De Vlaamse Gids. Jaargang 76(1992)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Logo Revised Hedwig Speliers Te kleine druppel in de zondvloed Te kleine letter in het alfabet. Zo ziet hij zijn lichaam te klein Lichaam geboren en gebeuren. En hij graaft. Graveren van grafemen, aronsbaard voor op het graf. Eenvouds kleine dichter aldoor op doorreis, de dichter op reis door zijn doolhof, gang in gang uit, in gangbare woorden maar het alfabet geen kompas. Theiresias de ziener, zegt men, en ziende blind zoekt zijn stok van steen naar stoep. Lang na het doven van de nachtlamp wordt nog nagekaart over dit en dat, de koetjes en de kalfjes grazen ongestoord uit hun tongen verder. En vaders sterven in hun zonen verder, bevrijd uit vele vormen. Ontgoocheling heeft de omvang van een vers genomen, het ritme stokt als geronnen bloed. In het bloed van de gekwetsten rent beregend de bekende in de regenjas, in barokke huizen vluchten luceberts. spijkeren bibliotheekkamers dicht. Hij loopt als een die in glas loopt en scherf wordt met de scherven tot hij voorbij het dorp Panic World de dorpel van zijn huis bereikt. Hij vergrendelt in het hangslot deur en raam op de dag en wordt staande een stilleven bij valavond. Hij ziet toe op het ritueel ervan. Geen beschaving of ze gaat te woord, in het westelijk woord ten onder. Zie om, maak foto's van de toekomst en zwerf op de vleugels van de valk. Stap over de vertakte vlakte want tussen de wind en de wolk woont de dromende mens altijd verkouden. De denkende mens altijd verkouden. Hij zingt zijn noot op de toon van een voorbijgezongen lied. Hij hoest daarbij het noorden uit het beijzeld wit van zijn keel. En hij luistert hoe op hobotonen Rameau zich te rusten legt in de windstille kroon van een esdoorn, de gepaste schutkleur in het vel. Er is een voorlopig wapenbestand, zefier voor hoogvliegende vogels. Elk kent zijn territorium, zijn grens, in de omtrek van de ontmande mens. [pagina 50] [p. 50] In een bed van blad, een bad van bloed beeft de geboorte in het heilige Kind, Johannes himself op de witte schimmel bazuint hem de geschiedenis binnen. Wie gevonden voor de brandende kaars uit het zeldzame was? In het brandglas slaat zijn vlezige silhouet vlam, licht posthuum aangewakkerd in een gedicht. Hij staat in haar clitoris te kijk, het hoofd in de nek en hij kreunt. Hij schokt er zijn jezus in schaamte en geschiedenis. Verzamelt de zondaars. Op huishoge benen en dunne heupen gaat de hoop aan zijn droom voorbij. In poldergrassen schudt de zwaluw de vleugels uit zijn zwarte zomer. Mollen boren de grond in diepe gangen om er met hun verwante nichten en neven in de regen te wandelen naar het feest, kinderen de aardige aarde toegewijd. En de moeder schudt de schouders uit haar vel, ze is één en al oor. Zij kijkt de wolken uit de ogen terwijl de droom sterft in haar bed. De dag gaat nauwelijks open en toe en toch kijkt zij haar modelkind na. Het klaart nauwelijks op aan de kim, zij ziet slechts een gordel van hagel. Daarin verdwijnt het, richt het zich op en tooit zich met verdwaalde veren. Het wentelt zich in woorden, het wordt door een dichterlijk begin overrompeld. Hij staat er in zijn naakte staat, en pen pal in zijn hand geklemd terwijl hij van terrassen daalt, de trappen bij elke trede telt. Hij, in de dagrest van de droom zoekt zijn gading en vindt zijn gade, zij vijlt de nagels voor de ingreep in zijn bazig bezig zijnde vlees. Klieren roep reuken op, oeroud wild. De aarde wordt aan hen verwijderd maar de herfst weldra, het wintert weer. Hij leeft die overleeft in winterslaap. O zoete blauwen, daag de hemel uit! Geen hand of van god beroofd bijt hij uit abelengroen en schrijn, stemmen smeedt hij om tot lentelijke vogelkelen en heeft in diagonalen op het dal zijn derde tent waardig neergezet. Hij schrijft zich uit de trage tralies van de regen, wacht op wolken onbesmet. Dalrijke stilte, van stilte sporen in de hemel uitgespaard. Wij kijken door de takken van het ik, wij zien de wereld die ons in de mens bezeert. Vorige Volgende