz. niet gezien door Coolen, Van Oosten, v.D.
Verhaalt verloop.
Motiveert ontslag Kuyle [:] 1o conflict met v. Ravesteyn, 2o conflict met v. Domburg, 3o conflict met redactioneele meerderheid door plaatsing ongeziene bijdragen, 4o plan van Kuyle tot verwijdering Coolen, ten gunste van Sassen en Galesloot.
Nelissen debatteert over de niet-aanvaarding van het voorstel uit Utrecht. V.D. antwoordt: aanvaarding zou verschijning Vrije Bladen veroorzaken en ons schaakmat zetten.
Hierna wordt Kuyle gehoord. Notuleering hiervan wordt bekend gemaakt aan Van Duinkerken: 1o bezwaar tegen Engelman als zedelijke persoonlijkheid, 2o bezwaar tegen v.D.'s gebrek aan sociaal gevoel.
Stichting beslist eenstemmig ten gunste der groep v.D.
Bespreking nieuwe toestand:
Vertegenwoordiging der Stichting in de redactie door v.D. met veto-recht, mits beroep op Stichting, zulks ter voorkoming van nieuw redactie-conflict.
| |
22 W.P.J. Pompe en jhr M.R. Radermacher Schorer namens Stichting De Gemeenschap aan H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle, 13 december 1933
De Stichting ‘De Gemeenschap’ heeft op haar vergadering van 12 December besloten de redactie van het door haar uitgegeven maandblad ‘De Gemeenschap’ met ingang van 1 Januari a.s. toe te vertrouwen aan de heeren: Anton van Duinkerken, Louis de Bourbon, Antoon Coolen, Jan Engelman en A.J.D. van Oosten.
| |
23 Henk Kuitenbrouwer en Albert Kuyle aan C. Vos als directeur van uitgeverij De Gemeenschap, 13 december 1933
Ondergeteekenden, redacteuren van het maandschrift De Gemeenschap, wijzen er U met nadruk op, dat, waar het Kerstnummer nog verschijnt onder hun mede-verantwoordelijkheid, en voorzien van hunne namen, zij kennis dienen te nemen van de totale in dit nummer te verschijnen copie. Om vergissingen uit te sluiten wenschen zij deze totale copie, eventueel in drukproef, nog ter inzage te ontvangen. Dat dit dient te geschieden voor het ter perse gaan van het betreffende nummer zal U zonder meer duidelijk zijn.
De copie, (ev. drukproef) kan per omgaande door ons worden geretourneerd, zoodat dit geen enkele vertraging behoeft mede te brengen.
| |
24 Circulaire H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle, kerstmis 1933
Aan alle abonné's op het maandschrift ‘De Gemeenschap’.
Aan allen die belang stellen in de waarheid betreffende het ‘uittreden’ van de beide oprichters en redacteuren H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle.
Verschillende dagbladen brachten het bericht, als zouden, met ingang van 1 Januari a.s., het tweetal redacteuren H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle, uit de redactie van het maandschrift ‘De Gemeenschap’ treden. Wat er echter ook in de redactie van dit maandschrift plaats mocht vinden of gevonden hebben, van ‘uittreden’ is in dit geval geen sprake. Het woord ‘uittreden’ veronderstelt een vrijwillig heengaan, om welke reden dan ook. Van vrijwillig heengaan kan hier echter in géén geval gesproken worden, zooals wij in het verdere verloop van dit rondschrijven zullen aantoonen.
Thans alle ons ter beschikking staande gegevens, feiten en archiefstukken te publiceeren is niet wel mogelijk om de omvang van dit stuk; om wille van de juiste geschiedschrijving echter zullen wij ter zijner tijd niet schromen daartoe over te gaan, temeer daar nu reeds druk gearbeid wordt aan een legende-vorming, die voor bepaalde personen veiliger wordt geacht.
Op dit oogenblik lijkt het ons voldoende de volgende feiten ter Uwer kennis te brengen:
bij ultimatum werd op 15 November 1933 door A. van Duinkerken opname geëischt van J. Engelman in de redactie van ‘De Gemeenschap’ met ingang van 1 Januari 1934. Albert Kuyle besloot de redactie voorloopig voor den tijd van een jaar te verlaten, omdat A. van Duinkerken in deze brief blijken gaf, plotseling van meening te zijn dat dit onder omstandigheden in het belang van het tijdschrift zou kunnen worden geacht. (Er zouden n.l. volgens hem in dat geval enkele medewerkers terug gewonnen kunnen worden). Onder de uitdrukkelijke voorwaarde echter, dat J. Engelman niet in de redactie zou worden opgenomen. Daarom ook antwoordden de redacteuren H. Kuitenbrouwer en Albert Kuyle, bij wie zich voegde de uitgever C. Vos, op dit ultimatum, dat opname van J. Engelman in de redactie door hen op dit moment ongewenscht werd geacht. Dit zal niemand verwonderen die bekend is met het feit dat het ‘uittreden’ van J. Engelman uit de redactie een andere term was voor een door de volledige toenmalige redactie (dus ook door A. van Duinkerken) geëischte onmiddellijke verwijdering. De gronden voor deze onmiddellijke verwijdering willen wij hier niet openbaar maken, niet zoo zeer om den betrokkenen, dan wel om den lezer te sparen.
Wij zijn van meening dat de redactie van een katholiek tijdschrift, (van iedere katholieke publicatie), op dit oogenblik nog dezelfde gedragslijn zou moeten volgen.
Engelman's leiding moet in artistiek opzicht funest worden genoemd voor een werkelijk katholiek cultureel leven. Een opmerkenswaardig feit is in dit verband dat A. van Duinkerken in zijn hooger
| |
| |
genoemd ultimatum de grootste spoed had geëischt met het nemen van een beslissing, omdat J. Engelman het plan had opgevat, de redactie te gaan voeren van het maandblad ‘De Vrije Bladen’. Voor wie bekend is met de onderscheidingen in het geestesleven in Nederland, zegt dit voldoende.
Na ontvangst van dit tweeledig antwoord (n.l. het zich bereidverklaren tot eventueel vrijwillig uittreden van Albert Kuyle, en het niet wenschen van J. Engelman's opname in de redactie) persisteerde A. van Duinkerken bij zijn ultimatum. Hem vielen volgens zijn schrijven d.d. 18 November 1933, intusschen A.J.D. van Oosten en Antoon Coolen bij, die hiermede een totale wijziging in de geest van het maandschrift hielpen bewerkstelligen, terwijl toch zeker laatst genoemde redacteur niet in het minst deel had genomen in de bouw en de ontwikkeling van de door dit maandschrift gedragen gedachte. Deze, althans naar het getal gemeten, ‘meerderheid’, stelde de eigenaars van het maandschrift voor de oogenblikkelijk te maken keuze: het tijdschrift aan hen over te laten, of aan de beide andere redacteuren. Het standpunt van den uitgever C. Vos werd in dit verband volledig veronachtzaamd.
De eigenaars van het tijdschrift, voor deze keuze gesteld, besloten de ‘meerderheid’ in het bezit van het tijdschrift te stellen. Door deze keuze, welke het redacteurschap van J. Engelman inhield, werd een eind gemaakt aan het bestaan van ‘De Gemeenschap’ als strijdbaar katholiek maandschrift.
De beide uitgewezen redacteuren vroegen aan de uitgevers de abonnementenlijst van het maandschrift voor korten tijd ter inzage, omdat zij zich in geweten verplicht gevoelden de abonné's van de ware toedracht der zaak op de hoogte te stellen. Dit werd hen door de eigenaars van het tijdschrift geweigerd. Zij zijn dus gedwongen zich op deze wijze tot U te richten. Ondanks de meer dan grove tegenwerking, hopen zij de abonné's zooveel mogelijk te bereiken. Omdat zij weten dat voor de meeste abonné's het lezen van ‘De Gemeenschap’ meer beteekende dan het lezen van een of ander periodiek alleen, en deze de boven geschetste ‘verwikkelingen’ zullen willen beoordeelen, zooals het geestverwanten van een, vóór alles tegen de verleugening strijdend, orgaan past.
Zooals wij in den aanvang van dit schrijven reeds zeiden, de omvang van deze publicatie laat niet toe meer ter Uwer kennis te brengen dan de directe aanleiding tot onze uitwijzing, hoezeer ook de overvloed van feiten-materiaal ons aanlokt een ontwikkelingsgang te schrijven van de geestelijke verwording die uiteindelijk tot ons gedwongen heengaan leidde.
Het is ons echter liever aan het eind van dit rondschrijven te spreken over het binnenkort te verschijnen maandschrift De Nieuwe Gemeenschap, dat thans verder de groote en eerlijke taak zal moeten vervullen welke eenmaal het thans door ons verlaten maandschrift vervulde.
De Nieuwe Gemeenschap zal in de loop van de maand Januari verschijnen, onder redactie van Jan Derks, A. den Doolaard, H. Kuitenbrouwer, Albert Kuyle, Ad. Sassen en Gabriel Smit.
Handhavend de goede elementen, aangevuld en verstevigd door een positief program, en een hechte overtuiging, zullen wij voortbouwen in ‘De Nieuwe Gemeenschap’ aan wat eenmaal met jeugdige moed werd begonnen: een bloeiende synthese van geestelijke goederen.
‘De Nieuwe Gemeenschap’ is zich haar verantwoordelijkheid en haar taak scherp bewust. Zij ontdoet zich daarom zonder spijt van het verouderde en het vergane, en stelt zich in op een nabije toekomst, die zal oordeelen en rechten.
|
|