De Vlaamse Gids. Jaargang 73
(1989)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Lexicografische evenwichtsoefeningen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlandse standaardtaal voorkomen, erin zijn opgenomen’ (p. 11). De hele opbouw is dezelfde als bij de grotere broer. Op p. 15 van de Inleiding en gebruiksaanwijzing staat een stukje, getiteld Het Nederlands in België. Omdat men aannemen mag dat hier in een notedop de werkwijze wordt verklaard van de medewerkers belast met de behandeling van het ‘Belgische taaleigen’, neem ik het in extenso over: ‘Voor de beschrijving van het Nederlands in België wordt om taalpolitieke redenen uitgegaan van het standpunt dat Nederlanders en Vlamingen (hieronder verstaan wij Belgen die Nederlands als moedertaal hebben) dezelfde standaardtaal gebruiken. Dat neemt niet weg, dat een aantal woorden die men uitsluitend in het Nederlandse taalgebied beneden de rijksgrens aantreft, binnen die standaardtaal de status van algemeen Nederlands kunnen hebben. Het gaat om varianten van woordgebruik, die in twee categorieën gerangschikt worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
van het label (AZN) (Algemeen Zuidnederlands). Een aantal uitdrukkingen die in de Vlaamse cultuurtaal algemeen zijn, zoals van de hemelse dauw* leven, welkom als een hond* in een kegelspel, de lat* gelijk leggen, zijn eveneens van dat label voorzien.’ In de meeste taalgebieden kan er, wat taalstandaardisering betreft, een zwaartepunt worden aangewezen, d.w.z. een gebied waar de norm van de standaardtaal in grote mate wordt en werd bepaald. T.a.v. deze centra zijn alle andere gebieden perifeer. Het is echter belangrijk een onderscheid te maken tussen interne en externe periferie. In het eerste geval worden gebieden bedoeld binnen het land waar het zwaartepunt ligt: in Beieren, Auvergne en Noord-Brabant ligt de verhouding standaardtaal-dialect anders dan in het centrum en wordt de standaardtaal bovendien enigszins anders gerealiseerd. Toch zijn de overeenkomsten met dat centrum er nog groter dan in de externe periferie, d.w.z. de gebieden buiten de grenzen van het centrumland, waar toch dezelfde taal wordt gesproken (bv. Oostenrijk, Québec, Vlaanderen). De term perifere woordenschat zal uitsluitend worden gebruikt voor die woorden, die niet geacht worden deel van de standaardtaal uit te maken, maar in de externe periferie toch min of meer frequent worden gebruikt. De manier waarop tegen dergelijke taalvariatie zowel in het centrum als in de periferie wordt aangekeken bepaalt gedeeltelijk hoe perifere woorden in de standaardtaalwoordenboeken worden behandeld. Dat zowat alle woordenboeken dergelijke ‘regionalismen’ opnemen is een feit, onder meer op grond van de wetenschappelijke overweging dat de ‘Nederlandse taal’ (zoals iedere taal) niet alleen de taal is die in het kerngebied wordt gesproken en geschreven, maar ook alle andere varianten omvat, die samen met de standaardtaal één diasysteem vormen (Goossens 1968). In de praktijk is het natuurlijk onmogelijk daaraan vast te houden en meestal wordt dus een ad hoe definitie gehanteerd, die bijna altijd ook een zekere ruimte laat voor perifere woordenschat. Wil zo een aanpak echter niet totaal arbitrair zijn, dan is het noodzakelijk dat criteria worden vastgelegd en daar knelt meestal het schoentje. In Willemyns (1986, 110-111) heb ik erop gewezen dat bepalen welke lexicale taalvormen aan een bepaalde regio gebonden zijn impliceert dat van de redacteuren wordt verwacht dat ze: a. de lexicale norm van de standaardtaal bepalen In datzelfde artikel heb ik geprobeerd na te gaan hoe de toenmalige Van Dales (de ‘grote’, de ‘hedendaagse’ en de vertalende) dat probleem aanpakken. Aangezien ik dat onderzoek voor de onderhavige recensie heb uitgebreid, herhaal ik heel in het kort dat ik een steekproef heb genomen uit het Zuidnederlands Woordenboek (De Clerck 1981). Alle woorden uit dat woordenboek worden door de auteur als Zuidnederlands (dus perifeer) beschouwd; ik noteerde telkens het eerste en het laatste woord van elke tiende bladzijde en kreeg op die wijze een sample van 135 woorden. Hoe de genoemde woordenboeken die woorden behandelen en/of markeren heb ik in Willemyns (1986) uitvoerig beschreven, net als de manier waarop ik die regionalismen in zeven verschillende categorieën heb ingedeeld, t.w.:
Dat deze indeling interessant is om na te kunnen gaan hoe woordenboeken perifere woordenschat behandelen blijkt andermaal door de bespreking van de resultaten van het doortrekken van het sample-onderzoek naar het handwoordenboek. Een allereerste constatering is dat, zoals verwacht kon worden, de handwoordenboekbehandeling veel nauwer aansluit bij die van de hedendaagse Van Dale (ook van Van Sterkenburg) dan bij die van de Grote Van Dale (van Geerts en Heestermans). De Grote Van Dale is door de o.m. historische opzet, veel vollediger en vermeldt (én labelt) dus een aantal woorden die in de andere woordenboeken niet worden opgenomen. Belangrijk is daarom een analyse van de verschillen die wel bestaan tussen de HVD (Hedendaagse Van Dale) en het handwoordenboek, omdat er misschien een systeem in onderkend kan worden dat vooral op ideologische, taalpolitieke overwegingen berust.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Van mijn 11 samplewoorden kunnen er dus slechts twee door de (al of niet gemarkeerde) woordenboekbeugel.
Wanneer men analyseert wat verdwenen is en wat erbij gekomen, is het duidelijk dat vooral min of meer gestigmatiseerde woorden geweerd werden: beenhouwer, hesp, nonkel, pladijs, mazout, occasie, solden, bestemmeling, inkom. Het gaat hier om items die door de traditionele ‘taalzuiveraars’ altijd al gebrandmerkt werden en men kan dus vermoeden, dat hier een poging wordt gedaan om ze via het woordenboek nog vlugger uit te bannen. Of er tegen die woorden meer ‘taalkundige bezwaren kunnen worden bedacht’ (zie onder) dan tegen andere is zeer de vraag, zodat het duidelijk is, dat taalpolitieke, veeleer dan strikt wetenschappelijke, motieven hier een rol hebben gespeeld. De behandeling der zgn. ‘gallicismen’ wijst in dezelfde richting. De Beider (1988), die kennelijk bij Van Haver zijn licht ging opsteken, schrijft over diens opzet en werkwijze het volgende: ‘Van Haver schreef in de loop der jaren tientallen steekkaarten vol met woorden en uitdrukkingen die men in een Nederlands woordenboek vruchteloos zoekt, terwijl er toch geen taalkundig bezwaar tegen kan worden bedacht. Men vindt ze niet omdat de invalshoek bij het maken van woordenboeken traditioneel Hollands is. Wel een burgmeestersketting maar geen burgemeesterssjerp, wel een kollege van burgemeester en wethouders, maar geen kollege van burgemeester en schepenen en bij PMS als verklaring alleen pre-menstrueel syndroom terwijl van psycho-medisch-sociaal centrum geen sprake is. Horen wij er dan niet bij?’ Het resultaat was, dat een ‘duizendtal’ nieuwe woorden werden opgenomenGa naar eind(2). ‘Nog eens een duizendtal woorden blijft in ieder geval in de steekkaartenbak zitten omdat er geen plaats voor is in een beperkt handwoordenboek en/of omdat Van Haver twijfelt’ (De Beider 1988). Die twijfel siert hem (gaat het eigenlijk alleen om Van Havers methode of zijn beide onderzoekers van het ‘Belgische taaleigen’ bedoeld?), maar de lezer/gebruiker (en in ieder geval de recensent) zou toch graag weten op grond waarvan honorering en niet-honorering, markering en niet-markering gebeurde. Ook hier is van criteria dus weer nauwelijks sprake, een euvel waar de behandeling van perifere woordenschat kennelijk gedoemd blijft onder te lijden, zowel hier als in het buitenland (Bister-Willemyns 1988). Zelfs van Van Havers in het krantebericht van De Beider verwoorde intentie om ‘in de Inleiding nog duidelijker te maken dat (het label AZN) geen afkeuring inhoudt’ (De Beider 1988) is niets te merken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
SlotbeschouwingenDe behandeling van perifere woordenschat in algemene woordenboeken gaat altijd met een aantal vrij universele problemen gepaard, waar ik het vroeger over heb gehad (Bister-Willemyns 1988) en waar ik nu niet op terugkom. Ik beperk mij tot één | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
probleem dat, zoniet exclusief Vlaams, in ieder geval een constante is in de Vlaamse attitude t.a.v. woordenboeken, m.a.w. ten aanzien van de wijze waarop ze geredigeerd zijn, c.q. geredigeerd hadden moeten (of kunnen) zijn. Van in de 19de eeuw al zijn er twee tegenstrijdige basistendenzen merkbaar:
Beide tendenzen vindt men niet enkel bij verschillende groepen personen, maar ook bij één en dezelfde persoon (ook als die lexicograaf is). Dat leidt iedere keer tot telkens aangevochten persoonlijke beslissingen. Voegt men daarbij de (grote) inbreng van de noordelijke woordenboekredacteuren, die daar meestal helemaal geen gevoel voor hebben, dan is het resultaat de janboel die we nu al bijna een eeuw kennen en die door een algemeen gebrek aan methodologische duidelijkheid t.a.v. de lexicografische behandeling van perifere woordenschat nog wordt versterkt. Dit brengt ons onvermijdelijk bij de klassieke vragen naar de norm, het descriptieve of prescriptieve karakter van woordenboeken en de gebruiker voor wie het woordenboek is bestemd (in ons geval o.m. de noordelijke gebruiker, die de betekenis van hem onbekende woorden wil vinden of de zuidelijke gebruiker, die het leuk, c.q. noodzakelijk vindt dat zijn woordgebruik ook wordt gehonoreerd). Ik heb die problemen in de boven genoemde publicaties zo uitvoerig behandeld, dat ik daar niet op terug zal komen. Het hier gerecenseerde Handwoordenboek zal door sommigen als meer, door anderen als minder geslaagd dan vroegere woordenboeken worden beschouwd. In beide gevallen kan het echter niet anders dan om een persoonlijke, vrij intuïtieve overtuiging gaan, omdat ook hier niet werd gepoogd op grond van een duidelijk geconcipieerde en uitgewerkte methodologie te werk te gaan. Zo bekeken gaat het om een gemiste kans. Verandering kan er m.i. pas komen indien er rekening wordt gehouden met wat ik eerder al heb geformuleerd (Willemyns 1986, 126-127) en hier in een notedop herhaal, nl. dat er een soort commissie van deskundigen komt, die tot taak heeft
Volgens De Beider (1988) heeft ‘Van Haver die gedachte al aangekaart’. Ik ook. Misschien houdt men er ooit eens rekening mee! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|