Heer. De dag schuift op. Het regent nog’. Wat werd het vanavond? ‘Bier en Biologie misschien’, mompelde ik in het Engels, ‘downtown’. Gisteravond hoorde ik hetzelfde zeggen, door een meisje in een BBC-feuilleton, net vóór mijn treurbuis de geest gaf. Door Bier was ze dronken genoeg geworden om aan Biologie te doen: het afhandelen van enige lijven, het bepotelen van enkele lichamen. Nuchterheid is daarbij inderdaad overbodig. Liet ik mijzélf hedenavond óók vollopen en daarna weer leeglopen? Zoals het BBC-meisje? (Bijtijds sommeerde een tante haar alle B&B-activiteiten te staken. Daardoor nam het feuilleton jammer genoeg een geheel andere wending. Ikzelf schakelde toen over haar FR3, maar mijn toestel...). Zou ik mezelf weer eerst pijnigen, look etend? Mezelf aldus tot honkvast thuisblijven veroordelend? Dan, bij nader inzien, naar de peterselie grijpen, het bekende stankwerend tegengif? Om uiteindelijk omstreeks het middernachtelijke uur tóch nog uit te rukken? Overdaad schaadt. Een overdaad aan peterselie kon de gezondheid schaden.
Ik kreeg geweldig trek in een sigaret. Minutenlang had ik nodig om dat verlangen te onderdrukken. Ik móest en zóu nóóit roken in mijn catacombe-bibliotheek! Het betrof hier een versterving, waar ik hemeltergend veel moeite moest voor doen. Terwijl ik naar buiten staarde, wachtend op tekens van leven van de kopvoeters, zei ik: ‘Kreeft’. ‘Kreeft, kreeft’.
Het was verleden jaar. Ja: verleden jaar, mei-juni waarschijnlijk. Het academisch jaar liep ten einde. De studenten hadden blokvakantie. Het was beduidend stil in het l.l. Mijn fotocopiemachine zweeg als vermoord. Ik was een gelukkig mens. Het binnenplein lag er zonovergoten maar leeg bij. De directie was spoorloos. De docenten waren naar huis. De studenten zaten op hun kot te hengsten. Op een bloedhete middag kwam Sonia Assekat met een emmer en zwabber in de bib binnen. ‘Tja’, zei ik, ‘ook dàt moet gebeuren hé’. ‘Nietwaar’, bevestigde Sonia glimlachend. Ze schoof één van haar witte klompen, die ze verloren had bij de treden benedenwaarts, weer aan haar fraaigevormde voet. Terwijl ze één en ander nat maakte, bladerde ik in de memoires van generaal De Gaulle. Doch, een gesprek werd onvermijdelijk. Sonia Assekat was een vriendelijke, mooie meid, enkel geteisterd door het schoonmaaksters-uniform van het l.l. Blauw natuurlijk, formidabel ellendig lelijk blauw. Het scheen dat Assekat haar weekends in New Beat-discotheken sleet. ‘Eigenlijk is het niet nodig dat ik uw boekerij ondersop, meneer Aladin’, merkte ze plotseling op, ‘met de studenten die weg zijn, blijft de boel hier proper’. Ik keek uit mijn memoires op. ‘Nee’, bevestigde ik, ‘inderdaad helemaal niet. Wil je koffie?’ ‘Ah’, lachte ze, ‘zou ik?’. ‘Ik trek twee koffies uit de automaat naast de kaartenkamer, minuutje’, zei ik, opspringend. Vijf minuten later zaten we in de leeszaal gezellig troost uit plastic bekers te slurpen. ‘Voor koffie zou ik een móórd doen’, bekende Sonia Assekat mij toen. ‘Oh ja?!’, deed ik verbaasd, ‘dàt heb ik soms met sigaretten’. ‘Ha!’ zei ze, ‘iedereen heeft wat hé!’
Was het de warmte? De stilte? De vakantie in 't verschiet? Ik weet het niet meer: plotseling bood ik hààr en mézelf zomaar een sigaret aan. Dúbbel tegendraads handelde ik: Sonia Assekat rookte nóóit, en ík rookte nóóit in mijn bilbiothéék, mijn cenàkel! ‘Hé!’, deed ze verrast, en ze greep zonder nadenken. Ik reikte haar vuur aan en improviseerde een asbak met de boekwikkel van ‘Komen de Russen? (II)’. Uiterst onhandig doch zeer ontwapenend begon Sonia Assekat te roken. Haar schoonheid begon me toen pas op te vallen. ‘Jij moet óók een kreeft zijn’, waagde ik het plotseling te zeggen. ‘Nee’, prostesteerde ze lachend, ‘schoonmaakster’. ‘Ik bedoel: van sterrebeeld!’ ‘Oh’, zei ze verlegen, ‘juist. Hoe... Hoe weet u dat zo vlug?’ ‘Kreeften zijn geheelonthouders die voor alle verslavingen openstaan’, doceerde ik toen, ‘geef ze de kans, en ze doen het. Eigenlijk zijn het óók bodemloze vaten, of stille waters zoals ze soms zeggen. Géén mate: 't is niks of alles. U bij voorbeeld rookt nooit, maar rookt nú. Ik bij voorbeeld rook nooit in mijn bib, maar nú wel’. ‘Bib’, had ik gezegd, ‘bib’. ‘Haha’, lachte ze, ‘krééft hé!’.
Hoe het gesprek verder verliep, wist ik niet meer. Daar naderde namelijk een kopvoeter, mijn gedachtenstroom onderbrekend. ‘Weinig sex appeal’, constateerde ik, ‘erudiet, dat wel. Wat lezen we vanavond? Your place or mine?’. De kopvoeter verdween in de regen. Weer toverde ik Sonia Asskat voor mijn geest. ‘Waarom Sonia niet eens geïnviteerd op een uitje?’, mompelde ik, ‘een uitje, zeker: men rookt iets, babbelt wat. Er wordt een glaasje gedronken. Misschien ontmoeten we een discotheek, nu de aardbol inderdaad tóch zelf rond blijkt te draaien. Waarom niet...’. Boekenwurm met Kreeft gesignaleerd in Byblos te K.