Kaleidoscopisch beeld van het persoonlijk leven
Het gewone leven van onze voorouders is door historici lange tijd verwaarloosd. Dit vrijwel onontgonnen gebied werd door een paar Franse geschiedschrijvers naar boven gespit. Onder leiding van Philippe Ariès en Georges Duby hebben een aantal auteurs - specialisten in bepaalde deelgebieden van historische achtergronden -, gewerkt aan de samenstelling van een reeks over de Geschiedenis van het persoonlijk leven. Deel 1 behandelde de periode van het Romeinse rijk tot het jaar duizend; deel 2 van het feodale Europa tot de Renaissance.
Het onlangs verschenen derde deel beschrijft het ‘gewone’ leven van de Renaissance tot de Verlichting. Tijdens de Renaissance worden pogingen gedaan om de wat ruwe levensvormen van de middeleeuwen in meer ordelijke banen te leiden. Het groepsleven krimpt in; het meer private leven breidt uit. Men spuwt en pist minder tegen de gevels, men eet en drinkt steeds minder uit gemeenschappelijke kommen. Althans in bepaalde kringen.
Een en ander is wellicht te danken aan de opkomst van de moderne staat. De staat gaat zich meer en meer met van alles bemoeien. De door staat (en kerk) achtervolgde mens gaat zich meer en meer ingraven in vormen van individualiteit. Het lijkt een beetje op een barricaderen tegen pre-Orwelliaanse toestanden. De intieme sfeer in alkoven en werkkamers worden rustpunten voor de belegerde geesten.
In de behandelde periode wordt de huisbibliotheek - voor degenen die er zich een kunnen veroorloven - bij uitstek de kamer waar men zich kan terugtrekken en in goeddoende eenzaamheid kan studeren en mediteren. De bibliotheek wordt een domein waarin de drang naar individuele vrijheid kan uitgeleefd worden. Er worden monumentale pronkboekenkasten en ook speciale ‘leesmeubels’ gemaakt, waardoor de huisbibliotheek meteen ook uiting geeft aan rang en stand van de bezitter. De bibliofilie onstaat: een passie die meer betrekking heeft op het uiterlijk dan op de inhoud van de boeken.
Maar de boeken worden ook gelezen. Soms in eenzaamheid, maar het voorlezen en het in klein gezelschap beluisteren van een tekst, blijft aantrekkelijk. Boeken zijn wijze maagden en aan hun boezems gaat men zich met graagte neerleggen. ‘Gewaagde’ boeken - en de libertijnse literatuur bloeit goed in deze tijd - zijn soms een eerste stapje naar heel andere boezems; in die tijd zijn dienstmeisjes vaak het favoriete en (want) kosteloze lustobject van hun meesters en aan private vormen van prostitutie of aan de gewone bordeelprostitutie wordt heel wat geld besteed. Over de schijnheilige houding van de nette burgers tegenover dit alles staan leuke dingen in het boek; de reacties van bv. Samuel Pepys op een ‘gewaagd’ boek (p. 122) zijn bijzonder geestig en over de buitenechtelijke stapjes van de ‘nette’ burgers wordt op p. 479 gezegd: men ziet ze in het schemerdonker vlak langs de muren lopen met afgewend gezicht...
Het oude gezegde dat er niets nieuws onder de zon is wordt ook op allerlei andere terreinen gevonden; er zijn midden de achttiende eeuw bv. ook klachten over de ‘zeer vrijgevochten en onopgevoede jeugd, die ergens komt om af te spreken wat voor herrie ze 's nachts zullen gaan schoppen’ (p. 474).
In het behandelde tijdperk beleeft de boekdrukkunst een grote bloei; de gewoonte om het intieme leven en denken aan het papier toe te vertrouwen breidt zich uit. In deze Geschiedenis van het persoonlijk leven is een en ander gebaseerd op dagboeken, op brieven en op romans in briefvorm, op autobiografische geschriften en soms ook op de reeds eerder genoemde libertijnse romans, die vaak de rol van uitlaatklep hebben gespeeld.
In het boek komt uiteraard ook het rijkgeschakeerde gezelschapsleven ter sprake en over de soms eigenaardige - en voor de slachtoffers vaak wrede en vol agressie stekende - folkloristische gewoonten zijn zeer