- François zal wel toneelaanduidingen opgeschreven hebben, waarmee men dat eventueel zou kunnen terug spelen. Maar ik vind het wel goed, dat het niet kan terug gespeeld worden zoals het was. Een andere interpretatie zou ik wel plezierig vinden, ook een van François Beukelaers.
- In 1985 werd dan ‘Matraviata’ gecreëerd, en dat is een monoloog. Het is een tirade van een personage uit de roman ‘La dame aux camélias’ van Alexandre Dumas zoon.
- Nee het is geen tirade, het is eigenlijk een bewerking van de tekst van de opera ‘La Traviata’ van Verdi. Maar intussen had ik thuis zelf nog een stuk gemonteerd. Dat heet ‘En ook Bach om Half Zeven. Ik heb het gespeeld met familie en vrienden. We hebben dat twee keer gespeeld. Ik was zeer gehecht aan dit stuk. Ze hadden het willen opvoeren in Tielt, maar de contacten en voorwaarden waren zo duister dat ik het dan maar zelf gedaan heb. En ik moet eerlijk zeggen dat Arca mij daarna het teater heeft aangeboden om het daar nog eens op te voeren. Roel speelde er in mee en Dominique, Greetje Van Langendonck, Rob Wyckaert en Koen Tinel. Eerst deden Jan Hoet en Etienne Elias ook mee, maar die hebben het laten zitten vanaf er een paar mensen naar de repetities zijn komen kijken.
Matraviata heb ik voor Greetje Van Langendonck geschreven. Ze had het al lang gevraagd en ik dacht dat het iets was voor op onbepaalde termijn. Toen het plots dringend werd heb ik de tekst van het libretto bewerkt en er biografische elementen van Greetje Van Langendonck ingelast. Maar oorspronkelijk had ik het willen bewerken met hedendaagse personages en toestanden.
- Heb je dat nodig als een soort steun, dat je vooraf weet wie die rol gaat spelen?
- Ja, een steun is het niet, het is een element meer. Het stimuleert mijn verbeelding, als ik aan bepaalde acteurs of actrices denk. Of ook soms aan vrienden die helemaal geen acteur zijn. In Robrecht de Vrome had ik bijvoorbeeld de rol van Adelaïde voor Elly Claus geschreven en de rol van God voor John Bultink.
Die ‘Matraviata’ had ik zo opgevat, een personage uit de 19de eeuw echt typisch voor die tijd, dat wegkwijnt aan tering, een demi-mondaine, zo een type doet de mensen nog huilen, tot nu toe, een typische mannelijke creatie, ik heb die vrouw vanuit haar gezichtspunt willen doen praten. Dat is dus helemaal niet zo een figuurtje zonder inhoud. Ik heb die figuur willen doen spreken, een ander licht willen werpen op dat personage. Dus alles gezien vanuit haar standpunt.
- Nu gebruik je in je toneel ook nooit een realistische taal, ik bedoel de gewone taal uit de dagelijkse omgang. Je gebruikt daar ook een literaire taal, net als in je romans, een taal die je zelf gecreëerd hebt.
- Ik denk dat het precies het eigene van een schrijver is dat hij een taal zelf uitvindt. Jean Cocteau zegt daarover:
Een dichter gebruikt de taal op een manier dat de andere mensen niet vermoeden dat het mogelijk was.
Hugo Claus, zegt toneel is bij uitstek artificieel, waarom zou de taal niet artificieel zijn.
Daarbij is er het enorme verschil tussen de gesproken en de geschreven taal vooral bij de Vlamingen omdat hun gesproken taal Vlaams blijft en de geschreven volledig artificieel wordt aangeleerd als een vreemde taal bijna. Woordenschat, zinswendingen en uitdrukkingen verschillen volledig in gesproken en geschreven taal. Het is in alle talen zo. En als je dus zegt dat ik geen realistische taal gebruik dan is dat meer dan waar. Maar de taal uit de dagelijkse omgang, die wordt niet neergeschreven. Het is een andere taal, zoals de journalistentaal, bijvoorbeeld, ook een andere taal is.
Mijn grootste betrachting zijn gedichten, omdat dat het hoogste spel is met woorden, daarbij is het een gave. En dat is meestal een paar dorpen te ver voor wie zich allemaal dichter noemt, ik incluis. Hugo Claus heeft die gave. Luuk Gruwez ook soms, voor de rest zijn wij allemaal mensen met dichterlijke betrachtingen.
- Nu heb je in talrijke tijdschriften gedichten gepubliceerd, maar je hebt nooit een bundel uitgegeven. Hoe komt dat?
- Ik weet dat eigenlijk niet goed. Omdat ik mij daar niet mee bezig heb gehouden. Maar volgend jaar zouden mijn verzamelde gedichten moeten verschijnen. Dat werd mij nu gevraagd.
- Het is merkwaardig dat François Beukelaers van je roman ‘Pour Delphine’ een film wou maken. De titel van het boek verwijst immers naar de filmactrice Delphine Seyrig. Louis Paul Boon heeft in zijn kritiek van ‘Zon op de weg’ reeds verwezen naar de Franse films van de Nouvelle Vague. In hoever ben je door de film beïnvloed geweest?
- Een paar mensen zagen graag het toneelstuk ‘Pour Delphine’ en hebben toen gezegd dat hij daar absoluut een film moest van maken. Hij heeft daar dan inderdaad een film willen van maken, maar hij heeft er de middelen niet voor gevonden.
Toen ik die eerste twee boekjes heb geschreven, had ik praktisch geen films gezien. Ik kom uit een arm gezin