en lapsussen. Ik droom van een kritiek die durft te schrijven wat zij echt vindt, niet wat de goegemeente, d.i. haar uiterst selecte theekransje, vindt dat zij moet vinden. Ik droom van een kritiek die haar collectieve normenpatroon laat varen, die haar flatulentie niel verwart met gewichtigheid, maar bereid is onbevangen te lezen, met de ogen van de eerste lezer. Helaas, zoals de zaken nu staan, beleven wij de epoque van de literaire lefloosheid met bange critici die dichters bang maken en bange, brave dichters die naar de gunst van die critici dingen en naar hun pijpen dansen.
Eerst was er de pathos. Dan kwam de schaamte. Als de schaamte nu zo preponderant is, dan zou men mogen verwachten dat de critici van deze tijd zich bij uitstek bezig houden met een analyse daarvan. En wat is er meer een uiting van schaamte dan stijl? Maar uitgerekend aan ernstig stijlonderzoek wordt er nauwelijks nog aandacht geschonken. Ik bedoel: verder dan de vaststelling of iets sober of redundant is, komt men doorgaans niet. Men is zelden toe aan de betekenislaag van stijl. Men is - vrees ik - zelden toe aan wat poëzie maakt tot wat zij is. Onder andere heeft dat te maken met het feit dat er een taboe rust op het literaire, het lyrische, het esthetische, het muzikale, het sensuele, dat al te snel als een artificiële afwijking van het gewone wordt afgedaan. Ook hier regeert weer de dagelijksheid. Poëzie zal gezond zijn, of zij zal niet zijn. Zij zal gewoon zijn, of zij zal niet zijn. Zij zal vervelend zijn, of zij zal niet zijn. Maar: het avontuur van de stijl is het avontuur van de mens.
Ik moet mijn bezwaar tegen te veel vorm en te weinig vent enigszins corrigeren. Er is wel genoeg vent, poedelnaakte vent die niets dan zijn blootheid te vertellen heeft en trots is op het derven van een garderobe. Naaktheid maakt een mens onherkenbaar, maakt hem gelijk, zoals allen gelijk zijn in een nudistenkamp. Wie wedijveren wil in gelijkheid, komt het best aan zijn trekken in een Vernichtungslager. Om iets meer dan niets te zijn, om zich te onderscheiden, om zich te behelpen, maakt een blinde gebruik van zijn blindenstok, een kreupele van zijn krukken, een slechthorende van zijn hoorapparaat, een dichter van zijn stijl. Ik ben zeer geïnteresseerd in blindenstokken, krukken, hoorapparaten en stijl. Gebreken vertellen wie men is, vorm vertelt wie de vent is. Wie geen stijl heeft, is geen dichter, maar een uiterst anonieme dactylograaf.
De hedendaagse Nederlandstalige poëzie is geen poëzie van talentlozen. Integendeel. Kijkend naar wat mij uit het buitenland bekend is, krijg ik de indruk dat zich op de kleine oppervlakte van ons taalgebied misschien wel een overconcentratie aan dichterlijk talent bevindt. En het alfabet doorlopend tussen Achterberg en Vasalis vind ik heus wel mijn gading. Alleen: de algemene indruk is er een van verspild talent. Alle ingrediënten zijn aanwezig om met beurre manié, truffels en mare de Bourgogne een uitgelezen gerecht te bereiden, maar men geeft er de voorkeur aan een blubberige, zoutloze cassoulet op te dienen uit een tijd van voor grootmoeder, opgewarmd in het blik. Wat de poëzie bovenal mist, noem ik nu eens niet pathos en ook geen schaamte, maar lust, sensualiteit die een streling is voor het oog, die smelt op de tong, die het oor in vervoering brengt en die duizelen doet. Sensualiteit is de bloedschandige dochter van de pathos en de bloedgeile, incestueuse erfgename van de schaamte. Oude mannetjes worden er weer jong van, gedurende een eeuwigheid van twintig seconden; oude vrouwtjes staken het breiwerk, worden langoureus bij de gedachte aan zonden die voorbij zijn. Wat verboden is, is poëzie.