Johanna Desideria Courtmans-Berchmans
Op 22 september 1990 zal het precies honderd jaar geleden zijn dat Johanna Desideria Courtmans-Berchmans na een lang, emotievol en alleszins rijkgevuld leven te Maldegem overleed.
De schrijfster was in 1856 in Maldegem komen wonen en bracht 34 jaar van haar leven in deze gemeente door. Het waren haar meest vruchtbare jaren: van 1855 tot 1885 schreef zij niet minder dan 65 romans, verhalen en novellen die samen vele duizenden bladzijden beslaan. Veel van haar werken werden in Nederland uitgegeven, waardoor Johanna D. Courtmans een ruimere bekendheid genoot bij onze Noorderburen dan in haar eigen Vlaamse land. Pas met de volledige uitgave van haar oeuvre - vanaf 1855, door meester Deseyn uit Roeselare - kwam daarin een kentering en raakte de schrijfster ook in eigen streek bekend. In de openbare bibliotheken stonden haar boeken naast het werk van andere veelgelezen auteurs als Conscience, Snieders en Loveling.
In zijn ‘Boekenkast’ van 1 november 1933 verklaart Marnix Gijsen dat hij een kleine steekproef had gehouden in verschillende bibliotheken; daaruit bleek dat haar romans toen nog ‘blijven behooren tot de meest gelezen boeken in de Volksbibliotheken.’ De nieuwe integrale uitgave van haar werken door Opdebeek zal daaraan wel niet vreemd zijn geweest.
Literair was en bleef Johanna D. Courtmans populair tot in de vijftiger jaren. Haar meesterwerk, Het Geschenk van den Jager, beleefde in 1954 zijn 15de druk en werd in hetzelfde jaar opgenomen in de Vlaamse Casette van de Arbeiderspers.
Haar betekenis voor het Vlaamse intellectuele leven en voor de Vlaamse bewustwording van haar 19de-eeuwse tijdgenoten mag niet worden onderschat. In een tijd waarin het ‘anders’-denken, het verdedigen van de ‘kleine’ man, het aanklagen van sociale wantoestanden niet werden gedoogd door zowel katholieken als liberalen, nam deze merkwaardige vrouw geen blad voor de mond! Bij het herlezen van De Gemeenteonderwijzer, De Hut van Tante Klara, Het Plan van Heintje Barbier, De Zaakwaarnemer en vele andere werken vallen haar soms krasse uitspraken op: ‘voorname lieden stellen hun kinderen ongaarne in betrekking met hunne minderen’, ‘beesten zijn zij, beesten die liever de gezonde botermelk aan de zwijnen geven dan er den armen werkman een schotelken van te verkoopen’, ‘niemand kan in de negentiende eeuw gelukkig zijn buiten den kring waarin hij geboren is, buiten dezen bestaat er geene vrede, geen heil meer’.
In haar boeken kan men kennis maken met de verstikkende armoede uit de 19de eeuw, met het allesoverheersende klasseverschil, met het gebrek aan onderwijs waarvoor sommige ‘kostbare parels in de volksklasse verborgen blijven, laet ons de edelgesteenten uit den onreinsten poel der maetschappij zoeken, want daar vonkelt niet zelden het heerlijkste licht van het vaderland’.
De meeste verhalen die Johanna D. Courtmans schreef spelen zich af in het Maldegem van vorige eeuw. Ze beschrijft Kleit en de wijk Akker, ze heeft oog voor het volksleven van de Maldegemnaren, ze bekijkt hun manier van leven, waar ze wonen, hoe de mensen zich kleden en waarmee ze zich voeden. Niets ontsnapte aan haar scherpe observatie en alles schreef ze met soms fijne humor neer. Waarschijnlijk ongewild geeft ze in haar werken een schrijnend beeld van de toen heersende armoede die ook - en misschien wel vooral - in Maldegem het overgrote deel van de bevolking in een fatale berusting dompelde. De arme keuterboer die in een hut of stulp woonde, at uit ‘den blok’, was tevreden als hij wat dampende aardappelen met zure saus kon eten, hing volledig af van de goodwill van de rijke boeren of burgerij, diende te berusten in zijn lot en zijn armoede werd hem als de wil van God voorgeschoteld.
Naar deze arme boer gaat de sympathie van de Maldegemse schrijfster. Pas als zij met verontwaardiging over de mensonterende toestanden in de gemeente schrijft voelen wij met