(bijvoorbeeld alle rijmposities) door a vervangen.
Mallarmé's verzen zijn even zinnelijk als verstandelijk, maar de zinnelijkste ontstaan uit zijn verrukking voor zijn vriendin Méry Laurent:
Comme un casque guerrier d'impératrice enfant
Dont pour te figurer il tomberait des roses (1885)
Gelijk een krijgshelm van een kind en keizerin
Waaruit tot beeld van jou neer zouden storten rozen
--
O si chère de loin et proche et blanche, si
Délicieusement toi, Méry... (1886)
Zo lief van ver en dicht en blank, zo een en al
Verrukkelijk jezelf, Méry...
--
La chevelure vol d'une flamme à l'extrême
Occident de désirs pour la tout éployer (1887)
De haarval fladderen van een vlam aan het verre
West van verlangens om gans te ontvouwen haar
En zo ontmoeten we al onze geliefde gedichten: ‘Sur les bois oubliés quand passe l'hiver sombre’ (1877 - Strijkt langs vergeten bossen 't somber winterlicht), de Waaier van Mademoiselle en die van Madame Mallarmé (1884 en 1891); het beroemde Onyx-gedicht (‘Ses purs ongles très haut dédiant leur onyx’ - 1868 - Nu hoog zijn pure nagels wijden hun onyx); de kleinere (‘Quelle soie aux baumes de temps’ - 1885 - Welk taf met balsemgeur van tijd); ‘le nom de Paphos’; de luchter aan de zoldering; het monumentale ‘Tombeau de Charles Baudelaire’ (1894); het ‘Tombeau’ voor Verlaine (1894); het model van meerduidigheid ‘Rien, cette écume, vierge vers’ (1893 - Niets, dit schuim, ongerept gedicht); én het gedicht voor de Brugse vrienden ('en le jamais banal / Bruges, 1893).
Van gedicht naar gedicht, van réussite naar réussite: het Nederlands heeft zoveel minder rijmmogelijkheden dan het Frans en toch staan alle rijmen hier zonder enige gewrongenheid op hun plaats; syntactische dubbelzinnigheden (het middel waardoor deze poëzie aan de doem van de rede en de retoriek wilde ontsnappen), als het plaatsen van een vrouwelijk adjectief tussen twee mannelijke substantieven (‘Accomplit par son chef fulgurante l'exploit’ - waar ‘fulgurante’ slaat op ‘la femme’ in het vorige vers - Verblindend door haar hoofd het wapenfeit volvoert) en lexicale dubbelzinnigheden (als ‘la mèche louche’ - waar ‘mèche’ wiek èn haarlok betekent - de loense dot) worden met hun mogelijkheden overgebracht. Soms zie ik ook wel een foutje: ‘Que ne recueille pas de cinéraire amphore’ betekent niet ‘Die opgevangen wordt door geen der lijkamforen’, maar ‘door geen lijkamfoor’. Maar om dan aan het rijm te geraken, zal een kwestie van lang zoeken worden.
Achterin het boek staan toelichtingen: datering, situatie, symboliek en nawerking - een gedeelte met ook heel wat eigen inbreng, berustend op studie en meditatie over de gedichten.
Als de vertaler zo trouw is op de taalniveaus en aan de verseigen wetten, dan heeft hij ook de hoogste kans stijlgetrouw te zijn. Stijl noem ik de Gestalt van een cultuurprodukt waardoor dat maar éénmaal, geïncarneerd in tijd en plaats, in de geschiedenis kan voorkomen. Daar de vertaling wel berust op een grote hoeveelheid studie, lectuur en interpretatie, maar niet op een exhaustieve stijlanalyse (die kan nooit volledig gedaan worden, omdat de elementen praktisch oneindig zijn), zal de empathie, het invoelingsvermogen, de auteur hier moeten leiden. Een van de belangrijkste stijlelementen in een tekst is de toon. C'est le ton qui fait la chanson. Daar falen de meeste vertalingen. De Mallarmé-toon mag niet te zacht, niet te pedant, niet te knarsend zijn: het meest ingewikkelde moet nog ingehouden, zelfs vertrouwelijk klinken. Zoals deze vertaling.
* * *
Een Fransman is Frans, een Engelsman Engels, en zelfs een Nederlander is Nederlands. Wij Vlamingen, zo ‘onbepaald’, zo weinig thuis in onze taal, zo weinig gesocialiseerd en gestandardiseerd, zijn, met onze ‘talenkennis’, bekwaam om ‘anderen’ te worden. Wij kunnen in de huid van andere, zelfverzekerde Europeanen kruipen. Paul Claes bewees dat met zijn Imitatio in zeven talen van een eigen sonnet (De Zonen van de Zon, Amsterdam: Athenaeum - Polak en van Gennep, 1983), een hoogstandje dat helemaal niet gratuit bleek te zijn: elke taal gaf aanleiding tot een andere sfeer, een andere ‘belichting’.
Daar ons Nederlands minder ‘Nederlands’ is dan dat van de Nederlanders, minder routineus en patroonherhalend, is het mogelijk dat wij een poëtische tekst beter tot zijn recht laten komen: is niet de taal van de poëzie nu per definitie grensverleggend, standaard-taal brekend? België, ‘draaischijf van Europa’, krijgt hier een bestemming: wij kunnen mediëren tussen culturen die, door