De Vlaamse Gids. Jaargang 73
(1989)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De Heilige Gramschap van Maurice d'Haese, de poëtica en het engagement van Tijd en Mens
| |
I. Drang naar eerste zuiverheidDe in 1919 geboren en in 1981 overleden auteur Maurice d'Haese behoorde samen met Jan Walravens, Remy C. van de Kerckhove, Ben Cami, Hugo Claus en Louis Paul Boon tot de kernredactie van het tijdschrift Tijd en Mens (1949-1955). Samen met deze auteurs leidde hij een (r)evolutie in die tot op de dag van vandaag de Vlaamse literatuur bepaalt. Toch is hij een vergeten auteur, vooral omdat hij, in tegenstelling tot zijn collega's, op enkele limericks na, geen poëzie geschreven heeft. Maurice d'Haese heeft zich bovendien nooit echt voor het literaire leven geïnteresseerd. Zijn vriend Marcel Wauters heeft hem moeten overhalen tot de redactie van het tijdschrift Tijd en Mens toe te treden. Desondanks bleef zijn stoel op de redactievergaderingen meestal leeg. Het oeuvre van Maurice d'Haese is niet omvangrijk. Hij publiceerde slechts één verhalenbundel en twee romans. Zijn eerste verhaal ‘Het rozenhoedje’ verscheen in 1950 in het derde nummer van Tijd en Mens. De andere werden in hetzelfde tijdschrift, maar enkele ook in De Vlaamse Gids en Taptoe afgedrukt. De verhalen van Maurice d'Haese werden in 1961 voor het eerst gebundeld en bij de uitgeverij De Sikkel in Antwerpen uitgegeven. In 1962 probeerde de stad Aalst Maurice d'Haese tot nieuw werk te stimuleren door hem de Dirk Martensprijs te verlenen. Toch verscheen er buiten het korte verhaal Het onding, enkele limericks en een TV-spel niets meer van zijn handGa naar eind(1). Eerst in 1981, na zijn dood, kwam er van zijn verhalenbundel een tweede vermeerderde oplage uit, met een inleiding van Heere Heeresma. D'Haeses eerste roman De Heilige Gramschap verscheen in 1952, nadat enkele voorafdrukken in Tijd en Mens gepubliceerd waren. De roman werd uiterst positief ontvangen. Maurice d'Haese kreeg er in hetzelfde jaar de Arkprijs van het Vrije Woord voor. De Heilige Gramschap is een oorlogs- of beter een verzetsroman, die het verhaal vertelt van Peter en enkele andere jonge mensen, die tijdens de tweede wereldoorlog door sabotagedaden de bevrijding trachten de versnellen. Ze hopen dat er na de oorlog een nieuwe, vrije en menselijke maatschappij zal komen. Als het uiteindelijk zover is, als de laatste Duitsers en collaborateurs uit het land verdreven zijn, hebben ze dit | |
[pagina 15]
| |
doel echter geenszins bereikt. Integendeel: tijdens hun strijd voor de vrijheid is ook onder de partizanen de wreedheid en de onmenselijkheid steeds maar toegenomen. Niet alleen bij de vijand, ook bij de partizanen is het gevoel voor recht en onrecht alsmaar vager geworden. Ook zij hebben, net als de vijand blijkbaar, ieder gevoel voor menselijkheid verloren. Op het einde van de roman keert Peter dus ontgoocheld naar huis terug. Ook in zijn tweede roman, De witte muur (1957), staat het thema van het onmenselijke gedrag van de mens centraal. De witte muur is het verhaal van Max die met Tee, een jong meisje, een liefdesrelatie begint om haar bijna onmiddellijk weer uit het oog te verliezen. Later ontmoet Max Tee eerder toevallig als hij al met een andere vrouw getrouwd is. Schijnbaar willekeurig - een reactie op de ervaring van de zinloosheid ven het bestaan? - vermoordt Max Carlos, de nieuwe vriend van Tee. Maurice d'Haese beschrijft de vervreemding van de naoorlogse mens van zichzelf en van de maatschappij. Hij verwoordt de angst en de vertwijfeling die in de eerste jaren na de oorlog vrijwel iedereen voelde. Zijn proza is gelardeerd met surrealistische elementen waardoor het vaak aan Beckett herinnert. Soms heeft het ook duidelijk Kafkaeske trekken. Ik zou in dit verband willen wijzen op zijn verhaal De vervreemding dat aan Franz K. opgedragen is en dat door Bernard van Vlierden een ‘voortreffelijke pastiche’Ga naar eind(2) van Kafka genoemd werd. Maurice d'Haese heeft een nuchtere, meeslepende stijl waarmee hij zijn lezers in een niet lossende wurggreep houdt, hoewel hij hen door zijn voortdurende herhalingen steeds opnieuw geruststelt. De lezer geraakt op die manier in de ban van zijn proza waarvan de inhoud hem meer dan eens afstoot. Maurice d'Haese schrijft vanuit ‘een walg tegenover de ontkenning van het zuiver menselijke’Ga naar eind(3) tijdens de oorlog en de jaren na de oorlog. Hij is gegrepen door een diepe moedeloosheid, maar zijn proza is meer dan een loutere beschrijving van dit gevoel. Zoals hij zelf zegt, probeert hij ‘de mens en het mens-zijn terug te brengen tot zijn meest naakte conditie’Ga naar eind(4). Maurice d'Haese gaat op zoek naar de oorzaken van zijn ervaring, naar de oorspronkelijke gesteldheid van de mens. Hij is evenals Jan Walravens bezeten door een ‘groot verlangen naar de eerste zuiverheid’Ga naar eind(5). In geen enkel boek komt dit zo duidelijk naar voren als in De Heilige Gramschap. Deze roman is méér dan ‘een ontstellend document van ten top gedreven miserabilisme en beklemmende hopeloosheid’Ga naar eind(6). Hubert Lampo heeft daar als eerste op gewezen. Op 29.4.1953 schrijft hij in zijn kritiek op De Heilige Gramschap in De Volksgazet: ‘De Heilige Gramschap is een opbouwend, edel boek, niet alleen met een buitengewoon talent doch tevens met een enorme zelfbeheersing en een uitzonderlijke pudeur in een wazige suggestieve stijl geschreven’. In zijn onderzoek van de verhalen van Maurice d'Haese wijst Paul de Wispelaere enkele jaren later ook op het belang van de stijl in het werk van Maurice d'Haese. De bijzondere stijl van Maurice d'Haese is volgens deze criticus het resultaat van het vermogen van de auteur om ‘visie en taalbehandeling van de dichter (te verbinden) met de narratieve techniek van de geboren verteller’Ga naar eind(7). Esthetiek en engagement gaan in het proza van Maurice d'Haese dus, net als bij de experimentele dichters, hand in hand. Paul de Wispelaere distantieert zich met deze vaststelling van de opvattingen van de theoreticus van de vijftigers, Jan Walravens, die van mening was dat er juist op het vlak van de esthetiek, tussen poëzie en proza een wezenlijk verschil bestaat. Volgens Walravens heeft de poëzie namelijk in hoofdzaak haar eigen zuiverheid tot doel, terwijl de roman vooral een bericht over de niet-literaire werkelijkheid zou zijn. Poëzie zou dus een vrijwel autonoom bestaan leiden, terwijl de roman vooral referentieel zou zijn, in eerste instantie dus een levensinhoud bevatten. Walravens verwacht dan ook van de moderne roman dat deze zich onderdompelt ‘in de crisis van zijn eigen tijd en daarin bewust partij (kiest)’Ga naar eind(8). Wat dit betreft beantwoordt De Heilige Gramschap echter aan de eisen van Jan Walravens. Het is een typische roman uit de jaren van het existentialisme. Het is een roman over de angst voor de dood en de problematiek van de mens in de nood- en crisissituatie tijdens de oorlog en in de eerste jaren daarna. Maurice d'Haese kiest in deze roman partij, maar het is niet altijd even duidelijk welke. Het engagement van Maurice d'Haese resulteert niet in een duidelijk af te lezen mening. Zijn roman zit vol lege plekken! In De Heilige Gramschap volgt Maurice d'Haese eerder Jean-Paul Sartre die in Qu'est-ce que la littérature schreef: ‘Ecrire, | |
[pagina 16]
| |
c'est donc à la fois dévoiler le monde et le proposer comme une tache à la générosité du lecteur’Ga naar eind(9). In De Heilige Gramschap reikt Maurice d'Haese de lezer verschillende elementen, facetten en aspecten aan, waarmee en waaruit hij zelf besluiten mag trekken. Hij ontmantelt en fragmentariseert (de) werkelijkheid om haar samen met de lezer weer te doen ontstaan. Eigenlijk is het verwonderlijk dat Jan Walravens het belang van de taalcreativiteit en van de experimentele poëtica voor het engagement in het moderne proza niet herkend heeft. Van de auteurs rond Tijd en Mens heeft zich echter niemand echt met de beschrijving van de poëtica van de moderne roman beziggehouden. De Vlaamse Vijftigers staan nog in de traditie van de geëngageerde, realistische literatuur van voor de tweede wereldoorlog, waarin vooral de boodschap en minder de vorm van belang was. Maurice d'Haese breekt echter met deze traditie. Hij beschrijft niet alleen de gruwelijke ervaringen van de tweede wereldoorlog, die hem iedere vorm van geloof in een boodschap en een waarheid hebben doen verliezen. Hij is er zich van bewust dat de absolute chaos niet meer beschreven kan worden. Daarom demonteert hij de werkelijkheid, berooft hij de tekst van zijn mimetische functie. Hij probeert de mens in zijn oorspronkelijke naaktheid te beschrijven en gaat - hier volgt hij weer Jan Walravens - evocerend op zoek naar een uitweg uit de gebroken wereldGa naar eind(10). Maurice d'Haese maakt zichzelf tot maat van zijn proza. Niet zijn zekerheden maar zijn onzekerheden, zijn verwarring en zijn onrust bepalen de orde van zijn werk. Hij stelt zich op als experimenteel auteur. Cirkelvormigheid, zekerheid en rede zijn namelijk ook vreemd aan het experimentele gedicht. Het is in wezen mytisch en irrationeel. In de experimentele poëzie speelt ieder woord een eigen rol. Het wordt als het ware uit zijn verband met de andere woorden gerukt; het wordt geïsoleerd, op zichzelf teruggeworpen, en wint daardoor aan oorspronkelijkheid en diepte. De experimentele dichter doorbreekt de normale relatie tussen woord en beeld. Het beeld is voor hem geen spiegel meer van de werkelijkheid, het is ook geen ornament meer, het is autonoom. Dit is volgens de experimentelen de enige manier om de waarheid, die niet grijpbaar, maar onlogisch en irrationeel is, te vatten. De experimentele dichter spreekt dus wel degelijk over de realiteit, maar niet meer zoals vroeger, door zijn individuele gevoelens daaromtrent, zijn ontgoocheling of enthousiasme daarover tot uitdrukking te brengen. De experimentele dichter schept opnieuw de voorwaarden om realiteit tot stand te doen komen. Hij verwoordt zijn - voor een groot deel onbewuste - gevoelens van angst en haat en probeert tot hun kern door te dringen. Hij creëert de voorwaarden voor de ervaring. Hij drijft de wereld terug naar zijn beginGa naar eind(11). Net als de andere dichters rond Tijd en Mens gelooft Maurice d'Haese niet meer in de almacht van het subject. Hij heeft gezien waartoe dit geloof kan leiden. Hoe hij dit in de De Heilige Gramschap omzet, toont een deconstructieve lezing, een lezing die de verschillende elementen en de intertextualiteit tot hun recht laat komen, die aandacht heeft voor de manier waarop ‘de conceptuele tegenstellingen in de retorische opbouw van een tekst, en de wijze waarop die opbouw de patronen en de onderlinge verhoudingen ervan - de schijnbare ondubbelzinnigheid van een tekst ondermijnen’Ga naar eind(12). De nu volgende analyse gaat dus niet in de eerste plaats op zoek naar de betekenis, maar naar de ‘retorische constructie’Ga naar eind(13), het spel met de taal dat de betekenis suggereert. | |
II. De heilige gramschapDe Heilige Gramschap lijkt op het eerste gezicht een verhaal over het verzetswerk van een bepaalde groep partizanen tijdens de tweede wereldoorlog. Maar Maurice d'Haese houdt het verhaal bewust vaag. Dit blijkt duidelijk als men de voorafdrukken van De Heilige Gramschap - verschenen in Tijd en Mens nummer 5 en 9/10, onder de titels De Heilige Gramschap resp. De doodskisten - vergelijkt met de roman. In de genoemde vooraf; drukken werden de dingen nog bij hun naam genoemd. In de roman zijn alle geografische en historische aanduidingen door vage, vervreemdende formuleringen vervangen. Zo wordt bv. het begrip ‘Duitsers’ vervangen door ‘de anderen’. Aanwijzingen als: ‘ze hebben Caen ingenomen’ worden vervangen door ‘ze komen elke dag vooruit’. ‘Mei 1940’ bv. wordt ‘vroeger’ enz.Ga naar eind(14). De roman verliest op die manier zijn referentieel karakter. | |
[pagina 17]
| |
Maurice d'Haese verlicht in De Heilige Gramschap het oorlogsgebeuren van het gewicht van de feiten. Het verhaal wordt daardoor algemener. Het wordt een verhaal over het gevecht van de mens om in een noodsituatie zijn persoonlijke vrijheid te bewaren en het wordt een verhaal over de relatie tussen individuele en collectieve schuld tijdens en vooral ook na de oorlog. De Heilige Gramschap problematiseert de oorzaken, de menselijke oorzaken, van de gruwelen tijdens de oorlog en beschrijft de nietigheid en de eenzaamheid van de mens in de moderne maatschappij, die het slachtoffer geworden is (en wordt) van ontwikkelingen en processen die hij zelf heeft ontketend - al weet hij vaak niet meer juist waarom. Het verhaal van Peter en zijn kameraden is de rode draad van De Heilige Gramschap, maar het verbaal blijft niet alleen vaag, ook het verhaalmotief kent een grote innerlijke spanning. Aan de ene kant is De Heilige Gramschap het verhaal van Peter en de zijnen die vechten tegen de onmenselijkheid als oorzaak van de gruwelen van de oorlog. Aan de andere kant is De Heilige Gramschap het verhaal van Peter die zelf, tijdens zijn gevecht voor de bevrijding, steeds onmenselijker wordt. Op een zeker moment gelooft Peter zelfs dat men eerst door de onmenselijkheid heen moet om menselijk te kunnen wordenGa naar eind(15). De Heilige Gramschap beschrijft de oorlog als een dubbel gevecht met de tijd om te overleven. Het is een gevecht tegen, zowel als een gevecht om de tijd. In de hoop zo snel mogelijk de oorlog te kunnen beëindigen om weer een | |
[pagina 18]
| |
normaal, oorspronkelijk, menselijk leven te kunnen leiden, levert Peter een gevecht tegen de tijd. Tegelijkertijd heeft Peter de tijd nodig om na te denken over de daden die hij als vanzelfsprekend iedere dag moet verrichten. Deze daden hebben hem - dat voelt hij steeds weer - van zijn menselijke oorsprong verwijderd. Door dit dubbel gevecht met de tijd, door deze gelijktijdig voorwaarts en achterwaarts gerichte kracht, ontstaat een spiraalvormige beweging die het verhaal in de diepte boort, dwars door de oppervlakte van het oorlogsgebeuren heen, tot op de grond van het menselijke bestaan. De rol en het belang van de mens als handelend wezen raakt steeds meer op de achtergrond; het verhaal verliest zijn dynamiek. De tijd verliest zijn lineariteit, gaat duren. De gebeurtenissen verliezen hun actualiteit, worden steeds belanglozer. Ze vervagen tot sporen van mensen uit de tweede wereldoorlog. Ondanks alle inspanningen van Peter en de zijnen toont het verhaal de mens steeds weer als slaaf van de omstandigheden, gevangen in zijn ‘in-de-wereld-zijn’. Geen wonder dat Peter voortdurend wacht. Het volgende citaat is typisch voor zijn houding: ‘“Wij moeten dadelijk weg”. Hij (Peter) zei drie keer, we moeten dadelijk weg, maar zij bleven voor het huis in de zon staan’Ga naar eind(16). De Heilige Gramschap speelt zich af van lente tot lente. De roman heeft dus een eerder traditionele cyclische structuur. Het verhaal eindigt daar, waar het begint. Deze cyclische structuur rondt het verhaal echter niet af. Ze veroorzaakt de draaiende beweging achter de spiraal die het verhaal in de diepte boort. De beweging wordt dagelijks versterkt. Niet alleen de beweging van de zon door het hele jaar heen kenmerkt namelijk de structuur van deze roman, ook de afwisseling van dag en nacht, speelt een belangrijke rol. Peter verlangt zowel naar de dag als naar de nacht. Naar de dag verlangt hij vooral omdat deze warm en nieuw is, omdat hij toekomst brengt. Het licht van de zon verlicht echter ‘wit scherp en zuiver’Ga naar eind(17) de gruwelen van de oorlog. Dat doet Peter weer naar de nacht met het zacht licht van de maan verlangen. 's Nachts komen echter ook het verleden en de onbewuste herinneringen aan een tijd waarin de mens nog niet bezeten was door idealen; misschien nog meer mens was. Daarom doet de nacht ‘met zijn eeuwige, oude, heidense lach van altijd’Ga naar eind(18) en het licht van de maan ‘die afzichtelijke, vervloekte smeerlap’Ga naar eind(19) Peter weer naar de dag verlangen. Peter kan niet vluchten. Het probleem blijft bestaan. Hij wordt gedwongen naar een verantwoorde oplossing te zoeken. De tegengestelde krachten in het verhaalmotief die de lineariteit van het verhaal doorbreken, heffen de tijd op. Ze reduceren het gebeuren tot een stilstand, een eeuwigdurend moment. De roman krioelt dan ook van de herhalingen, voorbereidingen en leidmotieven, waardoor de duur, de eeuwige terugkeer van de conflictsituatie, de voortdurende angst schuldig te worden, steeds weer opgeroepen wordt. De Heilige Gramschap toont dat het probleem niet verdwijnt door de symptomen te behandelen. De problemen komen terug. Het gebeuren wordt vanuit het perspectief van Peter verteld. De lezer ziet wat Peter ziet, maar vooral wat hij denkt. Alles wordt uiterst indirect beschreven. De lezer krijgt veel tijd om na te denken over dat wat Peter denkt, hij kan exact volgen hoe beslissingen genomen worden en hij kan de subjectiviteit van deze beslissingen herkennen. Dit schept afstand en bovendien doorbreekt het opnieuw de dynamiek van het verhaal. Peter bepaalt meer en meer het ritme van het verhaal, of liever, het wordt door zijn verwarring, zijn onrust en zijn afwachtende houding gebroken. Interessant is in dit verband ook het gebruik van de tijden. Het verhaal wordt in de O.V.T. verteld. Enkele passages echter worden in het presens weergegeven. Het betreft bv. de passage waarin de moeder beschreven wordt terwijl ze aardappelen schiltGa naar eind(20). Door het gebruik van het presens in deze passage wordt dit verhaalelement uit de stroom van het verhaalgebeuren gelicht, komt ernaast, erboven te staan. De moeder, die met de hele gang van zaken niet akkoord gaat, lijkt daardoor alomtegenwoordig, wat er ook gebeurt! In andere passages gaat de O.V.T. vloeiend in het presens over: ‘Hugo was misschien niet dood, hij verdorde enkel misschien ergens in een kamp of in een hok van een ziltig gevang. Ze hadden nooit meer iets over hem vernomen, niemand. Misschien vonden ze hem nog terug, uitgeteerd en half waanzinnig van honger en ellende. Dan was het nog goed, als hij nog leefde. Dan | |
[pagina 19]
| |
was het nog goed. Daarvoor wou hij nog verder gaan, daarvoor wou hij nog vechten. Moeder, begrijp je, daarvoor moet Peter nu nog voortvechten, elke dag weer, (...) omdat hij Hugo moet terugvinden en omdat Lucas nu ook dood is door de schuld van deze zieke, waanzinnige onmenselijkheid’Ga naar eind(21). Door het gebruik van het presens verkrijgen de passages met de moeder, de gedachten van Peter en in andere gevallen de vaststellingen van de vertelinstantie overkoepelende geldigheid. De vele beschouwende interventies van de verteller - hij filosofeert regelmatig over de politiek, de kerk en het ontstaan van de mensheid - fungeren op die manier als achtergrond waartegen de handelingen, gedachten en beslissingen van Peter afgewogen kunnen worden. Ook de hoofdstukken en alinea's waarin niet Peter en de partizanen maar dieren zoals bv. patrijzen, ratten, kraaien, padden of een eekhoorntje de hoofdpersonen zijn, spelen een belangrijke rol in de gedemonteerde werkelijkheid van De Heilige Gramschap. In tegenstelling tot de mensen leven deze dieren namelijk hun eigen leven. Ze worden slechts toevallig met de oorlog geconfronteerd. Ook al worden ze er soms het slachtoffer van, zoals bv. de ratten, ze blijven toch hun eigen leven leiden. Ze leven in tegenstelling | |
[pagina 20]
| |
tot de mensen overeenkomstig hun eigen behoeftes. Daarom houden ze zich ook niet bezig met de mensen, die in hun ogen minderwaardig zijn. De hoofdstukken met de dieren, het huilen van de honden, het gillen van de oude uil - ‘de mens’Ga naar eind(22) - suggereren niet alleen een irrationele, mythische anti-werkelijkheid; ze confronteren de lezer bovendien met zijn oorspronkelijke behoeftes. Dit effect wordt versterkt door het feit dat in De Heilige Gramschap niet alleen de dieren maar ook de natuur en de dingen gepersonifieerd worden. Auto's kreunen, treinen fluiten angstig, het koren zucht als een vrouw. Mens en natuur, mens en dingen, versmelten. De scheiding tussen het allesbeheersende subject en de werkelijkheid als waargenomen object verdwijnt. Maurice d'Haese doorbreekt het logocentrisme. De beelden staan gelijkwaardig naast elkaar. Met deze componenten kan de lezer zijn verhaal, zijn werkelijkheid doen ontstaan. Natuurlijk zal hij proberen de afzonderlijke elementen weer bij elkaar te brengen, de kloof tussen de verschillende componenten zo klein mogelijk te maken. Tevergeefs, want het verhaal roept steeds nieuwe vragen op, toont steeds nieuwe tegenstellingen. De Heilige Gramschap is een voortdurende aanval op het structurende denken van de lezer. Deze aanval op ons hiërarchische denken, waarmee wij vat proberen te krijgen op de werkelijkheid, maakt De Heilige Gramschap tot een uiterst actuele roman. Samen met de aanval op het logocentrisme vormt deze aanval op onze hiërarchisch gestructureerde denkwereld het kernstuk van de moderne filosofie van de deconstructie. De deconstructionisten heffen alle tegenstellingen op. Het feit dat we het ene zwart en het andere wit kunnen noemen maakt het leven veel makkelijker, maar hoe vaak noemen we niet iets zwart, hoewel het toch ook een beetje wit is en omgekeerd? Bij onze poging alles in te delen, zijn we snel geneigd te vereenvoudigen. Bovendien hebben we meestal ook een bepaalde voorkeur voor één van de twee polen, zij het nu zwart of wit, cultuur of natuur, huwelijk of erotiek om er maar enkele te noemen. Deconstructionistische denkers als Jacques Derrida hebben duidelijk gemaakt dat er door deze | |
[pagina 21]
| |
manier van denken veel verloren gaat. Ze hebben ons hiërarchisch denken als een vorm van verdringing ontsluierd. Door de voorkeur te geven aan de ene term, onderdrukken Wij namelijk de andere. We vergeten of willen niet meer weten dat de twee polen veel met elkaar te maken hebben. De open structuur van De Heilige Gramschap doorbreekt juist dit denken. De Heilige Gramschap is geen roman over de schuld of de onschuld van..., maar een roman over de relatie schuld-onschuld; twee begrippen die geen echte tegenstellingen zijn, die elkaar niet uitsluiten, maar die slechts twee kanten tonen van een uiterst complex fenomeen Waarvoor eigenlijk geen woorden bestaan. De Heilige Gramschap schrijft in de kloof tussen schuld en onschuld. | |
III. SchuldSchuld komt van het Indogermaanse ‘skel’ dat snijden, slaan, steken en afsplitsen betekentGa naar eind(23). ‘Skult’ is een perfectum en betekent: ‘ik heb geslagen’, ‘ik heb afgesplitst’. De dag van vandaag wordt schuld vooral geassocieerd met de verplichting tot vergoeding die op het slaan volgt. Schuld wordt tegenwoordig zeer materialistisch geïnterpreteerd. De verplichting tot vergoeding is echter slechts één van de gevolgen van de schuld. Het belangrijkste gevolg van de schuld is het afgesneden zijn van de gemeenschap, waar men tot op het moment van het schuldig worden in epgenomen was. Eerst door deze scheiding, die het schuldige individu in zijn existentie bedreigt, voelt de mens zich verplicht tot vergoeding, is hij bereid de strafte ondergaan, die het hem mogelijk maakt zich weer bij de gemeenschap aan te sluiten. Deze oorspronkelijke relatie tussen schuld en gemeenschap is in het schuldbegrip van de moderne mens verregaand verloren gegaan. Door deze accentverschuiving in de interpretatie van de schuld zijn begrippen als ‘oerschuld’, ‘erfzonde’ en dergelijke moeilijk te begrijpen. Men herkent ze niet meer als woorden voor de principiële kloof tussen het zijn van het individu en het zijn-met-de-anderen dat Martin Heidegger in Sein und Zeit als het wezenlijke zijn beschreven heeft. Bij dit zijn-met-de-anderen, dit leven in gemeenschap, speelt de schuld een belangrijke rol. Heidegger maakt duidelijk, dat de mens in wezen schuldig is, want wat hij ook doet, hij moet er altijd iets anders voor laten. Er blijft dus niets anders over dan alles zo verantwoord mogelijk te doen: verantwoord tegenover zichzelf en tegenover de gemeenschap. Iedere daad moet een uiting zijn van onze eigen persoon, ze moet oorspronkelijk zijn en ze moet het resultaat zijn van onze bewuste keuze voor het leven als mens in gemeenschap. De schuld is wezenlijk met het oorspronkelijke zijn verbonden, of omgekeerd: het negeren van de schuld verhindert de oorspronkelijkheid. Ook al klinkt het paradoxaal: de keuze voor de schuld bepaalt de graad van onschuld. Martin Heidegger heeft echter ook duidelijk gemaakt dat de mens, voor hij het weet, in de onpersoonlijkheid van de massa verdwijnt, er als het | |
[pagina 22]
| |
ware door opgeslorpt wordt. Het individu laat zich dan leiden door de groep en geeft daarbij zijn vrijheid en verantwoordelijkheid af. Het ruilt zijn persoonlijkheid in voor de algemeenheid en oppervlakkigheid van het ‘men’. In deze situatie speelt de schuld een heel andere rol. Van de oorspronkelijke, existentiële rol van de schuld is slechts het gevoel overgebleven dat men gestraft zou kunnen of moeten worden als men een wet overtreedt. Niet meer de stem van het eigen geweten, het eigen verantwoordelijkheidsgevoel, maar de wet en de gehoorzaamheid aan de wet zijn in dit geval voor het schuldgevoel bepalend. De mens kiest niet meer voor zijn schuld maar streeft naar de onschuld door niets verkeerds te doen. Dit streven naar onschuld, dit blinde volgen van de wet, vervreemdt de mens van zichzelf, want hij staat zijn eigen verantwoordelijkheid af. Hier toont de onschuld haar schuldige trekken. De mens voelt zich in deze situatie zolang op zijn gemak, tot er een moment komt waarin hij beroep moet doen op zijn eigen geweten. Bv. in gevallen waarin het volgen van de ene wet in conflict komt met een andere wet, zoals in de oorlog de verplichting het land te dienen in strijd is met de wet dat men niet mag doden. Op zo'n moment heeft men een eigen geweten nodig. Op zo'n moment kan men niet beslissen volgens het motto: ‘in ieder geval niets verkeerds doen!’, want wat men ook beslist het is altijd verkeerd. In dergelijke situaties komt het er op aan ‘iets goeds’ te doen, dus niet reactief maar actief te handelen. Dan moet men uiteraard ook weten wat ‘goed’ is, en wat de basis van onze ethiek en onze wetten zou kunnen zijn om vandaaruit een beslissing te nemen. Dan zal men moeten terugvallen op drie elementen die aan de basis liggen van het mens-zijn en van de schuld zowel als van de onschuld: de eigen, oorspronkelijke houding, het feit dat de mens een mens-in-gemeenschap is, en de taal, de dialoog die individu en gemeenschap verbindt en die aan de oorsprong ligt van de verantwoordelijkheid waarop de ethiek berust. De Heilige Gramschap confronteert de lezer met al deze aspecten van het complex schuld-onschuld. Het begint met het gewetensconflict dat in de oorlogssituatie ontstaat en waardoor het probleem eerst bewust wordt: ‘Wij moeten die dingen afschieten omdat we daarmee misschien het leven van een paar kameraden redden. Het kan niet anders, we moeten ze afschieten. Wanneer wij het niet doen, schieten zij op ons. Ik weet dat we het niet kunnen helpen, wij weten het allemaal, maar dat telt niet mee, we moeten’Ga naar eind(24). De Heilige Gramschap toont dat de oorlog de mens tot slaaf van zijn omstandigheden maakt. Tijdens de oorlog is de mens gedwongen iets te doen, onafgezien van het feit of hij daar nu schuldig door wordt of niet. Belangrijk is alleen het feit dat men overleeft. De opbouw van het verhaal, de spiraalvormige structuur, het perspectief, het gebruik van tijd en ruimte doorbreken echter de concrete oorlogssituatie. De schuldproblematiek wordt van de concrete situatie losgekoppeld, zodat de vraag naar de zin van het bestaan en de betekenis van schuld en onschuld het thema van het boek kan worden: ‘Waarom werden wij geboren en moeten wij leven. Wij weten het niet, begrijp jij wat het betekent, onmenselijk? Begrijp je wat het is, mens te zijn en het niet te zijn? Weet jij of we daarvoor allemaal schuld hebben of bestaat er geen schuld, bestaat er niets anders dan het wezenlijk bestaan van de mens, het chemisch natuurlijk produkt van een wezen dat mens heet en niet anders kan handelen, nooit anders zal kunnen handelen?’Ga naar eind(25). Het is een wet in de psychologie dat genezing eerst dan mogelijk is als de druk van het leed groot genoeg is om de patiënt werkelijk tot genezing te motiveren. Bij Peter is het zover. De ontevredenheid die Peter voelt met de daden die hij stelt, een ontevredenheid die voor het grootste gedeelte een reactie is op de ervaring van de onmenselijkheid die met zijn verzetsdaden gepaard gaat, doet hem deze vragen stellen. Hij voelt zich in zijn onschuld schuldig. Daarom gaat hij op zoek naar zijn oorsprong en verlaat de veiligheid van het zich opgenomen voelen in de groep en de zekerheid van het ideaal waar zij met zijn allen achterstaan. Hij probeert een antwoord in zichzelf te zoeken. Hij vraagt zich af waarom hij dingen doet. Hij confronteert zichzelf met de eenzaamheid die aan de basis ligt van een oorspronkelijke, eigen houding en met de angst die met deze beslissing gepaard gaat. Hij confronteert zich dus met de oerschuld. Hij verlaat de onpersoonlijkheid van het ‘men’, legt de vanzelfsprekendheid af en neemt zijn eigen verantwoordelijkheid op. Hij wil de dingen die hij doet bespreken en stelt zich zelf bespreekbaar op. Hij zoekt dus opnieuw de dialoog met de gemeenschap en legt daardoor de basis voor een nieuwe samenleving waar hij zozeer naar verlangt. Het succes is relatief, want Peter moet natuurlijk | |
[pagina 23]
| |
steeds weer handelen. Dit leidt uiteindelijk tot zijn tegenstrijdige houding: aan de ene kant wil hij met alle middelen de oorlog beëindigen, aan de andere kant wacht hij steeds weer af, heeft hij een duidelijke afkeer van iedere vorm van beslissing. Voor de lezer, die zich in tegenstelling tot Peter niet in een noodsituatie bevindt, heeft het uur van het geweten geslagen. Daar zijn identificatie met Peter door de structuur van de roman doorbroken wordt, moet hij in totale eenzaamheid oordelen. Hij moet menselijkheid en onmenselijkheid tegen elkaar afwegen, mens en dier met elkaar vergelijken en de rol en de betekenis van principes en idealen kritisch bekijken. Hij moet deconstructionistisch leren denken. Hij moet in de kloof tussen schuld en onschuld leren kijken en moet, om iets te kunnen begrijpen van wat hij ziet, opnieuw een basis zoeken voor de gemeenschap, waartoe hij wil behoren en die in dit boek op de helling Wordt gezet. Hij moet zich verantwoorden en kan zich niet verontschuldigen met de omstandigheden. Misschien zal hij samen met Peter zijn starre principes, die een gevolg zijn van de hiërarchie in zijn denken, kritisch gaan beschouwen: ‘Eigenlijk hechten we ons te veel aan alles, dat is misschien de oorzaak van deze oorlog en van alle oorlogen. Alle mensen hechten te veel belang aan waanzinnige drogredenen, aan een godsdienst, aan een politieke ideologie, aan een afschuwelijke rassentheorie. Er loopt een rilling over hun rug wanneer ze een stukje vlag in de zon zien wapperen of ergens een politieke arrivist over de onbekende soldaat horen bulderen. De onbekende soldaat, versta je dat, nee, | |
[pagina 24]
| |
de onkennelijke soldaat, dat is het. En ze lopen warm voor de duivel weet welke krankzinnige, romantische waanzin. Ze vergeten zichzelf en ze worden blind en gelaten’Ga naar eind(26). Ons star, hiërarchisch denken vermenselijkt alles: ‘Het vaderland is (...) een mens en de H. Kerk is een mens en de maatschappij is een mens (...). Alleen de mens is geen mens’Ga naar eind(27). De Heilige Gramschap dwingt de lezer in dialoog met het boek deze projecterende houding te doorbreken, het verband tussen en de gemeenschappelijke basis van mens en dier, cultuur en natuur, schuld en onschuld te zoeken en zijn angst om een eigen antwoord te formuleren te overwinnen. Dat dit een hele uitdaging is blijkt uit het feit dat sommige critici het boek als een ‘toppunt van miserabilisme’ hebben afgedaan. Deze lezers zijn het antwoord, dat door het boek ononderbroken verlangd wordt, uit de weg gegaan. Zij hebben het boek in een gesloten structuur gedwongen. Zij hebben toegegeven aan de angst die ook Peter kent. De angst die hem verlamt is namelijk niet de angst voor de dood. Integendeel daar verlangt hij soms naarGa naar eind(28). Het is de angst voor de eenzaamheid waarmee hij automatisch geconfronteerd wordt, als hij de tegenstelling schuldonschuld opheft om m.a.w. de onschuld in de schuld te gaan zoeken, als hij de vanzelfsprekendheid van de groep verlaat om een leven te leiden dat hij zelf kan verantwoorden. De angst van Peter is de angst voor de confrontatie met het niets, dat overblijft als de vanzelfsprekendheid opgegeven wordt. Het is de angst voor de oorspronkelijke naaktheid van het bestaan. Net als Louis Paul Boon en Hugo Claus heeft Maurice d'Haese in De Heilige Gramschap voor zijn nieuwe werkelijkheidservaring een adequate vorm gezocht en gevonden. Ook bij hen staat niet meer de mimesis centraal, maar het ontdekken, het ontmantelen. Maurice d'Haese beschrijft niet de chaos, de wanhoop en de onzekerheid, hij evoceert al deze dingen door middel van elementen die aan de basis liggen van de waanzinnige onzekerheid in de periode na de oorlog en laat de lezer zijn besluiten trekken. Zijn protest tegen de gruwelen van de oorlog - dat niets anders is dan een protest tegen de gruwelen die men in alle onschuld kon plegen - uit zich niet in een schuldtoewijzing, maar in een analyse van de relatie tussen de slechts schijnbaar tegengestelde begrippen schuld en onschuld. Deze houding is revolutionair. Ze overschrijdt het engagement van de Vlaamse realisten uit de periode voor de tweede wereldoorlog. Ook deze auteurs appelleerden aan het standpunt van de lezer, maar ze lieten hem kiezen: of zwart of wit. Maurice d'Haese gaat zoals de andere Tijd en Mensers een stap verder. Ze laten alle kanten van de medaille zien. Voor hen is niets meer echt zwart of echt wit. De kleur die de lezer moet bekennen ligt in het midden. De woorden krijgen hun betekenis in de context. Het engagement wordt literair, het uit zich in de spanning tussen artistieke waarde en menselijke boodschap, in de dialectiek van ‘taal als creatie en taal als communicatie’Ga naar eind(29). De literatuur verkrijgt haar autonomie zonder haar geëngageerd karakter te verliezen. Hiermee heeft Maurice d'Haese samen met de andere auteurs uit de groep rond Tijd en Mens een evolutie ingeleid die zich tot op de dag van vandaag in de Nederlandse literatuur voortzet. |
|