schrijver worstelt niet meer met ambivalenties in een poging zijn individualiteit te vertolken, hij zoekt gretig ambivalenties op om ze te bewaren: ‘Het paradoxale karakter van dit soort anti-literatuur bestaat erin dat de toegepaste kunstgrepen terzelfdertijd een toename van inhoudelijke chaos en een zich gaandeweg voltrekkende formele orde creëren. Aan het eind van het boek is de orde voltooid, en de chaos tegelijk op de spits gedreven én overzichtelijk gemaakt.’ Altijd en overal strekken zich ambivalenties uit. Door die ambivalenties tastbaar te maken, schept een auteur vrijheid.
Altijd alle mogelijkheden openlaten, garandeert immers de grootst mogelijke vrijheid. Wie voortdurend tegelijk de voor- en nadelen, de voor- en achterkant ziet, kan bezwaarlijk verstard raken. Met name ideologische stelsels verliezen al hun aantrekkingskracht. Elk leerstellig denken beknot de vrijheid en dient daarom genadeloos uit het leven gewied te worden. Zo ontpopt het ervaren van ambivalenties, door Leiris de gesel van het zelfbewust individu genoemd, zich tot een geëngageerde levenshouding. Was de twijfel voor Leiris een zwakte, dan verenigt die bij De Wispelaere - geheel in harmonie met zijn ambivalente credo - een zwakte en een sterkte. De Wispelaere verbant Leiris' verlangen naar eenheid dan ook naar totalitaire regimes. Hij opteert voor een lucide flexibiliteit, ik citeer uit het interview in Tekst en context: ‘Ik heb me altijd hevig verzet tegen de vereenzelving met één bepaald beeld, dat uit hoofde van je afkomst, je beroep, je status of wat dan ook door anderen of door jezelf van je wordt opgehangen en je wordt opgedrongen. Zo'n beeld is een karikatuur, het maakt je onvrij en snijdt andere mogelijkheden van je af. Het beeld van “de professor” bijvoorbeeld is onuitstaanbaar. Ik wil verscheidene, ook tegenstrijdige persoonlijkheden in mij een kans geven en hun gang laten gaan. De spreekwoordelijke “man uit één stuk” is een gruwel in mijn ogen.’
Het is niet onwaarschijnlijk dat ‘mei 68’ De Wispelaere het maatschappelijk engagement ingelepeld heeft. Eerder had zijn kritische geest hem al van zijn katholieke verleden naar de literatuur gedreven. Geen wonder dat de politieke en sociale onrust van de sixties de kritische impulsen van De Wispelaere activeerden. De hiaat van elf jaar in het creatieve werk van De Wispelaere - tussen de roman Mijn levende schaduw (1965) en de novelle Een dag op het land (1976) verscheen alleen het journaal Paul-tegenpaul (1970) - illustreert de diepe bezinning die nodig was om het maatschappelijk bewustzijn in zijn schriftuur te integreren.
De Wispelaere had die ambivalente levenshouding zijn oeuvre binnengehaald in het eerder vermelde Paultegenpaul. Al op de tweede bladzijde is het raak: ‘Mijn “ik” staat mijn eigen vrijheid in de weg.’ De louter zichzelf de mythe in reflecterende Leiris wordt afgevoerd. Een auteur die zich koestert in de ambivalentie neemt zijn plaats in: ‘Wanneer ik niet tussen twee polen kan schipperen ben ik verloren.’ Die ambivalentie klinkt ook door in de genrevermenging die de dagboek-roman kenmerkt, de achterflap van de eerste druk maakt gewag van een ‘gefragmenteerde vorm van notities, bespiegelingen, schetsen, verhalen, essays en polemieken.’ De voorpublicaties in het NVT droegen de titel ‘Lezen om te schrijven, schrijven om te leven’. ‘Schrijven om te leven, leven om te lezen’ of ‘Leven om te lezen, lezen om te schrijven’ had net zo goed gekund. Leven, lezen en schrijven vallen hier immers zo goed als volledig samen. Andermaal blijkt het failliet van de mythe van Leiris, die het leven en de literatuur scheidde.
Wie de literatuur en het leven met mekaar verstrengelt, moet logischerwijs ook bij het beoordelen van literatuur extra-tekstuele elementen hanteren. Tekstonderzoek ligt dan ingebed in een bredere, historische en sociologische context. De context van de onderzochte tekst en die van het tekstonderzoek raken mekaar, de auteur van de onderzochte tekst ontmoet de auteur van het tekstonderzoek. ‘Auteurs die schrijven met het besef hoe ijdel het is te denken dat zij echt greep krijgen op de realiteit, kunnen voor mij geen kwaad doen’, een citaat uit Ambivalentie, zegt bijvoorbeeld minstens zoveel over de onderzoekende schrijver De Wispelaere als over de onderzochte schrijver Gyorgy Konrád. In het voorwoord van de essaybundel De broek van Sartre (1987) wijst De Wispelaere er expliciet op dat hij ook in zijn kritieken ‘zichzelf in beeld, en dus in het geding brengt’. Dat valt eigenlijk ook wel te verwachten van een door autobiografische tekstvormen gebiologeerde auteur, die als formalistisch criticus al besefte zijn creatieve zelf niet uit zijn teksten te kunnen bannen.
In de roman Brieven uit Nergenshuizen (1987) verwoordt De Wispelaere pregnant de paradox - de vreugde en het verdriet, de zegen en de gesel - van de ambivalente levenshouding: ‘Wie schrijft en leest