siek schriftelijk gezag)’ (p. 110, 1971).
Een echte dialoog dus, een gesprek op basis van gelijkheid, lijkt het doel van Robberechts' schrijverschap. Zo dadelijk meer hierover.
Op 3 maart 1968 maakt Daniël Robberechts in zijn dagboek een aantekening over de moeilijkheden die hij heeft met zijn werk, over zijn bedoeling het dagboek volledig te laten opgaan in Praag schrijven en de problemen met dan niet verwerkte en voor de auteur toch belangrijke informatie (p. 153). Het lijkt me interessant om na te gaan hoe een (ten dele) uit dagboekaantekeningen gegroeide roman als Praag schrijven, tot stand gekomen voor, tijdens en na de Praagse Lente in 1968, beantwoordt aan de opvattingen van de auteur over het schrijverschap.
Na Aankomen in Avignon (1970) is Praag schrijven de tweede keer dat de auteur, in eerste instantie voor zichzelf en niet voor de lezer, in geschrift kennis neemt van een stad. Met Avignon had hij een vrij nauwe relatie; met Praag was die relatie alles behalve persoonlijk.
Praag schrijven bevat een aantal gedateerde tekstdelen die de periode van november '67 tot februari '71 bestrijken. Het schrijsproject dat er aanvankelijk toe beperkt was alles neer te schrijven wat hij (de auteur) over Praag wist, wordt vanaf de Praagse Lente quasi overwoekerd door een massa nieuwsberichten. Praag schrijven wordt dan, aldus de flaptekst, ‘zich een eigen, schriftelijke weg banen door een warnet van teksten’. Dat warnet van teksten zijn citaten die behoren tot Robberechts' oorspronkelijke project, uitspraken van en over Kafka en Rilke, enz. en daarnaast eindeloze gedateerde feitenlijsten in verband met de politieke ontwikkelingen - journalistiek, neutraal en koel. In een recensie noemde Paul de Wispelaere deze lijsten een ‘overtuigende impliciete proeve van taalkritiek’ (Het Vaderland, 20.09.75). De betekenis van de berichtgeving wordt ter discussie gesteld want het blijkt dat de informatieve en communicatieve waarde van de teksten vermindert naargelang hun aantal toeneemt.
Zeer opvallend in deze roman is de volledig geciteerde, in het Frans gestelde brief van een Tsjech in ballingschap aan Le Nouvel Observateur. De Nederlandse vertaling ervan in het tijdschrift Soma wordt eveneens integraal geciteerd en Robberechts zorgt dan nog voor een tweede, eigen vertaling. Het origineel en de vertalingen staan in drie banden over de bladzijden gespreid (pp. 74-100) en daaronder, op de vier resterende regels, loopt de roman gewoon verder. De lay-out is belangrijk omdat hij aanzet tot simultaan lezen en vergelijken. Over de vertaling van Soma, die nogal afwijkt van het origineel, zegt Vogelaar:
‘De teneur ervan is dat de opmerkingen in het oorspronkelijke artikel, dat vooral een tweesnijdende analyse wilde zijn, worden omgebogen in de richting van een kritiek op het communisme van iemand die uit twee kwaden schijnt te kiezen voor de westerse vrijheid’ (De Groene Amsterdammer, 23.07.75).
Of: de relatie tussen informatieverstrekker en informatieontvanger en hun beider ideologie(ën) nog maar eens in vraag gesteld.
Robberechts schrijft in eerste instantie om zelf een duidelijker inzicht te krijgen in de materie. De lezer is dan eigenlijk eerder een soort getuige bij de gedachtenontwikkeling van de auteur en meer nog bij het zoeken naar materiaal en het verzamelen ervan, dan een toegesprokene. Dat Robberechts zelf pas in de laatste bladzijden aan een evaluatie en een interpretatie toe is, geeft de lezer een vrij grote mate van vrijheid. Uit het aangeboden materiaal kan hij - reeds voor de auteur dat doet - zijn eigen conclusies trekken. Op het einde kan hij dan in discussie treden met de auteur.
In Praag schrijven wordt de lezer niet ‘opgeslokt’ door de constructie van de roman; slechts één keer dwingt Robberechts de lezer tot bewust participeren, en wel in de drie versies van de brief van de Tsjech. Dan nog kan een gehaaste lezer zich tot een enkele versie beperken. De lezer blijft zijn vrijheid behouden; en dat vind ik zeer belangrijk. Robberechts geeft de bewuste lezer de tijd om zelf conclusies te trekken. Pas in de laatste bladzijden van Praag schrijven, bij de evaluatie en interpretatie van de auteur, kan de lezer het eigen standpunt gaan vergelijken met dat van de auteur, en dan is de relatie tussen lezer en auteur er een van gelijkheid, niet van ondergeschiktheid.
Op de wijze van Praag schrijven is dialoog mogelijk, wordt er geen dwang uitgeoefend op de lezer en kan die ongeremd en vrij en op basis van het verstrekte materiaal (citaten bv.) creatief denken en oordelen vormen.
Pas als de lezer voor vol, voor rijp wordt aanzien, kan de roman inderdaad een medium zijn waardoor grotere bewustwording en ‘denkvaardigheid’ (en dat is meer dan louter kennis of inzicht) mogelijk wordt. De roman komt dan wel heel wat dichter