het om maakwerk dat rustig vergeten kan worden. Wie iets maakt, denkt aan het werk, een huis, een schilderij, een beeld, een boek, een concerto. Een huis heeft met een schilderij of een beeld evenveel en even weinig te maken als met een boek of een symfonie. Alle zijn het verschillende wijzen om met werkelijkheid om te gaan, om werkelijkheid te vestigen, om het mogelijke in het bestaan te brengen. Het zijn verschillende spelen om het werkelijke uit te dagen en de grenzen ervan te overschrijden.
Die spelen limieten willen opleggen is zoveel als ze onmogelijk maken. Maar dat wil niet zeggen dat ze in hun benadering van de werkelijkheid niet te onderscheiden zouden zijn. Een auteur die een roman schrijft schept een wereld op een andere wijze en met andere, onverwisselbare middelen dan een architect die een huis bouwt of een beeldhouwer die een beeld maakt. Die verschillende werelden zijn niet tot elkaar te herleiden. Het verhaal van de ene kunsttak is niet in dit van een andere kunsttak om te zetten, al gaan alle verhalen om diezelfde werkelijkheid.
Als we het dus op een ‘redelijke’ wijze over de relatie kunst en architectuur willen hebben, moeten we van die autonome speelwijzen uitgaan en niet van hun eventuele betrokkenheid op of afhankelijkheid van elkaar. Heel wat problemen verdwijnen hierdoor als sneeuw voor de zon. Gelijk welke kunst kan in gelijk welke architectuur. Er is a priori geen enkele exclusiviteit te stellen. Hier heerst de complete vrijheid, dwz. de heel preciese vrijheid van het nieuwe kunstwerk dat uit een confrontatie van bestaande kunstwerken kan ontstaan. Vrijheid betekent immers geen toevalligheid en nog minder willekeur.
Van zodra mensen zijn gaan nadenken over hun kunstzinnige activiteiten en dientengevolge poëtica's zijn gaan opstellen waarin de eigen aard van de verschillende kunsttakken werd beschreven, hebben ze moeite gehad om architectuur een plaats te geven in het systeem van de kunsten. Tegenover die kunsten die de natuur noodzakelijkerwijze imiteerden en interpreteerden, stond de constructieve kunst van de architectuur die, zoals de natuur zelf, volstrekt nieuwe werken produceerde zonder referentie naar natuurlijke verschijnselen.
De architectuur neemt als het ware de rol van de natuur over. Waar deze ophoudt, begint de architectuur met het maken van een voor de mens bewoonbare wereld. Architectuur behoorde wel tot het systeem van de kunsten, maar als de grondslag ervan.
Zoals Paul Valéry in zijn Eupalinos opmerkt ‘brengt de architectuur (in tegenstelling tot de andere kunsten) geen fabel in ons tot leven, maar deze verborgen kracht die alle fabels maakt’. Door zijn fascinatie voor de architectuur liet Valéry zich dan ook zozeer meeslepen dat hij de mythe, waarover we het bij het begin hadden, openlijk bijviel en de architect tuur tot ‘moeder’ van alle kunsten verklaarde. Omdat de kunsten in de moderne tijd geen vaste band met de architectuur meer hebben, zijn de veroordeeld om zin- en doelloos rond te dwalen of in een duizelingwekkende de mengeling in een museum te worden opgebaard.
Een landgenoot van Valéry, Georges Bataille, zag het anders. Hij ensceneerde in zijn Dictionnaire critique