Na de oorlog heb ik als jonge student op mijn beurt Neohumanisme ontdekt en ik werd er zelfs de trotse hoofdredacteur van. Trots omdat ik er mij bewust van was in de sporen te lopen van mannen als De Hondt, Maertens, Van Snick en anderen, die ik later heb teruggevonden in de rangen van het Liberaal Vlaams Verbond en het Willemsfonds. Mannen die - was het toevallig? - ook goede vrienden waren van mijn vader.
In 1952, het jaar waarin ik als Gentse student het honderdjarig bestaan vierde van het taalminnend studentengenootschap ‘'t Zal Wel Gaan’, in 't vroede, 't sotte en in 't amoureuse, publiceerde Herman Van Snick een bundel, ‘Het gesloten hek’ getiteld, met daarin een opdracht:
‘Aan mijn beste vriend Luc, dichter en hekkenspringer, Zeer hartelijk.
Herman 11 nov. 1952’
En daarin enkele zeer mooie gedichten, o.m. die Berceuse voor Wally, zoon van Herman:
Kindje, neen, er zijn geen draken
die de kleintjes komen schaken,
't Zijn jouw elfen die vannacht
Met een groepje, zeven, acht
zullen zij hier binnenvliegen
en dan komen zij zich zacht
Zij die 't anders zeggen liegen.
Vader zag ze zelf toch zweven
'k heb hun tot mijn hart gegeven.
Kindje, kom, ik doof het licht...
Ja, ze hebben ook tien tenen.
Doe nu gauw je kijkers dicht
anders zie je vader wenen,
want ZIJN elfen gingen henen.
Herman Van Snick was in die naoorlogse jaren vrederechter in Diksmuide en Nieuwpoort. Een rustige, gematigde en wijze vrederechter die heel mooie verzen schreef maar er eigenlijk weinig over sprak. Het is ook zo moeilijk. Haast zo moeilijk als met je beste vriend over vriendschap te spreken.
Herman en Luc hebben in die naoorlogse periode, in samenwerking met Jan Schepens, de jaarlijkse Dagen van de Vlaamse Gids georganiseerd. Telkens tijdens de Sinksendagen, in Hotel Gaucquié, te Oostduinkerke. Het was voor vele vrienden een gelegenheid om elkaar met vrouw en kinderen te ontmoeten. Schrijvers, uitgevers, journalisten, publicisten, professoren, diplomaten en andere academici, oud-studenten van de Gentse rijksuniversiteit. De Dagen van de Vlaamse Gids zijn inmiddels naar de oostkust verhuisd. Ze hebben ook op een ander tijdstip van het jaar plaats. Maar Sinksen is voor sommige Vlaamse Gidsers een begrip gebleven. Nog steeds ontmoeten zij elkaar elk jaar met Sinksen in een ongedwongen sfeer, niet meer in Oostduinkerke, wél ergens in Avelgem, het dorp waar Stijn Streuvels brood bakte, nabij de Oostvlaamse heuvels en de waterhoek.
Toen Herman Van Snick naar Strombeek-Bever verhuisde - hij was vrederechter in Vilvoorde geworden - hebben Luc en Herman elkaar niet meer zo vaak kunnen zien. Luc had zich inmiddels met hart en ziel gestort op de studie van Louïze Labé en de Franse Renaissance-dichters. De laatste jaren schreef hij nog maar heel weinig gedichten.
Zijn vriend Herman Van Snick publiceerde de jongste jaren evenmin nog veel gedichtenbundels. ‘Tussentijd’, het laatste bescheiden bundeltje verscheen in de zomer van 1970.
Ik ontmoette Herman nog slechts ter gelegenheid van de vergaderingen van de Stichting ‘Het Laatste Nieuws’ waarvan hij sinds enkele jaren de algemeen gewaardeerde voorzitter is.
En van zijn hand las ik en lees ik nog steeds met onverminderd genoegen de notedoppen die hij elke week in HLN laat verschijnen: kleine juwelen, waarin Herman ‘uit en voor het leven’ put, als een wijnproever, die ook de bijsmaak en de nasmaak waardeert en het parfum opsnuift van elk dagdagelijks fait-divers.
Sinds bijna 35 jaar publiceert HLN elke week deze stukjes van Herman Van Snick, verhaaltjes over heel gewone dingen en heel gewone mensen. Over het leven van elke dag. Het leven in een notedop. Poëzie voor de gewone man.
En deze gewone man heeft meer gevoelen voor poëzie dan men zou kunnen veronderstellen. Ook als zij onderhuids ligt, verpakt in een journalistiek evenement, verhuld achter berichtjes uit en voor het leven.
Zo herken ik telkens weer, de dichter, vriend van mijn vaderzaliger, de dichter die in dit leven precies de kern weet te distilleren, de essentie die alleen gezien en ervaren wordt door wie die gave Gods bezit om het belangrijke van het bijkomstige te onderscheiden. En bij een dichter is de essentie meestal datgene wat de profaan nauwelijks heeft gezien of gehoord.
Herman en Luc hadden elkaar ont-