cultuur waartoe ik behoor. Daartoe ben ik ook gedeeltelijk gedwongen. Het ‘Vlaams’ zoals ik dat gehoord heb op school en bij vriendinnen kan ik immers niet gebruiken. De norm waar ik mij naar moet (?) richten wordt bepaald in het Noorden. Ik zou mezelf eerder definiëren als een schrijfster die in Vlaanderen woont en werkt dan als een Vlaamse schrijfster. Dit is geen ‘verraad’: de Vlaamse culturele identiteit is echter zo broos dat ik denk dat er voor auteurs hier altijd dat besef en die afstand is. Wij behoren tot een volk dat onderdrukt is geweest, wij gebruiken een taal die veracht werd, onze cultuur is noodgedwongen één die opgekeken heeft en opkijkt naar het buitenland. Wij kunnen het ons bijvoorbeeld niet permitteren geen kennis te nemen van wat er in dat buitenland gebeurt.
En verder. Schrijven en publiceren is voor mij een kwestie van moed geweest. De Engelse verhalen heb ik pas na herhaaldelijk aandringen van de schrijfster Maggie Gee opgestuurd naar een uitgeverij. De schroom die ik heb moeten overwinnen sproot voort uit angst om me bloot te geven, maar ook uit een sterk bewustzijn van mijn marginale positie in onze cultuur. Op school had ik immers impliciet geleerd dat zij die schrijven, dat de ‘groten’ die het recht hebben het woord te nemen, mannen waren. De ervaringen waar ik wou over schrijven kwamen in hun teksten niet aan bod. Door systematisch het werk van andere vrouwen te lezen vond ik tenslotte zelf mijn toegang tot het literaire discours.
Het is wellicht omwille van die initiële schroom dat mijn teksten aanvankelijk in een andere taal geschreven waren - het Engels - en daarbij ook korter en cryptischer waren. Gaandeweg worden ze langer en - denk ik - explicieter.
Zonder de respons die ik gekregen heb, de aanmoediging en blijken van waardering denk ik niet dat er die evolutie zou geweest zijn. Ik weet ook niet in hoeverre ik zou doorgegaan zijn met het maken van teksten. Ik ben nu eenmaal niet de schrijfster die werkt in een ivoren toren en stoïcijns de reacties van haar lezers over zich heen laat gaan. Nu mijn teksten uitgegeven worden en ik er zelfs geld voor krijg - al is dat meestal slechts een symbolisch bedrag - kan ik makkelijker voor mezelf en anderen rechtvaardigen dat schrijven zoveel van mijn tijd en energie opslorpt. Wat de schroom om het blootgeven betreft heb ik intussen geleerd dat ik me blootgeef en ook niet blootgeef. Schrijven is voor mij het uitproberen van rollen en posities. Eerder dan dat een personage een autobiografische projectie is van mezelf, creëer ik een personage waarmee ik me identificeer. Het personage neemt als het ware bezit van mij. Ik moet bereid zijn me te laten leegzuigen door de personages, de personages te zijn voor de duur van het verhaal. Wie wil mag gerust uitzoeken wat ‘echt’ gebeurd is en wat niet (in interviews is dat de steeds weerkerende vraag), ik lig niet wakker van de eventuele verwarring van mezelf met de personages.
Ondertussen is schrijven - het maken van teksten - een noodzaak voor me geworden. Wanneer ik door omstandigheden niet kan schrijven voel ik me onrustig worden en als het ware wegglijden. Heb ik dan weer de mogelijkheid om te schrijven dan is het of een ijzeren band die om mijn hoofd zit wordt losgemaakt.
En tenslotte. Ik probeer te vermijden van te schrijven over schrijven en van personages die schrijver/schrijfster zijn te laten optreden. Daarom ook heb ik in het verhaal ‘Kinderen’ de geciteerde zinnetjes geschrapt. Misschien zou ik deze regel moeten uitbreiden tot mijn niet-fictie stukjes. Misschien kan ik beter mijn mond houden over schrijven en het gewoon doen. Het oordeel is aan u.