Franse rechtbank veroordeeld wegens geschiedvervalsing en het kwetsende karakter van zijn geschriften. De veroordeling volgde na een jarenlange verhitte perspolemiek waarbij Faurisson o.m. in Le Monde en andere Franse kwaliteitsbladen de kans kreeg zijn negationistische stellingen te verkondigen. Hij werd aangevallen door zowat het hele intellectuele establishment. Merkwaardig was een verklaring ondertekend door het kruim van de Franse historiografie die op 21 februari 1979 in Le Monde verscheen. Fernand Braudel, Jacques Le Goff, Marc Ferro, Emmanuel Le Roy Ladurie onderschreven samen met tientallen mindere goden een tekst waarin o.m. stond: ‘Il ne faut pas se demander comment techniquement, un tel meurtre de masse a été possible. Il a été possible techniquement puisqu'il a eu lieu. Tel est le point de départ obligé de toute enquête historique sur ce sujet. Cette vérité, il nous appartenait de la rappeler simplement: il n'y pas, il ne peut y avoir de débat sur l'existence des chambres à gaz.’ De Franse wetgever volgde deze opinie. Nochtans begrepen vele ondertekenaars snel dat hun ongelukkig geformuleerde verklaring essentiële principes van het vrij onderzoek op de tocht zette en dus voor wetenschappers onverdedigbaar was. Bovendien bleek al even snel dat het de negationistische zaak in de hand werkte. Franse negationisten konden bv. uitpakken met een verklaring van Noam Chomsky die het recht op vrije meningsuiting van Faurisson verdedigde.
Deze Franse geschiedenis duidt reeds de principiële en pragmatische bezwaren aan die opgeworpen kunnen worden tegen een wet die de ontkenning van de Holocaust bestraft. Het komt de overheid van een democratische samenleving niet toe bij wet te bepalen hoe men moet denken over de geschiedenis. Het principiële bezwaar om de vrije meningsuiting wettelijk aan banden te leggen moet zwaarder wegen dan de verontwaardiging die het negationisme veroorzaakt. Moet dit principe ook zwaarder wegen dan het leed dat negationisten ongetwijfeld veroorzaken bij vele betrokkenen? De bestaande wetgeving biedt de mogelijkheid om laster te bestraffen. Zo zou men de negationistische these dat de Holocaust een uitvindsel is van een joodse lobby kunnen beschouwen als laster tegen een groep. Vraag is of hiermee geen gevaarlijk precedent wordt geschapen. Het komt vaker voor dat marginale meningen als kwetsend worden ervaren. In een rechtsstaat is dat geen reden om zo'n mening te verbieden, ook niet als ze gebaseerd is op volkomen uit de lucht gegrepen uitgangspunten. Een andere mogelijkheid is negationisme te bestraffen op grond van de wet tegen het racisme. Hier stelt zich het probleem dat vele negationistische geschriften zich onthouden van expliciet antisemitisme. Hoewel het weinig twijfel leidt dat vele negationisten in de grond antisemieten zijn, geldt dat zeker niet voor allemaal.
Er is een tweede principiële reden om geen voorstander te zijn van een wet tegen het negationisme. nl. het feit dat deze wet exclusief de ontkenning van de vernietiging van het Europese jodendom en de zigeuners zou bestraffen. Het kan bezwaarlijk betwist worden dat de geschiedenis helaas vele volkerenmoorden telt. Waarom zou men dan ook niet de ontkenning van deze zwarte bladzijden uit de wereldgeschiedenis strafbaar stellen? Omdat de uitroeiing van de Europese joden en zigeuners door de nazi's een uniek feit zonder voorgaande was? Zonder hier het debat te willen openen over de uniciteit van de Holocaust, kan men alvast opmerken dat lang niet alle wetenschappers het met deze opvatting eens zijn. Het is dus een wankele legitimering.
Naast principiële bezwaren zijn er praktische bezwaren die tegen de wet pleiten.
Er is ten eerste het bezwaar dat een wet tegen het negationisme moeilijk toe te passen is. De rechter zal moeten uitmaken of en in welke mate bepaalde uitspraken negationistisch zijn. Is iemand die beweert dat de nazi's niet zes miljoen maar zeshonderdduizend joden ombrachten een negationist? Het debat in de rechtzaal zal altijd een historisch debat zijn, waarbij de rechter in de huid van de historicus moet kruipen. Dit is niet alleen moeilijk haalbaar, het is ook niet wenselijk omdat het net dat is wat negationisten beogen. ‘Les révisionnistes proposent un débat public’ is de titel van een in 1987 door Faurisson uitgegeven vlugschrift. Negationisten zijn bezeten door het debat en ze zijn vaak talentvolle provocateurs gebleken. Ze vormen bovendien een secte met ‘gelovigen’ die bereid zijn de rol van martelaar te spelen. Het valt met andere woorden te vrezen dat er vele rechtszaken zullen uitgelokt worden met een onvermijdelijk mediaspektakel als gevolg. Het Franse voorbeeld toont aan dat deze vrees gegrond is. In opeenvolgende processen kregen Franse negationisten een forum aangeboden dat ze handig hebben aangewend om hun boodschap te verkondigen. De veroordelingen verleenden hen bovendien een zekere sympathie bij diegenen (bijvoorbeeld sommige jongeren) die anti-establishment gestemd zijn. Zij zullen zich afvragen waarom het nodig is de sterke arm der wet te gebruiken om een bepaalde mening te onderdrukken. Is er dan toch iets dat het licht niet mag zien?
Een wet tegen het negationisme is