| |
| |
| |
De onvoltooide symbiose
Onze vorig jaar overleden medewerker, de journalist en auteur Piet Sterckx, schreef tot kort voor zijn dood. Zijn laatste werk bleef onvoltooid. Het betrof een novelle ter begeleiding van grafisch werk van zijn vriend, de beeldende kunstenaar Vie Gentils. Uit deze symbiose moest een kritische kijk groeien op het maatschappelijk gebeuren in het algemeen en de cultuurbeleving - in de ruimste betekenis - in het bijzonder.
Met instemming van de weduwe Sterckx en van Vie Gentils, publiceert De Vlaamse Gids het onvoltooide resultaat van deze samenwerking. In ‘Gentillia’ (!), tegelijk genoemd naar een denkbeeldig land, hanteert de auteur de realistisch-fictieve stijl die hem zo eigen was en die de herkenbaarheid van de situaties zowel actueel als tijdloos maakt.
Toen Utopia amper uit de zee was opgerezen, nog schaars bevolkt was met barbaarse wezens, kon men in dat machtige rijk in het noorden, genaamd Gentillia, al bogen op een harmonische samenleving. Volgens onze begrippen was het een moeilijk te omschrijven gebied; met een haast ondoorgrondelijke levensvisie. Uit de iconografische tekens die tot ons zijn gekomen, is echter wel een en ander af te leiden, maar zekerheid zal men nooit hebben.
Over de preciese plaats waar Gentillia lag, kan men het niet eens worden, en al evenmin over de ouderdom van dat continent. Of was het een heel klein, bescheiden eilandje? Wanneer ontstond het? Hoelang hield het stand? Vrijwel zeker bestaat het nog, maar men weet niet meer waar. Misschien verschuift het. Of zweeft het. Of nestelt het zich diep in de grond, en dat niet alleen tijdens strenge winters.
Uit de weinige scripties die op een geheimzinnige wijze werden ontdekt, of door een bedekt toeval aan ons werden doorgespeeld, kunnen we afleiden dat Gentillia van alle andere levensvormen verschilde door een heel bijzonder detail. Het was een normaal driedimentionaal gebied, maar men kende er geen tijd. Dat wil niet zeggen dat men er nog altijd wachtte op de uitvinding van het uurwerk; tijd bestond er eenvoudig niet. Er was uitsluitend ‘zijn’. In dat levensbewustzijn zonder tijd zat de kern, de onmetelijke kracht van Gentillia. Een van de beroemde voorvaderen die allang dood was, nog altijd leefde en nog eeuwig zou blijven voortbestaan, want dat is een van de kleine voordeeltjes van geen tijd te kennen, had de totale omvattendheid van de wereld van Gentillia samengevat in het bondige gedicht: ‘To be, or not to be’. Dat ‘not to be’ had men eigenlijk nooit goed begrepen, maar dat had dan weer het voordeel dat het gedicht een soort religieuze kracht kreeg.
Gentillia was geen vlak land. Iedereen zocht het in de hoogte, en men bouwde dan ook op en overelkaar. Het ministerie van sport en recreatie moedigde dit aan want dank zij al dat klimmen en dalen waren de Gentillianen een gezond volk. Onder de architecten werd geregeld een wedstrijd uitgeschreven voor wie de meest wankele complexen kon optrekken. Thema: recht is slecht. De Gentillianen leefden bestendig op de rand van de instorting, maar voor zover men de archiefstukken heeft ontleed, bleef alles er schots overeind staan. Maar de mogelijkheid dat alles in één oogwenk tot puin zou vervallen, gaf het bestaan een spannende dimensie. Om die spanning fris te houden, werd er af en toe alarm geloeid. Men vluchtte dan binnen de bouwwerken en nadien werden gelijktijdig meer kinderen dan anders geboren. Er waren dan ook ellenlange discussies over de oorsprong van het alarm. Was dat plan afkomstig van het
| |
| |
ministerie van het Gezin, van Landsverdediging, van Binnenlandse Veiligheid of van Feminisme?
Het heeft lang geduurd vooraleer men ontdekte dat Gentillia in ontzettend veel opzichten van onze hedendaagse gangbare wereld verschilde. Geologen beleefden de schrik van hun leven toen zij tot de conclusie kwamen dat er op Gentillia geen gesteenten voorkwamen. Er was niets dan hout. Biologen schrokken nog meer en durfden hun bevindingen aanvankelijk niet publiceren: de wezens op Gentillia waren niet van vlees en bloed. Eveneens van hout... Houten hart. Houten hersens. En toch kende het leven er zowel rustige als bewogen periodes.
Document I: algemeen gezicht op Gentillia langs de noordzijde, tijdens een alarmperiode. Daarom is er geen levende houten ziel te bekennen, maar binnenin deze wereld gonst en kirt het van creatief leven.
Detail: let op de kathedraal links en daar schuin onder ‘de toren van de schevekerk’. De Gentillianen gingen graag naar de scheve toren kijken; een folkloristische eigenaardigheid.
| |
Geschiedenis
Het boeiendste facet van Gentillia is zijn geschiedenis. Vermits tijd er niet bestaat, kan er geen echte geschiedenis zijn, maar toch gebeurt er ontzettend veel. In onze aardse begrippen is het moeilijk weer te geven maar de beste benadering is wel dat alles er gelijktijdig plaats heeft. Verleden en toekomst beleeft men er ook in het heden. Men beschikt dus wel over een soort geschiedenis, maar er komt geen chronologie in voor. Een nieuwigheid, een geboorte, staat er
| |
| |
gelijk met iets dat in het voorbije is afgestorven.
Racisme
Vermits de Gentillianen heel gelukkig leven, hebben ze trouwens geen geschiedenis nodig.
Zoals het een blij volk past, zijn zij ooit diep ongelukkig geweest. Het was een zware crisis, met veel inleveringen.
Toen zij een eerste keer zeer gelukkig waren, was dat grotendeels, eigenlijk totaal te danken aan de eenvoudige staatsstructuur van Gentillia. De helft van de inwoners van het rijk zijn ambtenaren, de andere helft uitverkoren renteniers, die nooit moeten werken. Deze gelukzaligheid voor iedereen is te danken aan de machtige leider van Gentillia. Hij is de enige die werkt maar hij doet dit zo geniaal dat het bruto nationaal inkomen voldoende hoog is om iedereen van een flinke uitkering te laten genieten. Hij werkt hard en graag. Hij is eveneens gelukkig, volgens hem nog gelukkiger dan zijn tevreden onderdanen.
Maar langzaam, en eerst zelfs onzichtbaar, begon er wat mank te lopen in Gentillia. De straten en huizen vervuilden, afval begon zich op te hopen op de pleinen, het openbaar vervoer verloor de regelmaat, de elektriciteit viel dikwijls uit.
De grote leider zei dat renteniers en ambtenaren alvast voor de eigen deur wat dienden te vegen, maar dat nam de massale meerderheid niet.
Volgens het volk lag alle schuld van verloedering bij de grote leider, want hij werkte nog altijd, en daardoor zag hij het verschil tussen rein en onrein. Maak onrein tot algemene regel en het probleem is opgelost. De onreinen organiseerden een korte opstand, namen de macht over en de grote leider werd verbannen naar het nog achterlijke Utopia. Alle inwoners van Gentillia werden renteniers. Men sprak elkaar aan met broer of zuster. In de feestroes van de overwinning leefde men weer gelukkig, maar toen er aan het nog altijd toenemend onreine ook een vies reukje kwam, ontstond er een oppositie tegen de dictatuur van het volk. Er zou een meer democratische orde moeten komen, en daarom koos men opnieuw een man die bereid was om heel hard te werken. Eén voor allen, schreef men op de muntstukken. De nieuwe leider nam ook enige ambtenaren in dienst, en zijn werkkracht en macht stegen zo snel dat hij algauw weerde ideale staatsvorm bereikte. De helft van zijn onderdanen ambtenaren, de andere helft renteniers. Uit welke
| |
| |
helft de grote leider nu is voortgekomen, staat niet vast, en dat leidt tot discussies op het hoogste vlak. Die veronderstellingen en meningsverschillen hebben geen enkel praktisch doel of nut, maar zij worden fel beoefend en zelfs geprezen als vaderlandsliefde. Door die onenigheid leeft men in Gentillia eensgezind en vooral gelukkig. En de straten en huizen zien ar nog heel rein uit. Misschien op een of ander pleintje een stuk vet papier, of achter een schutting een oude matras, maar zeker niet erger.
De geschiedenis van Gentillia is dus duidelijk een kringloop zonder tijd.
Document 2: Gentillia tijdens de crisis. De chaotische verloedering heeft oen hoogtepunt bereikt en het volk duidt natuurlijk een schuldige aan. Vooraan de grote werkzame leider, die men altijd verafgoodde, en die men nu heeft zwart gemaakt.
Detail: de grijnslach van de man die Zich in tijden van crisis altijd op de achtergrond houdt.
| |
Kunst
Het maatschappelijk leven in Gentillia wordt beheerst door kunst. Om over kunst te kunnen beschikken, dient men een reeks artiesten te hebben die geregeld werk voortbrengen. Vermits er in alle samenlevingen mensen zijn die het creatieve niet kunnen laten, beschikte men in Gentillia eveneens over een beperkte groep artiesten in verscheidene genres. Om niet in een kastesysteem te vervallen, hield men deze artiesten echter op een onopvalende achtergrond. Meer zelfs: het grote publiek kende zijn beste artiesten niet. Tenzij door reprodukties. Die werden veelvuldig en vrij goedkoop verspreid, en de leiding van het land maakte zich hierdoor zelfs geliefd bij de massa.
De originele werken vormden bijna altijd musea ten huize van de artiesten. Pas na hun dood kwam men officieel tot de vaststelling dat hun artistieke waarde veel groter was dan men had gemeend bij leven. De prijzen van de werken stegen dan tot fenomenale hoogten en enige verzamelaars, vooral zonderlingen, werden hierdoor schatrijk.
Deze gang van zaken was vooral te wijten aan de kunstkritiek. In Gentillia had men er iets op gevonden om de kritiek tot de beste der toen bestaande werelden te maken, dus van Gentillia tot Utopia.
Kunstcritici werden opgeleid in een speciale school, met universitair niveau. De recrutering van de studenten nam veel tijd in beslag. Men zocht niet naar personen met natuurlijke aanleg of met een hoog intelligentievermogen, zelfs niet naar individuen met een goede smaak. Men zocht uitsluitend naar tweelingen, echte, natuurlijke, eeneiige, maar ook naar inwoners willekeurig van afstamming maar wel gelijkopgaand wat voorkeur en smaak betrof. Die artistieke tweelingen kregen dan een langdurige en grondige opleiding.
In de Criticolo, waar hun opleiding gebeurde, zaten zij niet naast elkaar in een bank, maar tegenover elkaar. Op
| |
| |
die antipode was het onderricht gestoeld.
Tegenstelling leidt tot inzicht, en dat werd de basis van het kunst- en kritiekonderwijs in Gentillia.
Een bepaald kunstwerk werd in de klas aan het bord gehangen. Men vroeg de mening van de studenten. Eigenlijk vroeg men die niet. Het leerboek van het eerste studiejaar bevatte reeds al de antwoorden. Dat wil zeggen dat al de studenten die rechts zaten, antwoordden dat het een mooi kunstwerk was. Al de studenten die links zaten, ontkenden dit en riepen dat het een onding was.
Na verscheidene jaren opleiding kregen de studenten een diploma en het moet gezegd worden dat er bij die eindbeslissing geen onderscheid werd gemaakt tussen linkse of rechtse studenten.
Eens zij een betrekking hadden gevonden in de praktijk was er evenmin een verschil in wedde. Het werden ambtenaren met een minimum bestaanszekerheid, plus af en toe een zitpenning in een jury.
Dit systeem van kunst- en kritiekopleiding had zeer gunstige gevolgen voor de artiesten. Zij wisten altijd bij voorbaat hoe de kritiek op hun werk zou luiden. De helft van de critici zei dat het kunstwerk uitzonderlijk hoogstaand was, de andere helft zei, en dan meestal nog met taalfouten, dat het bar slecht, onder de maat, afschuwelijk was. Afbrekende kritieken dienden bij wet eens zo lang te zijn als ophemelende. De negatieve critici ontbrak het dan ook wel eens aan originele en overtuigende bewoordingen. Vooral adjectieven.
Deze totale dubbelzinnigheid had voor de staat het voordeel dat het publiek zich nooit druk maakte om kunst of kunstkritiek. Men wist dat er evenveel voor als tegen was. Kunst ressorteerde dan ook onder het enig ministerie dat nooit tot een regeringscrisis leidde.
En de meerderheid van de artiesten nam met deze gang van zaken ook genoegen. De middelmaat en de amateuristische knoeiers werden over het paard getild, en zij waren de grote meerderheid. Leve ons kunstbeleid, riepen zij bestendig in koor en tijdens partijvergaderingen ook al eens apart. Enkele artiesten die gingen exposeren in Utopia werden door de kunstgenootschappen uitgesloten.
Document 3: het kunstwerk van een Gentilliaan die de lef had om zijn werk te exposeren in Utopia. Bij de terugkeer naar het eigen Gentillia werd de onderste helft van deze assemblage door cultuurvandalen vernield. Men ziet de brokstukken liggen.
Detail: het hoogtepunt van dit kunstwerk; een evenwichtig spel van materie (hout) en leegte (lucht).
| |
Vakantie
Op het meest zuidelijk schiereilandje van Gentillia lag er een vissersdorpje van niemendal. Drie kleine houten loodsen en drie kleine houten bootjes. Drie vissers, drie vrouwen, eenentwintig kinderen. Het zevende kind werd altijd genoemd naar de grote machtige werkzame leider, althans indien het een jongen was. Voor het andere geslacht had men de vrije keus. Het feminisme stond er nog in de meisjesschoenen.
Dat vissersdorpje was nog zo primitief dat het werd gemeden als de pest. Er was trouwens niets: geen hotel, geen eethuis, geen dancing, geen speelzaal. Het plaatsje had zelfs geen naam. Vertelde iemand dat hij de richting van het vissersdorpje uitging dan zei men steevast: ‘Benniwel’.
Welnig later werd in Gentillia een nieuwe wegenatlas uitgegeven en van toen af stond het dorpje officieel op de kaart aangeduid als ‘Benniwel’.
Benniwel bleef onbekommerd in de zon liggen sudderen, en dat zou nu nog altijd het geval zijn indien er niet een zwerver was langs gekomen. Hij bleef er drie dagen en verveelde zich zo hartsgrondelijk dat hij de drie vrouwen van de drie vissers zei er nooit weer te keren, tenzij met minstens drie volle autobussen.
De Gentillianen begrepen onmiddellijk waarom de zwerver dit zei. Hij had een oogje laten vallen op het oudste meisje van de eenentwintig visserskinderen maar wou die verliefdheid aan zichzelf nog niet toegeven. De gebruiken van de klassieke oudheid nalevend, wou hij het zichzelf erg moeilijk maken.
Maar een kleine touroperator van de hoofdstad van Gentillia zag meteen koek en ei in het mytische verhaal van de zwerver en lanceerde een grootscheepse publiciteitscampagne voor Benniwel. Zijn slogan was onverbiddelijk: ben je nog nooit in Benniwel geweest, dan ben je ni-wel.
Dat lieten de Gentillianen zich geen tweemaal zeggen en zij trokken in drommen naar Benniwel. Eerst met tenten, dan verrezen er hotels, dan hoge flatgebouwen, en tenslotte voor de allerhoogste ambtenaren vakantiedorpen met lemen hutten.
De regering begreep meteen het nut van vakantieplaatsen als Benniwel, en bij volmacht werd beslist dat alle Gentillianen jaarlijks minstens twee weken in Benniwel dienden doorte brengen.
Die nationale kuur bestond uit een erg wankel hotel, met onbevoegd personeel, waar het voedsel nooit smake- | |
| |
lijk was, de bedden te hard, de muziek van de disco's te luid, de cafés enorm duur, de temperatuur te warm. En dan die drukte. Men liep er zo dikwijls tegen elkaar aan dat de wandelwegen 's avonds vol zagemeel lagen. Door de droogte kreeg men krakende botten en wie tot de derde leeftijd behoorde, zag geregeld een straaltje fijn stof wegwaaien uit de eigen memelgaatjes.
Vermits alle anderen achteraf beweerden dat zij in Benniwel een grandioze vakantie hadden beleefd, was er niemand die dit tegensprak. Gelukkig had men vijftig weken om te bekomen, weer normaal te worden.
Hoe druk het tijdens de zomer in Benniwel ook was, tijdens de winter was er geen levende houten ziel te bekennen, tenzij de drie vissers, hun drie vrouwen en hun vierentwintig kinderen- Maar toen kwam er op twee bouten latten een zwerver van de nabije bergen naar beneden gegleden, en hij verveelde zich drie dagen in Benniwel. De tweede oudste dochter van de visser was nu ook al geen stijve plank meer, en de zwerver op de houten latten zwoer...
Met kettingen over de banden reden de autobussen nu ook al 's winters naar Benniwel. De ambtenaren voor een skivakantie, de renteniers om te overwinteren.
Document 4: Benniwel tijdens het hoogseizoen. Vooraan het strand waar het druk en ook wel een beetje onwelvoeglijk aan toe gaat. Op de achtergrond de vakantiestad die uit het vissersdorp opgroeide. De architecten konden de groei niet in de hand houden. Het werd een mikmak van alle bouwstijlen.
Detail: de wetten van het fatsoen werden meermaals overschreden.
|
|