hij een realiteit beschreven heeft? Tenslotte was zijn bedoeling niet utopieën te schrijven, ons een ideale maatschappij voor te spiegelen. Hij wil, zegt hij zelf, schrijven over het leven en over de mens. Misschien had hij zelfs de bedoeling ons te tonen hoe verkeerd het er allemaal aan toegaat. Want, dat kan men toch niet ontkennen, tenslotte zit zijn werk vol maatschappijkritiek op zoveel andere gebieden dan de sexe-verhoudingen.
Waarom ik denk dat deze laatste redenering niet opgaat zal het volgend punt zijn van mijn verhaal, namelijk de vrouwvijandigheid: niet van de gebeurtenissen maar van het discours, van de woorden en de taal. Hoe schrijft Kundera over vrouwen, welke woorden, uitspraken, meningen legt hij in de mond van zijn personages? Een paar citaten om u een idee te geven.
“De Grap”, p. 181: “In een vrouw houd ik niet van hetgeen zij op zichzelf en voor zichzelf is, maar van dat waarmee zij zich tot mij richt, wat zij voor mij betekent.”
“Lachwekkende Liefdes”, p. 32: “Het was zinloos de stevige muur van irrationele gevoelens waaruit een vrouwenziel gekneed is, met verstand aan te vallen. Ons gesprek stond van het begin af in een slecht teken.”
“De Afscheidswals”, p. 40: “Weet u wie de grootste vrouwenhaters ter wereld zijn? Vrouwen. Heren, geen enkele man, ook niet de heer Klima, die al door twee dames hun zwangerschap in de schoenen kreeg geschoven, heeft vrouwen zo gehaat als vrouwen zichzelf haten. Waarom denkt u dat ze zich eigenlijk zo voor ons inspannen? Alleen maar om hun collega's te kwetsen en te vernederen.”
“De Afscheidswals”, pag. 64: “Nu je afscheid komt nemen zal ik die wijven vandaag maar naar huis sturen.”
“Dokter”, mengde de zuster zich in het gesprek, “gisteren hebt u hen ook al weggestuurd. Aan het eind van de week krijgen we het veel te druk!” “Haal de volgende dan maar”, verzuchtte dokter Skreta. Het zustertje riep de volgende patiënte, die de mannen met verstrooide blik onderzochten, terwijl ze constateerden dat ze mooier was dan de voorgaande.’
‘De Afscheidswals’, p. 227: ‘Maar hoe meer vragen ze zichzelf stelde, des te meer groeide in haar die vreemde gelukkige trots, zodat ze zich voelde als een meisje dat verkracht wordt en van wie zich opeens een bedwelmende extase meester maakt, machtiger naarmate ze het er meer niet mee eens is...’ (over Olga - hier spreekt Kundera zelf, niet één van zijn personages).
‘Het Leven is Elders’, p. 230: ‘Ik wurg je als iemand je aanraakt’, zei hij, nog steeds met zijn vingers op de hals van het meisje; hij verheugde zich erop dat in die aanraking het mogelijke niet-zijn van het meisje lag; het kwam hem voor dat de rooie hem tenminste op dat ogenblik werkelijk toebehoorde en een gevoel van gelukkige macht overstelpte hem, zo mooi, dat hij opnieuw met het meisje de liefde bedreef. Tijdens de geslachtsdaad neep hij haar een paar keer hard; legde zijn hand op haar keel (hij dacht eraan hoe mooi het zou zijn zijn geliefde tijdens de liefde te wurgen) en een paar keer beet hij haar ook.’
‘Het boek van de lach en de vergetelheid’, p. 48, het commando ‘Kleed je uit en houd je mond! (ook in ‘De Grap’ en verschillende keren in ‘De Ondraaglijke Lichtheid...’) - en dan choqueert me nog het meest de bevelende toon, niet in de eerste plaats de oneerlijke wens dat vrouwen zich staan uit te kleden terwijl ‘hij’ zit toe te kijken (het vernederende van als een hond bevelen toegesnauwd te krijgen - het vernederende van bekeken en getaxeerd te worden - of je wel goed genoeg bevonden zult worden). Dat Kundera dat zelf ook heel goed aanvoelt (het gaat hier dus nauwelijks om een onbewust mechanisme) blijkt duidelijk uit het verhaal ‘Auto-stop’ uit ‘Lachwekkende Liefdes’. Ook hier beveelt hij de vrouw zich voor hem uit te kleden en allerlei poses aan te nemen op een moment dat hij haar wil vernederen en als een hoer behandelen. In ‘De Ondraaglijke Lichtheid...’ (p. 258) botst Tomas op een vrouw die niet gehoorzaamt, maar hem zegt: neen, jij eerst. En dat vindt Tomas niet zo leuk (‘het bracht hem een beetje in de war,’). Hij vindt dan een compromis-oplossing waarbij hij haar uitkleedt terwijl hij zichzelf uitkleedt.
Dit zijn maar een paar voorbeelden: ik heb daar niet moeten naar zoeken, het krioelt van dit soort vrouwenhaat, zowel uit de mond van de auteur zelf als van zijn mannelijke personages. Over en tegen vrouwen wordt minachtend gesproken, ze worden behandeld als gebruiksvoorwerpen, dingen die je kunt bezitten en onderwerpen (vooral sexueel), inferieure wezens die zich laten commanderen en die zogenaamd niet beter verdienen of niets liever vragen dan hardhandig aangepakt te worden.
In ‘Het boek van de lach en de vergetelheid’ zegt Jan, p. 270: ‘wat ik een vrouw het liefst hoor zeggen in bed is “nee...”... zodat de hele vrij-