ke bewijs van het bestaan van diverse soorten theater die hiermee ook officieel erkend werden. Bovendien was het de eerste Vlaamse regeling die een erkenning door de overheid van het vak van tonelist inhield.
Na tien jaar was het systeem reeds uitgehold, verouderd en nauwelijks bruikbaar. Het theater evolueerde veel sneller dan de wettelijke beschikkingen en zelfs de ministers konden die niet steeds consequent toepassen. Het heeft ca. 11 jaren geduurd vooraleer die wettelijke schikking goedgekeurd werd. Het zou ca. acht jaren duren vooraleer de volgende en vernieuwde wettekst rond zou zijn. Het decreet van 1975 heeft het o.m. mogelijk gemaakt dat vooral de politiek (en met name in eerste instantie de CVP) in de beheersorganen van het officiële theater een meerderheidsaanwezigheid kreeg. Dat terwille van de democratie. Het Decreet nam een einde op 31 december 1992 en niemand treurt er nog om...
En toen kwam het decreet van 24 juli 1991 en er zijn de amendementen van 21 oktober 1992, de bijsturing van de tekst door de cultuurcommissies op 17 december 1992. Er is dus nu een wettelijk kader voor alle podiumkunsten. Het grondiger en uitgebreide huiswerk van Patrick Dewael kreeg in juli 1991 een voorlopige definitieve vorm. Alhoewel velen uit de praktijk nog vragen en onzekerheden demonstreerden, werd het in de regel toch positief onthaald. Het document bracht in de eerste plaats de bevestiging van het bestaan sinds 1975 van een veel gediversifieerder aanbod. De indeling in tekst- en figurentheater, muziektheater, dans en kunstencentra bracht de nieuwe realiteit van de podiumkunsten in kaart.
Vanuit het repertoiretheater vooral had men schrik voor een verschuiving van de gelden naar de niet-makers, de zogeheten ‘huizen’ van de centra. De verplichting om werk van eigen bodem te brengen - ten minste één produktie van minimum tien voorstellingen - kan m.i. alleen positief beoordeeld worden. Het systeem van een enveloppe voor vier jaar geeft het milieu meer kansen om een serieuze werking uit te bouwen. Op die manier moet er ook meer aan management gedaan worden en wordt de verantwoordelijkheid binnen de theaterbedrijven groter. Dat er een lijst van beoordelingscriteria zou komen houdt een gevaar van stagnatie of dienstbaarheid in. Iedereen wist praktisch in 1991 dat het nieuwe decreet niet haalbaar was. Politiek niet en financieel niet, want het vroeg toen reeds een meerlast van ca. 200 miljoen.
De amendementen van minister Weckx van 21 oktober 1992 hielden in eerste instantie een erkenning in van de verdiensten van het ontwerpdecreet van minister Dewael. Het decreet werd er een tekst van de redelijkheid mee. Dank zij die amendementen kan nu ook een echt begin gemaakt worden voor 1993-94 met de uitvoering van de bepalingen van het decreet. Het zijn argumenten voor een redelijke en progressieve uitbouw van de podiumkunsten. Er wordt van nu af aan gewerkt met een weddesubsidie goed voor 75 t.h. van de totale tussenkomst, een basissubsidie en een werkingstoelage die wordt toegekend na een evaluatie van de kwaliteit door de Raad van Advies. Er komt in 1993 80 miljoen meer voor de theaters: in totaal 601 mi. voor het tekst- en figurentheater, 4 miljoen aan creatiepremies, 15 miljoen voor theaterprojecten. De kunstencentra krijgen samen 100 miljoen (nu 46,7 miljoen). Dans krijgt 43,2 miljoen en het muziektheater (de projecten) 10 miljoen. Het zo voorstellen dat daarmee het theater een flink pak meer krijgt is een volkomen utopie. Rekening houdend met de indexaanpassingen en de bijkomende last voor het figurentheater is dit geen vooruitgang, integendeel.
Ook moeten er nu C.A.O.'s afgesloten worden, binnen onze theatersector een relatieve nieuwigheid. Een bekende zaak voor de Nederlanders, zoals het systeem van de portefeuille voor een paar jaren. Maar voor wanneer is het statuut van de kunstenaar?
Sinds 1975 zijn er tal van verschuivingen binnen het theaterlandschap gekomen. Eerst leek het er nog op dat het Decreet, dat de versnippering aan krachten wilde regelen, die proliferatie juist nog meer in de hand werkte. Na minister Poma's no-nonsense-politiek en het toeroepen van een halt, kwam er een tijdelijke stagnatie. Gezelschapjes kregen geen subsidie meer en verdwenen (het N.V.T., de Kelk, e.a.), anderen zochten fusies te maken, de krachten te bundelen. Een beweging die nog voor een deel doorgaat.
Maar de essentiële wijzigingen kwamen sinds de jaren tachtig: met de inrichting van de culturele centra, de cultuurhuizen, later nog de kunstencentra, met de introductie van de hedendaagse dans, waarmee Vlamingen ook stilaan het buitenland bleken te veroveren, met de multidimensionale verruiming van de beeldtaal van het theater, het vervagen van de grenzen van de diverse podiumkunsten - voordien duidelijk gescheiden terreinen - de toename ook