[Nummer 4]
Meisjes onder elkaar
Ingrid vander Veken
Hoe vertaalt zich het ene chromosoompje dat verschillend is bij man en vrouw? Letterlijk dan: hoe manifesteert het zich in de taal?
Doordat vrouwen anders schrijven dan mannen. Zoveel is duidelijk na de lectuur van de vier volgende essays.
Als er al een gemeenschappelijke noemer is in dat schrijven, dan is het de verdedigende stelling van waaruit dat gebeurt Ook al maken vrouwen de helft van de wereldbevolking uit, ook al kunnen zij bezwaarlijk beweren dat ze niet gelezen worden.
Maar voor het overige verschillen vrouwelijke auteurs onderling evenveel van elkaar als vrouwelijke en mannelijke auteurs. Hun reactie op hun minderheidsbeleven, dat minder met kwantiteit dan met macht te maken heeft, is zeer uiteenlopend.
Met pamflettaire eenheidsworst is literatuur nooit gediend. Als ik aan Monika Van Paemel denk, zie ik een van die oeroude vruchtbaarheidsbeelden, gezeten aan het klavier van een tekstverwerker. Een archaische lijfelijkheid met de in- en outputs van de 20ste eeuw. In ‘De Vermaledijde Vaders’ trok ze al van leer tegen het mannelijk heersersras, naar aanleiding van ‘De eerste steen’ trekt Jef Ector parallellen met ‘Kassandra’ van Christa Wolf. Het is een roman waarin het matriarchaat doorklinkt, als hoop (maar daarom niet als garantie) op vrede en gelijkheid.
Peter De Cooman toont hoe bij Elfriede Jelinek het vrouwelijk verzet - in het kielzog van het marxisme, de jaren zestig, de Frankfurter Schule - zijn weerslag krijgt in de taal zelf. Persoonlijk en experimenteel is die, haaks op de gangbare werkelijkheid. Jelinek is boos, zeer boos, en uit dat in haar culturele subversiviteit: een afwijzen tot in de taal toe van de gangbare normen. Voor Jelinek dus geen geluk, harmonie, bevredigende seksualiteit.
Mild maar haarscherp hanteert Fay Weldon een ander wapen: de ironie. Met de nodige afstand zet ze de dingen op hun kop: toont aan dat wat evident lijkt, het niet altijd is, en vice versa. Maar humor en vrouwen, daar weet de overwegend mannelijke literaire kritiek niet altijd weg mee, zoals Inga Verhaert terecht aantoont. Vlug wegwuiven dus, dat mens Weldon; zo populair, dat kan nooit ernstig zijn.
En dan de laatste in de reeks: prima donna Camille Paglia, schoppend en scheldend opgedoken uit het niets. In haar heeft het feminisme zijn tegenpaus gevonden. Voor haar zijn vrouwen chtonische machines, zonder behoefte aan creativiteit omdat ze die toch al in zich dragen. Een nachtmerrie voor de mannen, die zich daar werelden bouwend tegen af zetten. Vivian Liska ontmaskert deze Zwarte Romantica en haar cultus van het demonische.
Vier vrouwelijke auteurs, vier essays. Twee geschreven door vrouwen, twee door mannen. Over hoezeer dat doorwerkt in de invalshoek kan je dan weer een mooi essay schrijven. En zo blijf je lekker bezig.