De Vlaamse Gids. Jaargang 75
(1991)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Een experimentele ontmoeting
| |
Een tijdschrift voor de jongere generatieTijd en Mens vervulde in zijn periode van bestaan tussen 1949 en 1955 een nauwelijks te overschatten rol voor de nieuwe opvattingen over literatuur in Vlaanderen. Het jaartal van oprichting werd een cesuur, zoals Hugo Brems schrijft: ‘Wat ervoor komt is dan traditie, wat volgt experiment, of modernisme. Die kijk op onze poëziegeschiedenis is in de historische overzichten min of meer geïnstitutionaliseerdGa naar eind(1). Achteraf gaat de titel van het blad vrijwel altijd vergezeld van een vast rijtje namen. Ik zal het hier ook maar eens herhalen: Louis-Paul Boon, Albert Bontridder, Ben Cami, Hugo Claus, Remy C. van de Kerckhove, Maurice D'Haese, | |
[pagina 19]
| |
Jan Walravens en Marcel Wauters. De ‘groep van Tijd en Mens’. Er zijn echter op zijn minst twee bedenkingen mogelijk bij deze eenheid suggererende karakteristiek. Impliciet geeft Brems die overigens al in zijn zojuist genoemde stuk. Als eerste: er waren tussen deze schrijvers onderling, naast overeenkomsten, ook nogal wat verschillen in de manier waarop ze nastreefden, wat ik hier voor het gemak maar zal betitelen als het ‘nieuwe’ of ‘moderne’. Belangrijker voor het verhaal over de samenwerking Podium/Tijd en Mens is echter de tweede beperking. Bij het verschijnen van de eerste aflevering van Tijn en Mens in september 1949 bevonden zich van het genoemde rijtje alleen de zeer jonge Claus en oprichters Walravens en Van de Kerckhove in de redactie, naast een heleboel andere kunstenaars. Die laatste voor het merendeel namen die op dit moment niet veel mensen meer wat zullen zeggen. De rest van de later zo representatieve groep druppelde gaandeweg de eerste jaargang pas binnen. | |
Herkomst van de redacteurenIn verband met de fusie verdient de al genoemde Mechelse expressionist Remy C. van de Kerckhove apart aandacht. Te vaak wordt achteraf vergeten dat hij, samen met de Brusselse journalist en essayist Walravens, een van de twee opnchters en aanvankelijke stuwende krachten van het tijdschrift was. Later is zijn rol binnen Tijd en Mens op sommige punten als discutabel beschouwd: hij zou op dogmatische en kortzichtige wijze samenwerking met de Nederlandse schrijvers rond het tijdschrift Podium hebben gedwarsboomd. Pas op het moment dat hij met zijn vrienden vertrok uit Tijd en Mens zou het blad zich echt hebben kunnen ontwikkelen. Ik denk dat er redenen zijn ter verklaring van Van de Kerckhoves houding gedurende het eerste jaar in het bestaan van Tijd en Mens. Tijdens die beginperiode lagen de verhoudingen binnen de redactie duidelijk anders dan later, en waren de twee oprichters de belangrijkste figuren voor het blad. In de naoorlogse jaren had Jan Walravens bijna maniakaal te noemen pogingen gedaan om tot oprichting van een goed blad voor de jongere generatie te komen. Van al die pogingen was Tijd en Mens het eerste geslaagde initiatief. Belangrijkste reden dat het ditmaal lukte was de ontmoeting en de daaruit voortvloeiende samenwerking met Van de Kerckhove. Er wordt wel gesteld dat Tijd en Mens het ontstaan te danken heeft aan het doorslaggevend aantal abonnees dat de dichter vanuit Mechelse kunstkringen kon aanleverenGa naar eind(2). Zorgde Van de Kerckhove zo voor lezers, de meeste redactieleden wierf Jan Walravens aan. In de literaire bladen en in diverse geruchtmakende lezingen had hij zich al snel na de bevrijding opgeworpen als dé woordvoerder voor de jongere generatie. Hij speelde een vooraanstaande rol in het ‘jongerendebat’. Daarnaast werkte hij vanaf september 1944 als kunstcriticus bij het dagblad Het laatste Nieuws. Zo was hij op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen onder getalenteerde jongeren en had hij bovendien een groot aantal persoonlijke contacten met veel belangrijke kunstenaars uit die tijd. Via hem kwam Hugo Claus binnen de redactie van Tijd en Mens en later nog Walravens' jeugdvriend Albert Bontridder. Vanaf het allereerste moment wilde hij zich echter verzekeren van de steun van de schrijver die hij (samen met Van de Kerckhove overigens) in Vlaanderen het meest bewonderde: Louis-Paul Boon. Voor een redacteurschap voelde die laatste aanvankelijk niet zoveel, voornamelijk op financiële gronden maar hij beloofde uiteindelijk wél bijdragen te leverenGa naar eind(3). Verder schoof hij twee goede vrienden en stadsgenoten uit Aalst naar voren als redacteur: Marcel Wauters en Ben Cami. Vanaf nummer twee waren die present. Dit tweetal kende Boon al vanaf 1942. Ze vormden gedrieën een toegewijde vriendenkring waar zich, na de oorlog, ook Maurice D'Haese bijvoegde. Uiteindelijk werd Boon na een aantal nummers toch redacteur van Tijd en Mens. En toen tenslotte D'Haese toetrad hadden de vrienden uit Aalst binnen de redactie een stevige poot aan de grond. Deze herkomst van de redacteuren uit verschillende steden was niet helemaal zonder betekenis voor de ontwikkeling van Tijd en Mens. Globaal kon je drie groepjes aanwijzen. Tamelijk vaag Walravens en zijn vrienden, veel duidelijker de Aalsterse groep en daarnaast een Mechels-Antwerpse club rond Remy van de Kerckhove. Het is niet uitgesloten dat die laatste de Aalsterse inkomst in wat hij toch enigermate beschouwde als zijn territorium enigszins met lede ogen heeft aangezien. Gaandeweg het eerste jaar traden in ieder geval ook meer met hem bevriende kunstenaars toe tot Tijd en Mens. Belangrijkste hiervan waren schilder Rudolf Meerbergen en componist Herman van San. | |
[pagina 20]
| |
Het eerste contact tussen podium en tijd en mensDe feitelijke fusie tussen Noord en Zuid vond uiteindelijk plaats in januari 1953. Het is echter al drie jaar eerder dat de eerste toenadering van Tijd en Mens tot Podium plaatsvindt, en wel met een brief van Remy C. van de Kerckhove van 10 januari 1950Ga naar eind(4). Die brief was gericht aan de redactiesecretaris van Podium Gerrit Borgers. Dat was geen onbekende voor een aantal van de Tijd-en-Mensers. Mogelijk door zijn al in de oorlog ontstane interesse in Paul van Ostaijen, zocht Borgers na de bevrijding contact met de jeugdvriend en erkende wapenbroeder van de jonggestorven dichter, Gaston Burssens. In mei 1947 stuurde hij de Antwerpenaar een eerste verzoek om medewerking aan zijn tijdschrift Podium. Burssens voldeed daar gaarne aan en beval tegelijkertijd Louis Paul Boon aan als medewerkerGa naar eind(5) Toen Borgers een half jaar later het plan opperde om zijn doctoraalscriptie te schrijven over Van Ostaijen, kwam daaruit intensief contact voort. Een vruchtbare vriendschap ontstond. Borgers logeerde vaak bij Burssens, leerde Vlaamse schrijvers kennen en publiceerde op advies van zijn Antwerpse vriend vanaf 1947 werk van Boon, Cami en Claus in Podium. Uit de brief die Van de Kerckhove hem stuurde wordt vooral duidelijk dat de redactiesecretaris niet op eigen initiatief schrijft. Van de Kerckhove zegt te handelen in opdracht van drie anderen: Hugo Claus, Jan Walravens en Marcel Wauters. Inhoudelijk wordt eigenlijk niet veel gevraagd. Alleen of er een mogelijkheid bestaat om wederzijds reclame te maken en of een ruilabonnement tot stand zou kunnen komen. Behalve dat er dus blijkbaar een gevoel van verwantschap bestond kun je voor het overige uit de brief weinig concluderen.
Uitnodiging voor een lezing van Jan Walravens over de fusie, op de Antwerpse Boekenbeurs 1952. (Coll. Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven, Antwerpen).
Of het iets te maken heeft met dit eerste briefcontact of niet, is moeilijk te zeggen. Maar één dag later, op 11 januari 1950, noteert Gaston Burssens in zijn dagboek dat bij hem thuis een bijeenkomst plaatsvindt van Borgers, Boon en hemzelf waarbij medewerking van de Aalstenaar aan Podium ter sprake komt. Die belooft regelmatig te zullen meewerken aan het Nederlandse tijdschrift. Burssens is er dan sinds kort redacteur vanGa naar eind(6). Twee maanden na deze bijeenkomst treedt Louis-Paul Boon toe tot de redactie van Tijd en Mens. Het tijdschrift bestaat nog geen jaar, en Boon zetelt pas twee nummers in de redactie wanneer hij, met Cami en Wauters, op 18 juni 1950 een redactievergadering van Podium bijwoont, opnieuw ten huize van BurssensGa naar eind(7). Podium was in die tijd zo goed als failliet en als redding zag de redactie verschillende mogelijkheden. Onder meer: het blad in België laten uitgeven door De Sikkel, uitgeverij waarvoor verderop in dit verhaal nog een grote rol is weggelegd, en die bereid leek Podium op zich te nemenGa naar eind(8). Andere, en op de bijeenkomst bij Burssens besproken, mogelijkheid was een fusie met Tijd en Mens. Het is opvallend dat aan de genoemde vergadering noch Van de Kerkchove noch Walravens deelnam, want er passeerde toch tamelijk ingrijpende plannen de revue. Opzet was een constructie waarbij, naast een uitgebreide staf van redacteuren, voor Noord Willem Frederik | |
[pagina 21]
| |
Hermans de redactie zou voeren en voor Zuid Louis-Paul BoonGa naar voetnoot(9). Van de vroegste periode van Tijd en Mens heb ik geen notulen van redactionele bijeenkomsten teruggevonden. Over de status van Cami, Wauters en Boon op deze vergadering van Podium kun je dus slechts gissen. In een briefje aan Gerrit Borgers schrijft Boon, vooruitlopend op de bijkomst in een P.S.: ‘Ik neem misschien Wauters en Cami mee, dat zal misschien de hoop zoniet verfraaien dan toch vergroten. En ook: hoe meer gekken hoe meer plezier’Ga naar eind(10). Officieel of niet, eind juli vond een echte redactievergadering plaats van Tijd en Mens in Brussel. Gaston Burssens en Gerrit Borgers waren erbij namens Podium, en het enige agendapunt zou de eventuele fusie met dat blad zijn. In de interne rondschrijfbrief voor de Podium-redacteuren, Podiumnieuws, geeft Borgers een verslag van deze bijeenkomstGa naar eind(11). Hij shrijft dat hij aan Tijd en Mens informatief het voorstel gedaan heeft met Podium te fuseren en direct een aantal voorwaarden heeft voorgelegd: 300 van de 960 pagina's zouden Vlaams kunnen worden en er moest een Belgische uitgever gezocht worden. De samenstelling van de redactie had hij ‘nog in het midden gelaten’ maar in ieder geval moesten Burssens en Claus erin en Boon als redactiesecretaris. Tot slot stelde hij zich ‘secties’ van Nederlanders en Vlamingen voor, waarbij de eerste uit twee Nederlanders en één Vlaming, en de tweede omgekeerd zou zijn samengesteld ‘zodat het ook werkelijk hun podium wordt waar ze Tijd en Mens voor kunnen opgeven en de 200 abonnees overhevelen.’ Borgers noemt vervolgens Boon, Cami, Wauters en de (niet-aanwezige) Claus als voorstanders van een samengaan en Walravens en Van de Kerckhove (‘oprichters, niet de besten, dat zijn Boon en Claus’) als tégen. Dat laatste op grond van, zoals Borgers het noemt ‘gevoelsargumenten’: ‘Angst “opgeslokt” te worden, terwijl het zo goed en aardig gaat met Tijd en Mens’. En hij vervolgt: ‘Nu was de stemming zo dat ik zeker de vóór-stemmers voor Podium had kunnen krijgen en daarmee Tijd en Mens min of meer had doen leeglopen, maar dit leek me niet fair zolang we zelf niet weten waar we aan toe zijn en we hun dus zeker geen onderdak kunnen garanderen’. Naast dit laatste teken van ruimhartigheid, zag hij bovendien als probleem dat ze door zo'n overname de o zo begeerde abonnees niet ‘ongeschonden’ zouden meekrijgen. Zodoende werd een beslissing uitgesteld tot na intern overleg van Tijd en Mens. Voor de voorstanders van samenwerking was het geen verheffende bijeenkomst. Burssens haalt in zijn Dagboek een brief aan die Boon hem achteraf stuurde. De toon daarvan is vooral verontschuldigend: hij schaamt zich dat hij de bewonderde Burssens gebracht had middenin wat hij uitsluitend als bekrompenheid kon zien. Daarbij verzet hij zich ook tegen door hem geconstateerde grootheidswaan van de Tijd en-Mensers. Zijn mede-redacteuren verwijt hij er van te ‘lekkerbekken’, in de literatuurgeschiedenis de rol van Van Nu en Straks en Ruimte na te spelenGa naar eind(12). Enigszins verongelijkt voorspelt hij in zijn brief waar de zaak op zal uitdraaien: de redactie van Tijd en Mens zal vóór een fusie met Podium stemmen maar tégen hem als enige redacteur voor het ZuidenGa naar eind(13). Hier moet toch ook een kwestie van niet-literaire aard genoemd worden die mogelijk meespeelde: het feit dat de nieuwe redactiesecretaris een, zoals Boon het noemt, ‘maandelijks sommetje’ ging ontvangen. Louis-Paul Boon had het door zijn pogingen om uitsluitend als schrijver zijn boterham te verdienen, naar eigen zeggen, juist in die periode financieel zeer moeilijk. Hij wilde alles wat enige verlichting kon brengen aangrijpen. Je zou er dus over kunnen speculeren of dat niet ook een drijfveer geweest kan zijn voor Boons grote enthousiasme om het redactie-secretariaat te bekleden. Burssens, overigens, reageerde op deze brief nogal opportunistisch: ‘Laat alles zijn gang gaan. Als ze éénmaal ja voor de fusie hebben gestemd is het tóch aan ons, dit is zowel de noordelijke als de zuidelijke redactie, dus samen, die de hoofdredacteur of redactiesecretaris zullen aanduiden’Ga naar eind(14). Ik denk dat je in ieder geval kunt stellen dat Boon toch erg enthousiast opteerde voor samenwerking met de Nederlanders. Om wat voor reden dan ook: een financiële, literaire of gewoon praktische. Hij was er met zijn beide vrienden wel erg als de spreekwoordelijke kippen bij. In een artikel in het tijdschrift Kentering, jaren later, moet Van de Kerckhove het bij Boon nog steeds ontgelden als het gaat om de weigering tot samenwerking die volgde: ‘(...) de man die ontplofte was Remy. Was ik gewoon een soldaat op oorlogsvoet geweest, hij had me laten fusilleren voor landverraad en desertie’Ga naar eind(15). Hoewel hij wel een reden geeft voor Van de Kerckhoves negatieve houding: ‘Hij beschouwde Tijd en Mens | |
[pagina 22]
| |
als zijn eigendom, zijn kapitaal en zijn vlag, en hij wou niet dat “die Hollanders” ermee wegliepen.’ Laten we Boons constateringen eens ontdoen van hun suggestieve toonzetting en kijken naar wat er feitelijk staat. Ik denk namelijk dat Van de Kerckhove, die overigens bekend stond als opvliegend en snel geprikkeld, vanuit zijn perspectief niet eens zo veel ongelijk had. Louis-Paul Boon werd ook door hem zeer bewonderd als auteur. Maar met Tijd en Mens, dat Van de Kerckhove immers eigenhandig had opgericht, deed de grote schrijver pas na veel aarzelen mee. Nu zat hij niet langer dan een maand of twee in de redactie of hij wilde het hele blad al cadeau doen aan vreemden, die ook nog eens failliet waren. Met als extra voorwaarde dat Boon de redactie zou gaan voeren voor Zuid-Nederland, en zo dus Van de Kerckhoves plaats zou innemen. In dat licht bezien vind ik de afwijzende reactie van de Mechelaar niet onbegrijpelijk. Iets waarvoor Gerrit Borgers achteraf in een herinneringsartikel in Maatstaf overigens ook begrip lijkt op te brengen. Hij schrijft dat Van de Kerckhove er moeilijk toe kon komen zijn eigen schepping in een groter geheel te zien opgaan en bang was dat Tijd en Mens zijn eigen identiteit zou verliezenGa naar eind(16). Achteraf gaan de verwijten erg eenzijdig in de richting van Van de Kerckhove. In zijn artikel noemt Borgers hem als enige die tegen een fusie was. Wij zagen al dat ook de afgewogen Jan Walravens op dat moment tegen samengaan met Podium gekant was. Iets wat ook Boon in zijn stuk in Kentering, naast de geciteerde uitgebreide passage over Van de Kerckhove, maar heel terloops vermeldtGa naar eind(17). Walravens zelf had het één dag na de eerste vergadering (bij Burssens) al aan zijn Nederlandse vriend Pierre Dubois geschreven: ‘Ons tijdschrift Tijd en Mens gaat niet kwaad. Thans kregen wij een voorstel van “Podium” om met hen samen te werken. Maar ik voel niet veel voor “Podium”. Wat denk jij van dat tijdschrift?’Ga naar eind(18). Wat Dubois dacht van dat tijdschrift is niet bekend, duidelijk zijn wel de twijfels die leven bij Walravens ten aanzien van een samengaan. Het precieze verloop van de beslissende vergadering van Tijd en Mens is niet bekend, maar tot een fusie kwam het toen dus niet. Borgers gaf achteraf in Maatstaf als reden dat de redactieleden hun oprichter Van de Kerckhove toch niet wilde uitrangeren. Waarbij ook de aangeworven abonnees genoemd worden als factorGa naar eind(19). Ik denk dat je hier in plaats van over één ‘oprichter’ gerust in het meervoud mag spreken. Zonder twijfel waren het ook de voorbehouden van Walravens waarmee rekening gehouden moest worden. | |
Wisseling van de machtNa deze gebeurtenissen verschijnt in het najaar van 1950 gewoon, solo, Tijd en Mens 7. Maar binnen de redactie blijft het gisten. De juiste toedracht is niet duidelijk maar begin 1951 lijkt met het verschijnen van de achtste aflevering grote opruiming te zijn gehouden. De redactie die bij nr. 7 nog uit zestien mensen bestond is nu gereduceerd tot drie namen: Tone Brulin, Rudolf Meerbergen en Herman van San, die laatste pas redacteur sinds één nummer. Alledrie waren het medestanders van Van de Kerckhove die zelf redactiesecretaris bleef. De overige leden bleven wel in het blad vermeld staan, maar nu als ‘medewerker’. Een aparte groep dus naast de vierkoppige kernredactie. Zo was het tijdschrift in handen van de ‘Mechelse’ groep gekomen. Die ging meteen van start met een nieuwe redactieverklaring waarin expliciet werd ingegaan op de grote verschillen in opvattingen tussen Tijd en Mens en PodiumGa naar eind(20). Dat moet destijds voor ieder die niet ingewijd was in de fusie-perikelen toch een wat merkwaardige gedachtensprong over de noordgrens geweest zijn. Inhoudelijk is zonder twijfel het meest opvallende kenmerk van deze aflevering dat zij zich tótaal niet onderscheidt van de voorgaande nummers. Afgezien van de nieuwe verklaring is er niets veranderd: niet in koers en niet in plaatsbepaling. In het nummer staat misschien wel de meest representatieve tekst van Jan Walravens over de experimentele poézie, ‘De fenomenologie van de moderne poëzie’. Verder vinden we gedichten van Albert Bontridder en Hugo Claus en last but not least poëzie van de Aalstenaar Marcel Wauters. Niet één bijdrage van de Mechelaren zelf, en niet één bijdrage die niet in een voorgaand nummer had kunnen staan. Desondanks bleef dit eigenmachtig optreden van de Mechelaren intern niet zonder gevolgen. Onder de inhoudsopgave van de erop volgende aflevering, Tijd en Mens 9/10, staat, merkwaardig genoeg haast onopvallend, een korte redactionele tekst. Daarin wordt gezegd dat de nieuwe verklaring in het voorgaande nummer, die ondertekend was met Tijd en Mens, alleen de vier dissidente redacteuren bondGa naar eind(21). Die waren overigens bij dit (dubbel)nummer, dat in mei 1951 verscheen, al uit de re- | |
[pagina 23]
| |
dactie verdwenen. Louis-Paul Boon was Van de Kerckhove opgevolgd als redactie-secretaris. Het uitgetreden viertal richtte later in 1951 overigens nog het nauwelijks succesvol te noemen ‘neo-expressionistiese tijdschrift’ De derde Ruiter op. Dit gebeurde overigens meer nog op initiatief van de twee andere voormalige Tijd-en-Mensers Van San en Meerbergen. Het was heel waarschijnlijk geen direct initiatief, laat staan een individuele poging tot revanche van Van de Kerckhove. Het vertrek van Van de Kerckhove geschiedde niet per se kwaadschiks. Een tamelijk merkwaardig briefje dat de dichter in april 1951 aan Gerrit Borgers stuurde, wijst onder meer in die richting. Hij vertelt erin dat hij na onenigheid in ‘het Beheer’ ontslag nam als redactiesecretaris en medewerker van Tijd en Mens en hij introduceert L.P. Boon als zijn opvolger. Dan volgt de merkwaardige opmerking: ‘Misschien is nu de tijd voor nauwer contact tussen “Podium” en “Tijd en Mens” aangebroken? Dat de fusie voorheen te Brussel afgesprongen is ligt bjj mij: ik had namelijk niet verder gezien dan mijn generatie...’Ga naar eind(22). In de hele brief valt geen spoor van rancune ten aanzien van Gerrit Borgers, Podium of Hollanders te bespeuren. Van de Kerckhove sluit zijn brief af met de vriendelijke uitnodiging aan ‘Beste Borgers’ vooral eens langs te komen als hij in Belgiö is: ‘uw bezoek zal mij steeds vereren’. Rond dezelfde tijd ontving dezelfde Borgers een brief van Boon. Ook die stelde vast dat, na het vertrek van Van de Kerckhove en de zijnen, de hele groep nu vóór samenwerking met Podium zou zijnGa naar eind(23). Dat zou treffen. Want toevallig was Boon niet alleen bij Tijd en Mens Van de Kerckhove opgevolgd, maar was hij juist in die periode ook redacteur van Podium. Hij was daar Hugo Walschap opgevolgd, zo stond in een intern rondschrijven van Podium' én om zijn grotore activiteit, én om zijn voormanschap van de ‘Tijd en Mens’ - groep, die eenzelfde poëzierichting als Andreus c.s. vertegenwoordigt'Ga naar eind(24). Voor Boon stond niets vruchtbare samenwerking in de weg. Toch heeft het nog een jaar geduurd voordat daar feitelijk iets van zou komen. Een jaar waarin het Tijd en Mens niet goed ging. Waarschijnlijk is in die periode gebeurd, waarvoor men al gevreesd had, en had mét de Mechelaren een groot aantal abonnees het blad de rug toegekeerd. De redactie nam onder meer haar toevlucht tot het zwaktebod van elk tijdschrift in nood: het dubbelnummer. En dat niet één keer, maar wel twee. Bij die tweede aflevering maakte Boon als redactiesecretaris alweer plaats voor Jan Walravens. Die zou dat voortaan blijven. Maar de toestand was en bleef onzeker. Aan Simon Vinkenoog schrijft Walravens op 6 augustus: ‘“Tijd en Mens” staat er slecht voor. Wij moeten een nieuwe formule vinden of we gaan dood’Ga naar eind(25). | |
Intermezzo met van oorschotTot die tijd hadden Walravens en Van de Kerckhove Tijd en Mens op eigen kosten uitgegeven. De ‘nieuwe formule’ waar Walravens van sprak, lijkt nu gezocht en gevonden in uitgever Eugène de Bock, directeur en eigenaar van de Antwerpse uitgeverij De Sikkel. In augustus 1951 wordt duidelijk dat bij hem (een vorm van) interesse bestaat voor Tijd en Mens als er tenminste samengewerkt wordt met Nederland. Meteen blijkt dan ook dat de redactie van het blad, ondanks het vertrek van de Mechelaren, nog helemaal niet op één lijn zit over de samenwerking met Podium. Duidelijk wordt vooral ook dat een fusie voornamelijk op financiële gronden zou moeten plaatsvinden: ‘Podium is failliet en zoekt een mogelijkheid zich te redden’, schrijft Walravens, en hij vervolgt: ‘maar ik geloof niet, dat wij daartoe in staat zijn’Ga naar eind(26). Twee weken later heeft de redactie van Tijd en Mens vergaderd en kan Walravens aan De Bock schrijven: ‘De redactie van T&M is thans accoord om een tweevoudig tijdschrift te maken met de redactie van Podium’Ga naar eind(27). Een voorwaarde van de kant van De Bock voor uitgave, zo staat verder in de brief, was een aantal van 400 abonnees. ‘Die kunnen wij in Nederland en Vlaanderen beslist bij elkander krijgen’, zo stelt Walravens. Het was in die dagen dat de bekende kwaliteitsuitgever Geert Van Oorschot plannen had voor een nieuwe boekenreeks. Die zou de Vlaamse Bibliotheek moeten heten en samen met De Sikkel worden opgezet. Van Oorschots belangstelling voor Vlaanderen kruist op dit punt de onderhandelingen van Tijd en Mens. De Bock had namelijk de prachtige gedachte gehad om samen met Van Oorschot Tijd en Mens en Podium als één tijdschrift uit te geven. Een van Walravens' brieven aan Pierre Dubois is grotendeels gewijd aan deze nieuwe mogelijkheid tot redding van het bladGa naar eind(28). Dubois was zowel bevriend met Walravens als met Van Oorschot en leverde aan die laatste nog weleens uitgeversadviezen. Walravens heeft vanaf den be- | |
[pagina 24]
| |
ginne niet veel hoop op Van Oorschot. Tegenover Dubois zet hij desondanks nog eens uiteen waarom het zijns insziens belangrijk is dat samenwerking met de Nederlandse uitgever er komt. De voornaamste reden is dat Tijd en Mens eenvoudigweg niet zou kunnen voortbestaan wanneer De Bock het blad niet zou willen uitgeven. En dat wil die niet op zijn eentje zonder Nederlandse uitgever erbij Walravens geeft daarvoor een interessant motief. Niet de financiële middelen vormen het probleem voor De Bock: ‘hij kan het driemaandelijks tijdschrift van 60 à 80 bladzijden zeer goed op eigen kosten uitgeven en geen cent inkomsten hebben. Hij is daartoe rijk genoeg’. Volgens Walravens is het voor de uitgever een ‘prestige-zaak’ om al zijn uitgaven tegelijkertijd in Nederland en Vlaanderen te kunnen verspreiden.
Het Vlaamse en het Nederlandse omslag van het eerste fusie-nummer van Tijd en Mens en Podium. Als illustratie een vignet van Cobrakunstenaar Shinkichi Tajiri, dat Jan Walravens uit Parijs ontving via Hugo Claus.
Een andere reden waarom samenwerking voor Van Oorschot gunstig zou zijn, ziet Walravens in de auteurs die de uitgever door opname van het gecombineerd Nederlands/Vlaamse tijdschrift achter zich zou krijgen. Dit blad uitgeven naast zijn al bestaande tijdschrift Libertinage zou hem dubbel voordeel leveren. De uitgever zou zowel de ‘intellectualisten’ rond zijn eigen blad, als de Nederlandse en Vlaamse experimentelen onder zijn hoede krijgen. De Nederlandse Vijftigers hadden al beloofd mee te doen met Tijd en Mens, daarnaast zou Van Oorschot ook sterke Vlamingen als Boon, Claus en Bontridder in zijn fonds kunnen opnemen. Het slot van de brief van Walravens is een warmhartig pleidooi voor Vlaams-Nederlandse samenwerking, waarvan ik de lezer de slotregels niet wil onthouden; ‘[...] vergeet niet, dat | |
[pagina 25]
| |
Vlamingen en Nederland hier werkelijk een zekere ideologische basis gevonden hebben waarop ze kunnen samenwerken, de basis die ontbreekt in ongeveer alle Nederlands-Belgische akkoorden van het ogenblik. Zal die basis, het ongeveer gemeenschappelijke doel, niet sterk genoeg zijn om iets eendrachtig tot stand te brengen?’ Achteraf moet het antwoord op die retorische slotvraag kortweg ‘nee’ luiden. Tussen Van Oorschot en De Bock wordt het na een hele herfst onzekerheid definitief niets. De wederzijdse verwachtingen bleken nogal wezenlijk verschillend. Van Oorschot stelde zich uitsluitend de publikatie van een reeks Vlaamse literaire werken voor, ik denk te vergelijken met zijn nu zo bekende Russische-Bibliotheek. De Bock zag wel wat in samenwerking tussen beide uitgeverijen op breder terrein. Bovendien dacht De Bock dat Van Oorschot er ook zo over dacht. Pas half maart 1952 schrijft Walravens aan Pierre Dubois: ‘Van De Bock vernam ik, dat alle besprekingen met Van Oorschot stopgezet zijn en de onderneming spaak gelopen is op de hele lijn. Treurige Benelux-zaak! De Bock schuift natuurlijk alle schuld op Van Oorschot, die hij verwijt geen Vlaams medezeggenschap te dulden. Ik zie alleen de afloop van de zaak en ik vind het zeer spijtigGa naar eind(29). | |
Dan toch: de bock alléénIk merkte eerder op dat Walravens als vroeg besefte dat van Van Oorschot in ieder geval voor zijn tijdschrift niet veel te verwachten viel. In november 1951 schrijft Walravans al aan De Bock (via Pierre Dubois) te weten dat de Nederlandse uitgever niet voelt voor Tijd en MensGa naar eind(30). Hij kent het blad eenvoudigweg niet en wil bovendien met zijn eigen tijdschrift Libertinage een heel andere richting uit dan de experimentelen. Op grond van de informatie van Dubois concludeert hij: ‘Van Van Oorschot krijgen wij in lange tijd geen definitief antwoord: hij zal u niet graag neen antwoorden, maar hij zal het ook niet graag doen.’ De situatie werd er voor Walravens en het blad dat hem zo aan het hart ging niet zekerder op. Verwijzend naar een te houden lezing over Tijd en Mens schrijft hij in de hierboven aangehaalde brief dat hij zich voor een vreemd vraagstuk gesteld voelde: ‘(...) hoe moet ik het tijdschrift daar voorstellen? Als een poging die na twee jaar gestorven is? Als een tijdschrift, dat nu pas, dank zij De Bock/Van Oorschot, zijn definitieve actie ingaat?’ Duidelijk zweefde Walravens tussen hoop en wanhoop. In dezelfde brief sloot hij eerder immers de mogelijkheid met Van Oorschot iets te beginnen zelf al uit. Hoe dan ook: Walravens stelde zich de situatie niet mooier voor dan zij was. Hij constateert dat voor Tijd en Mens op dat moment de keuze ofwel verdwijnen is of... fuseren met Podium. Verdwijnen is natuurlijk geen serieuze optie voor hem. Toevallig had hij over samenwerking tien dagen tevoren weer een verzoek gehad van Borgers. Maar enigszins raadselachtig schrijft hij dan aan De Bock: ‘Gij weet zeer goed waarom wij dit laatste liever niet zouden doen.’ Om dan toch niet echt enthousiast te vervolgen: ‘Maar in de grond zouden we het toch verkiezen boven de dood. Dit kan een wanhoops-logica zijn. maar zo gaat het nu eenmaal.’ Tot slot in nog steeds dezelfde brief komt Walravens dan met wat hij het liefst zou willen Vertrouwend op zijn goede verstandhouding met De Bock, met wie hij eerder goede ervaringen had, vraagt hij hem nu ronduit of die Tijd en Mens niet ‘radikaal’ alleen op zich wel nemen. Dat zou inhouden: de reclame verzorgen voor Vlaanderen en Nederland, een abonnementsprijs vaststellen en, vooral, op 1 januari 1952 het eerste nummer van de derde jaargang in de winkels hebben. ‘Ge ziet mijn voorstel is nogal brutaal’, schijft Walravens, ‘Uw antwoord mag even eerlijk zijn. Ik leg er mij vooraf bij neer.’ In de marge van die brief staat met potlood dat antwoord van De Bock kort gedicteerd: ‘In der haast deel ik u mede dat ik wel bereid ben T&M op me te nemen als wij op een of andere wijze enig debiet kunnen vinden in Nederland. Kunnen uw Nederlandse medewerkers daarvoor zorgen. Nederlandse uitgevers zijn hier blijkbaar niet voor te vinden.’ Dat was duidelijk, en Walravens kon ermee aan de slag. Ergens rond de tiende november vergaderde de redactie. Men nam met enthousiasme kennis van De Bocks bereidwilligheid. Aldus Walravens in een volgende brief, waarin ook een aantal overige zaken wordt vastgesteld. Door hem zou contact gelegd worden met Ad den Besten van Uitgeversmaatschappij Holland, voor de verspreiding van Tijd en Mens in Nederland, verder werd besloten om geen Nederlandse redacteurs op te nemenGa naar eind(31). Dat laatste wordt niet geheel doorgezet, want van de eerste twee nummers die De Sikkel uitgeeft is de Nederlandse Vijftiger hans Andreus redacteur. Bij de fusie met Podium stapt hij over naar dat blad. Er zijn weinig aan- | |
[pagina 26]
| |
wijzingen dat Andreus erg actief betrokken was bij het redactiebeleid. Van samenwerking met Podium lijkt op dat moment geen sprake. Op 7 januari 1952 laat Eugène De Bock in twee regels aan Gerrit Borgers weten dat Tijd en Mens niets voor een fusie voeltGa naar eind(32). | |
En dan toch: fusieDe Sikkel geeft vervolgens de nummers 13 en 14 uit van Tijd en Mens, respectievelijk in april en augustus 1952. De volgende aflevering, Tijd en Mens 15, ontvingen de abonnees eind januari 1953. En daarmee lag er ineens een fusienummer met Podium. Het moet ongeveer in de helft van 1952 zijn begonnen. Eind augustus 1952 schrijft Karel de Bock (neef van Eugène en mededirecteur van De Sikkel) aan Borgers dat ‘de zaak Tijd en Mens/Podium’ in orde isGa naar eind(33). Vanaf dit begin van hun correspondentie blijken al onduidelijkheden over financiële en technische zaken. Er zou geld moeten komen van de voormalige Podium-uitgever De Bezige Bij en er is verwarring over het juiste aantal abonnees. Eind oktober laat ook Walravens aan Borgers weten tevreden te zijn dat ‘alles - of toch het voornaamste - klaar komt tussen Podium en Tijd en Mens’, en tevens kan hij op dat moment al melden dat alle kopij voor nummer 15 naar de drukker isGa naar eind(34). De toon van de betreffende brief is optimistisch, zelfs opgetogen. Walravens heeft er duidelijk zin in, en huppelt zodoende tamelijk zorgeloos over een aantal mogelijke obstakels heen. De kopij die de Nederlanders van Podium leverden was niet goed. Dat wil zeggen: ze was niet met groot enthousiasme ontvangen door Tijd en Mens. Met name Hugo Claus had nogal wat bezwaren tegen een aantal inzendingen. ‘De redactie is ongewoon streng’, schrijft Walravens in zijn brief aan Borgers enigszins verontschuldigend. Ook was er nog geen regeling getroffen over het wederzijds lezen van ingezonden kopij. Dat alles zou echter in orde gemaakt worden op een redactievergadering op zaterdag 8 november 1952 in Antwerpen. Hoe die bijeenkomst precies verliep is niet duidelijk. Positief zou je zeggen, want Jan Walravens hield drie dagen erna op de Antwerpse Boekenbeurs een, weliswaar al tevoren toegezegde lezing ‘ter gelegenheid van het samenvoegen van het Nederlandse Tijdschrift Podium en het Vlaamse Jongerentijdschrift Tijd en Mens’Ga naar eind(35). Toch moet hij Gerrit Borgers op 6 december in een brief laten weten dat hij nog niets kan zeggen over eerder besproken problemen zoals betere organisatie van de betrekkingen tussen de Podium en de Tijd en Mens-redactie en beoordeling van de wederzijdse kopij. ‘Omdat ons tijdschrift in volle revolutie is’, zo verklaart hijGa naar eind(36). Volgens deze brief had Hugo Claus gedreigd met ontslag als er geen wijzigingen binnen de redactie kwamen. Samen met Albert Bontridder vroeg hij om een driemanschap dat Tijd en Mens voortaan zou moeten leiden. Ook vonden beide redacteuren dat het blad van ‘modernistisch anthologie-tijdschrift’ moest worden tot ‘een revue die in beweging is en nieuw leven schept.’ Walravens noemt met name Ben Cami en Marcel Wauters als groepsleden die bezwaar maakten tegen uitsluitend zo'n driekoppige leiding. Alles zou nu afhangen van de houding van het standpunt van Louis-Paul Boon: ‘Is hij akkoord met onze zienswijze, dan gaan we voort. Zoniet kan ik nog niet zeggen wat er gebeurt.’ Pas in de tweede helft van januari 1953 ontvangt Borgers een nieuw teken van Heven uit Brussel. Dan kan Walravens hem echter wél melden dat de problemen weer eens voor enige tijd opgelost, of in ieder geval opgeborgen zijn. De inhoud van de betreffende brief lijkt het direct resultaat te zijn van een vergadering die de redactie op 23 december had gehouden ten huize van Jan WalravensGa naar eind(37). De korte aantekeningen die Walravens bij die gelegenheid maakte komen overeen met wat hij uitgebreider in zijn brief aan Borgers schrijftGa naar eind(38). Men had nu toch het besluit genomen om een redactie van drie man samen te stellen, bestaande uit Boon, Claus en Walravens. Daarnaast zou een ‘groep’ vermeld worden, waarin de overige leden zitting hadden. Het opvallende is dat hier dus precies de constructie wordt toegepast die twee jaar eerder door de ‘Mechelaren’ was bedacht. Vanaf de eerstvolgende aflevering, Tijd en Mens 16, het tweede fusienummer dus, zou het zo blijven. Ook de groep zou vrijwel niet veranderen. Op twee opmerkelijke wijzigingen na. Vanaf het tweede fusienummer tot aan het einde van het bestaan van Tijd en Mens stond nu ook Gaston Burssens tussen de groepsleden. Nog opvallender is dat na het stuklopen van de samenwerking twee van de voormalige ‘dissidenten’ terugkeren in de moederschoot: Remy C. van de Kerckhove en Tone Brulin. Ze zouden, net als dissident nummer drie Herman van San, nog in het blad publiceren, maar nauwelijks nog een actieve rol in het redactiebeleid voe- | |
[pagina 27]
| |
ren. Dat was en bleef voornamelijk in handen van het driemanschap, waarvan Walravens het redactiesecretariaat voerde. | |
De problemenDe Vlamingen bleken echter nog zo wat vraagtekens te hebben bij de samenstelling van de Podiumredactie. Walravens liet namens zijn collega's Boon en Claus weten dat die twee de Nederlandse redactie ‘zo schraal uitgevallen’ vondenGa naar eind(36). Graag zagen zij die groep, die nu naast Andreus en Borgers nog bestond uit Gerrit Kouwenaar, Sybren Polet en Hans van Straten, teruggebracht tot de drie eerstgenoemde. Een verzoek waaraan door Borgers en de redactie overigens in de fusie-periode geen gevolg werd gegeven. Daarnaast spraken de Vlamingen nog de hoop uit dat Podium ook Van het Reve, Hermans en Paul Rodenko onder zijn medewerkers zou kunnen gaan rekenen. Een hoop die evenmin vervuld werd. Tenslotte stelde Tijd en Mens voor om in ieder geval alle kopij gezamenlijk te beoordelen en ook bij de schikking in het blad niet per se Vlaamse en Nederlandse bijdragen apart te plaatsen, zoals in het eerste gezamenlijke nummer. Dit laatste voorstel kreeg wel gevolg. Het wederzijds beoordelen is er nooit meer van gekomen. Walravens schrijft aan Borgers: ‘Het gezamenlijk lezen van de kopij moeten we maar uitstellen tot we goed op dreef zijn’Ga naar eind(39). Maar op dreef raken deden ze niet meer, hoewel er binnen de redactie welwillendheid genoeg aanwezig lijkt. Wanneer het tweede gezamenlijk nummer op 16 april van de persen komt, zijn beide redacties al druk in de weer met het derde: een themanummer over Paul van Ostaijen. Ondanks dit optimisme voor wat komen gaat is in de genoemde brief niettemin al iets te ontwaren van de werkelijke problemen die op de loer liggen: de zakelijke, de problemen die niet door de literatuur veroorzaakt worden. Vanaf die laatstgenoemde brief blijven er aanwijzingen door de correspondentie spelen waaruit blijkt dat men zakelijk nog geheel niet in het reine is. Het schijnbaar eenvoudig op te lossen probleem begint te spelen of het goedkoper is om te drukken in Vlaanderen of Nederland. Een simpele zaak waarop de fusie uiteindelijk zal stuklopen. Een kleine maand later moet Walravens, naast de vaststelling dat het blad inhoudelijk goed ontvangen is, alweer informeren naar technische kwesties. Hij weet niet of er al een definitieve beslissing genomen is over de drukker, over het aantal bladzijden, de uitgave en de nieuwe abonnementsprijzen. Uit de afsluiting spreekt toch wel enige wanhoop: ‘Schrijf mij, bid ik u, schrijf mij. Alles duurt veel te lang’Ga naar eind(40). En de erop volgende brief, van weer een maand later, begint ronduit met een ongeduldig: ‘Wat is er thans weer aan de hand?’Ga naar eind(41). Er lag weer een aardig stapeltje problemen. Opnieuw de kwestie wáár te drukken. De Sikkel verzekerde dat er in België goedkoper gedrukt kon worden, maar Uitgeversmaatschappij Holland wilde zich daarbij niet neerleggen. Daarnaast werd er al weken gewacht op een definitieve beslissing of de uitgever wel verder wilde gaan met verspreiding van het blad in Nederland. Tenslotte speelde tussen Borgers en De Sikkel een uitgebreid misverstand over een Nederlandse regeringssubsidie die volgens De Sikkel voorafgaand aan de uitgave uitgekeerd zou worden en volgens Borgers pas na afloop van de jaargang, of op zijn vroegst in het najaar. Walravens was bang dat De Sikkel op deze manier geen zin meer zou hebben om de uitgave verder te verzorgen. Maar hij schrijft vastberaden: ‘Nu, ze mag een negatieve beslissing treffen, dan zet ik Tijd en Mens alleen en opnieuw op eigen kosten voort...’Ga naar eind(42). Dat de problemen voornamelijk bij de respectieve uitgevers berustten blijkt uit een volgende brief van Walravens, die hij een week later aan Borgers stuurde. De beide redacteuren waren het over alle zaken blijkbaar eens: ‘Laat ons hopen dat De Sikkel en Holland het nu eens zullen zijn met ons’Ga naar eind(43). | |
Het eindeOp 11 juni 1953 barst dan de bom. Walravens heeft op die dag een, zoals hij het zelf noemt, tamelijk zwaar onderhoud met Karel de Bock. ‘Zijn standpunt is kategoriek. Hij heeft mij met alle gewenste duidelijkheid gezegd, dat De Sikkel geld verliest aan de uitgave van Podium en dit verlies niet dragen wil bij de volgende jaargang. De Sikkel zal dus Podium/Tijd en Mens niet verder uitgeven zoland de Nederlandse subsidie niet toegekomen is’Ga naar eind(44). Met die woorden vat Walravens een dag later het standpunt van De Sikkel samen voor Gerrit Borgers. De Nederlandse ministeriële subsidie zal niet vóór herfst 1953 uitgekeerd worden, heeft die al laten weten. Walravens hoopt dat Borgers begrijpt dat de Vlaamse redactie dáár niet op kan wachten. ‘Blijft De Sikkel bij zijn beslissing en komt er geen afdoend Nederlands antwoord, dan zie ik niet hoe de samenwerking | |
[pagina 28]
| |
Tijd en Mens-Podium zou kunnen voortgaan’Ga naar eind(42). Op 5 juli gooit Borgers de knuppel in het hoenderhok met een zeer scherpe brief aan De Sikkel, waarin hij de uitgever ‘draaierijen en het saboteren van het voortbestaan van Podium’ verwijt en suggereert dat er een verzwegen motief is voor De Bocks weigerachtigheid. ‘Natuurlijk verwachten wij niet dat U op Uw beslissing terugkomt. We zouden het zelfs niet op prijs stellen na het ondergane bedrog door U uitgegeven te worden’, aldus BorgersGa naar eind(45). Hij stuurt een doorslag van deze brief, ter informatie, zowel aan Walravens als aan Boon. Het opsturen van die kopie blijkt, volgens het begeleidend schrijven aan beide, te zijn ingegeven door enig wantrouwen. Borgers betwijfelde of de Vlamingen wel voldoende gedaan hadden om een mislukken van de fusie te voorkomen: ‘Schrijf ons s.v.p. openlijk hoe jullie hierover dachten - zijn jullie in de leugens de De Sikkel getrapt, die zich ontpopt tot een ijverig Maatstafknecht of hebben jullie je eigen redenen gehad om de zaak niet voort te zetten, of liever: te beginnen?’Ga naar eind(46). Overigens betreurde de redactie van Podium het afbreken van de fusie unaniem: ze hadden veel gezien in één avantgarde-tijdschrift voor Noord en Zuid, zo schreef Borgers. Ook nu werd de medewerking van leden van Tijd en Mens aan hun tijdschrift nog op prijs gesteld. In zijn antwoord, vier dagen later, gaat Walravens niet rechtstreeks op de verwijten in. Hij vindt dat de discussie veel meer over de financiële feiten had moeten gaan, maar zelfs die konden de twee zakelijke partijen niet gelijkluidend krijgen. ‘Nu is de ontbinding te ver en Tijd en Mens zal wel nooit precies weten hoe de geldverhoudingen tussen Podium en De Sikkel er eigenlijk voorstonden’, verzucht Walravens, en hij vervolgt: ‘Precies daarom konden Boon en ik zo moeilijk partij kiezen. Zagen wij de beide partijen niet bewijzen dat hun inzicht op de financies van de zaken de juiste was?’Ga naar eind(47). Het verbaast hem dat niet simpelweg de Vlaamse en de Nederlandse drukkerskosten naast elkaar gelegd werden en vergeleken waren. Walravens stelt in ieder geval ronduit: ‘(...) de scheuring is alleen gekomen uit financiële redenen.’ Hij hoopt voor Borgers van harte dat het Podium goed zal gaan en zegt er persoonlijk zijn best voor te zullen doen daaraan mee te werken. En hij kijkt voor de laatste keer wat bespiegelend naar de mogelijkheden die de fusie had kunnen bieden. Ook de Tijd en Mens-redactie had er nog veel van verwacht: ‘polemische artikelen van de Nederlanders, opvattingen van de Vlamingen over de Nederlandse avant-garde en vice versa. Nu komt het mij voor, dat de kopij die Podium aangebracht heeft, slechts tweedehands was. Maar dat zou gebeterd hebben als Podium zich als het ware strijdblad van de Nederlandse jongeren ontpopt zou hebben. Dan zou ook de Vlaamse kopij, misschien, gestegen zijn.’ Na de mislukte samensmelting nam Gerrit Borgers in zijn eentje Podium onder zijn hoede en maakte hij het tot het tijdschrift voor de Nederlandse experimentelenGa naar eind(48). Volgens Borgers zelf kwam de fusie de verdienste toe dit proces in gang gezet te hebben: ‘Als we doorgaan, blijven we uitsluitend avantgarde-tijdschrift, zodat tenslotte de fusie toch nog een goed resultaat heeft gehad: het heeft gewerkt als katalysator bij onze omzwaai’Ga naar eind(49). In België moesten de abonnees op het nieuwe nummer van Tijd en Mens een half jaar wachten: pas in december 1953 verscheen het. Het was voor een gedeelte gewijd aan Paul van Ostaijen, restanten van het themanummer dat eigenlijk gepland was voor de samenwerking. Op een bewaard gebleven lijstje van Walravens dd. 9 september 1953 met geplande kopij voor dit nummer staat weer werk van Van de Kerckhove en Brulin. De redactie van Tijd en Mens volstond bij dit eerste nieuwe solonummer met een korte, tamelijk laconieke, verklaring waarin het aan de financiële kwestie geweten werd dat de fusie afbrakGa naar eind(50). Veel feller was de verklaring die Podium opnam in zijn eerste nieuwe nummer. Dat blad werd na de scheiding voortaan door een stichting uitgegeven. Zo was het niet meer afhankelijk van een uitgever en kon het helemaal vrijuit spreken. Borgers sprak erin over de matte houding van de uitgevers die de oorzaak van alle moeilijkheden waren. Hij legt hierbij de schuld zonder voorbehoud bij De Sikkel die hij ook met name noemtGa naar eind(51). De persoonlijke verstandhouding tussen Gerrit Borgers en de Vlaamse schrijvers had niettemin niet geleden onder het fiasco dat de fusie Podium-Tijd en Mens werd. Ik haalde Jan Walravens' beste wensen voor Podium zojuist al aan. Maar het blijkt ook als in 1955 Tijd en Mens niet meer verschijnen zal. Borgers schrijft dan aan Walravens dat hij het verdwijnen van diens blad betreurt en vervolgt: ‘Je weet natuurlijk, dat in jullie rustperiode voor jou en je vrienden, als je aan publicatiemogelijkheden behoefte hebt, Podium openstaat’Ga naar eind(52). | |
[pagina 29]
| |
Samenwerking‘Wanneer de Zuid-Nederlandse literatuur raakvlakken vertoont met de Hollandse, komt het failliet van de eenheidsgedachte eerder sterker uit’, vond de Leidse hoogleraar Nederlandse letterkunde Ton Anbeek een tijdje terug. Hij schreef voorgaande woorden in een aan het onuitputtelijke thema ‘Nederland/Vlaanderen’ gewijde aflevering van Dietsche Warande en BelfortGa naar eind(53). Bij zijn stelling dacht hij als voorbeeld ‘aan de samenwerking in Forum die tot de ondergang van het blad voerde, en de kortstondige fusie van Tijd en Mens met Podium’. Dezelfde gedachte, slechts een beetje anders geformuleerd, verscheen kort erna in de inleiding van Anbeeks grote boek over de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985Ga naar eind(54). Daar is het ineens een van de argumenten geworden waarmee hij het geheel niet aan e orde komen van de Vlaamse letterkunde erin probeert te verklaren. Een aanvulling die hij in Dietsche Warande nog wel bij zijn stelling deed, laat hij in de boekversie verdwijnen. Namelijk, wat dit artikel ook liet zien, dat ‘deze mislukte symbioses (...) eerder uit commerciële dan ideologische motieven’ voortkwamen. Het is nogal logisch dat Anbeek dat laatste maar liever wegliet uit de verantwoording van zijn boek, want hij geeft er zelf natuurlijk al mee aan dat het verhaal over de fusie tussen Podium en Tijd en Mens helemaal niets zegt over mogelijkheden tot literaire samenwerking tussen Noord en Zuid. Over hoe het samengaan van beide bladen verder had kunnen verlopen, wanneer het langer doorgegaan was, kun je natuurlijk alleen speculeren met een waarschijnlijkheidsrisiko dat goed is voor het casino. Toch een laatste en uitsluitend speculatieve opmerking hierover. Er zijn natuurlijk verschillen tussen praktijk en achtergronden van de Vlaamse en de Nederlandse experimentelen van deze generatie. Alleen al bijvoorbeeld wat hun sociale achtergrond betreft: het bohémienachtige van de kolonie Nederlandse Vijftigers in Parijs ontbrak bij de Vlaamse experimentelen rond Tijd en Mens. Op Hugo Claus na, natuurlijk. Inhoudelijk lijkt mij op dat moment de kloof tussen Vlaanderen en Nederland al veel minder van onoverbrugbare breedte. Zeker niet in een tijdschrift met twee organisatorisch begaafde en literair ruimdenkende mensen als Jan Walravens en Gerrit Borgers als pijler. Literair lijkt mij, dat het blad het dan ook enige tijd langer had kunnen volhouden. Inhoudelijk was er meer dat beide bladen bond dat wat ze apart hield. Doorslaggevend waren in dit geval niet-literaire kwesties. Noord en Zuid bleken in dit geval vooral gemeenschappelijk te hebben dat de telmachine er belangrijker was dan de schrijfmachine.
Brief van Jan Walravens aan Gerrit Borgers, van 9 juli (1953), direct na het stuklopen van de fusie. (Collectie Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag.)
|
|