Een paradox is altijd een waarheid in vraag gesteld.
- Waarom heb je toen de titel ‘Stofzuigergedichten’ gebruikt?
- Daar waren twee redenen voor, waarvan de eerste nogal ridikuul is. Ik heb dezelfde hebbelijkheid als Simon Vestdijk. Het is bekend dat Vestdijk altijd schreef terwijl de stofzuiger aan stond. Ik krijg daar eenzelfde kick van. Ten tweede refereerde die titel naar die pseudo-ideologie van ‘begin bij jezelf, zuiver jezelf, dan wordt de maatschappij vanzelf gezuiverd’. Pure naïviteit natuurlijk.
- Er kwamen ook een aantal prozagedichten in die bundel voor.
- Ja, dat was een soort vermenging van de onstuitbare woordenvloed van sommige beat-dichters met de écriture automatique van de surrealisten. Maar vraag mij nu niet waar ze over handelen. Ik zou er geen woord uitleg over kunnen geven.
- Je koos in deze gedichten voor een droomwereld, waarin sprookjesfiguren voorkomen zoals Hansje en Grietje, Assepoester, maar ook Sinterklaas en Marilyn Monroe. Er was toen reeds een afwijzen van de realiteit aanwezig. Dit zal in je latere poëzie ook blijven.
- Het klimaat was toen zeer dankbaar voor mij, in die zin dat iedereen toen met zijn hoofd in de wolken liep. Ik had daar al de natuurlijke aanleg voor. Ik verkeerde met mijn hoofd ver boven de stratosfeer. De sprookjeswereld was voor mij ook een illustratie van het vers van Hans Lodeizen, waar iedere adolescent zo weg van is: ‘Deze wereld is niet de echte’.
- Je voelde je dus aangetrokken tot de poëzie van Hans Lodeizen. Nu is één van de opvallendste kenmerken van zijn werk het schijnbaar onaffe karakter van zijn gedichten. Jij gebruikt daarentegen een meer klassieke vorm, die sterk doorwerkt is. Dat zijn bijna twee uitersten.
- Ja, inderdaad, één van de grote kenmerken van de poëzie van Lodeizen was de schoonheid van het onvoltooide. Ik kan dat niet, geloof ik. Als dichter heb ik toch iets van een ambachtsman en ik kan niet met onaffe vormen werken. Ik heb een zekere noodzaak aan perfectionisme en ik heb geen talent om het onaffe in de poëzie functioneel te gebruiken.
- Vier jaar na de eerste bundel verschijnt dan ‘Ach, wat zacht geliefkoos om een mild verdriet’, waarin de melancholie wordt verheerlijkt.
- Het motto van Novalis was al kenschetsend: ‘Man sollte stolz auf den Schmerz sein - jeder Schmerz ist eine Erinnerung unsres hohen Ranges’. Het ging hem inderdaad om een soort met trots beleden melancholie. De melancholie verkreeg haast een erotische aantrekkelijkheid. Dat is later genuanceerd of aangevuld met een andere gedachte: melancholie isoleert eigenlijk ook. Met name in het gedicht ‘West-Vlaanderen’ in de laatste bundel is het zo dat ik West-Vlaanderen afschilder als een provincie die een taboe op het verdriet verdedigt. Als heel jonge man dacht ik dat de melancholie een zekere erotische aantrekkelijkheid had. In een verhaal laat ik een melancholische prinses een wind laten en hiermee is ze ineens prinses af, omdat dit soort frivole ongeïdealiseerde toestanden het hele totaalbeeld van de Geliefde met een hoofdletter vernietigt.
- Deze bundel bevat een inleiding, ondertekend door Liselore Grammens, een naam met dezelfde initialen als Luuk Gruwez en blijkbaar een alter ego. Waarom schreef je deze tekst onder een andere naam?
- Dat weet ik niet meer. Dat kadert allemaal in die pose, die ik toen aannam en waar ik sindsdien ben van afgestapt.
- Heimwee is een woord dat vaak terugkeert, maar ook dromen, afscheid, verdriet, dus typisch romantische thema's en gevoelens, die je cultiveert. Ook Chopin en George Sand worden hier opgeroepen. Was dit niet onecht?
- Het was inderdaad een zeer gecultiveerde wereld. Ik weet echter niet zo zeker of hij onecht was. Hij ontstond gewoon uit noodzaak van iemand van die leeftijd om te cultiveren. Dat is op zichzelf ook echt. Maar het is wel zo dat ik daar ondertussen, ouder geworden, niet meer aan meedoe. Ik denk dat ik de vuilnisman even romantisch vind als George Sand. Alleen leeft de vuilnisman niet op een kasteel. Romantiek is even inherent aan de dagdagelijkse realiteit als aan een geïdealiseerd prinsenbestaan.
- Merkwaardig is dat de laatste afdeling van deze bundel over de dood handelt, zonder dat er toen een aanleiding toe was.
- Nee, er was geen aanleiding toe, er was geen concrete dood, hoewel de dood natuurlijk altijd aanwezig is. Ik geloof dat ik toen, veel meer dan nu, wakker lag van de dood. Ik meen dat ik daar nu, misschien ten dele door de dood van mijn ouders, van genezen ben. Of misschien komt het gewoon doordat ik ouder geworden ben. Ik geloof dat het een algemeen verschijnsel is dat je, jonger zijnde, langer wakker ligt van de dood. Ik heb toen meer dan één slapeloze nacht doorgebracht omdat ik vooral aan de dood van anderen dacht. Toch leek het me toen poëtisch zinvoller het te hebben over de eigen dood. Er was nog een groter egocentrisme in mij. Ik had nog