De Vlaamse Gids. Jaargang 67
(1983)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Ludo Stynen
| |
[pagina 78]
| |
schoolstrijd met zijn emotionele ontboezemingen is hiervoor een ideale achtergrond.
Jan Renier Snieders' ‘Zonder God’ (1885) is een dweperig pamflet waaruit moet blijken dat wie God uit zijn leven bant zelfs op aarde niet gelukkig kan wordenGa naar eind(6).
Heel de schoolstrijd, vijf roerige jaren, was weinig meer dan het tijdelijk verschuiven van de macht van katholiek naar liberaal. De bevolking als zodanig had daar principieel weinig mee te maken, maar werd gemanipuleerd en meegesleurd in een fanatieke, niemand ontziende strijd om de macht. Vooral de wet op het lager onderwijs (1/6/1879) zorgde voor heel wat deining.
Het radicaal liberaal ministerie Frère-Orban-Van Humbeeck (1878-84) streefde een volledige scheiding van kerk en staat na. Om de invloed van de kerk op de samenleving te verminderen, brachten zij het onderwijs volledig onder staatstoezicht. Dit betekende verregaande monopolisering en neutraal lekenonderwijs. De godsdienst werd officieel van het programma geschrapt. Het katholieke kabinet Malou-Jacobs-Woeste (juni-okt 1884) maakte de schoolwetgeving praktisch volledig ongedaan. Het ministerie Beernaert (1884-94) slaagde erin de verzoening te bewerken en de aandacht terug op andere problemen te richten.
Het wetsontwerp - Van Humbeeck werd op 21 januari 1879 ingediend en de Katholieken zetten meteen de tegenactie in: bisschoppelijke brieven, politieke manifestaties, petities, aanpassing Vlaamse Leeuw,... Met een gering stemmenoverwicht in Kamer en Senaat werd de wet goedgekeurd. Het Belgisch episcopaat trof harde maatregelen: weigering van sacramenten en oprichting van vrije scholen. Door te werken op het geweten van de gelovigen werden aan de staatsscholen zware klappen toegebracht. De regering beantwoordde deze maatregelen met financiële druk en een diplomatieke breuk met het Vaticaan (5 juni 1880).
Bij de uitvoering van de wetsbesluiten waren ook de kleinste bestuurlijke entiteiten, de gemeenten, direct betrokken. De wet verdeelde heel de natie, tot zelfs de families. De beroering was overal voelbaarGa naar eind(7).
In de roman ‘Arm Vlaanderen’ geven de auteurs een geëngageerde kroniek van deze periode.
Vanuit de optiek van een jonge schoolmeester, Everaart Vanderlaen, een verlichte idealist die zijn volk wil beschaven en veredelen, wordt een meedogenloos beeld gegeven van de maatschappelijke macht van de kerk, in de onderwijzersopleiding (eerste deel van de roman) enerzijds, en in het boycotten van de jonge leraar anderzijds (tweede deel). Is het aanvallen van de wereldlijke macht van de kerk duidelijk hoofdzaak, toch maken de auteurs duidelijk dat de verheffing van het volk in hun ogen belangrijker is dan partijbelang en zij zullen dan ook niet aarzelen ook de liberalen, waar zij dat nodig achten, op de vingers te tikken. | |
[pagina 79]
| |
Everaart Vanderlaen gaat naar een katholieke normaalschool. De school, onveranderlijk ‘de gele muren’ genoemd, ervaart hij als een gevangenis, waar gebed, van buiten blokken, niet denken, spioneren en verklikken als hoofddeugden van de aspirant-onderwijzer opgehemeld worden. Hij kan zich moeilijk bij de situatie neerleggen en ontsnapt enkele keren ternauwernood aan wegzending. Men kan hem niet buizen omdat hij te briljant is en hij haalt zijn diploma. Op het dorp begint hij vol goede moed aan zijn edele taak van volksbeschaver. Hij geeft les, organiseert een bibliotheek, muziekles en avondschool. Langs alle zijden, van allen die met macht bekleed zijn, ondervindt hij echter tegenwerking. De nieuwe schoolwet brengt hem geen hulp en in de animositeit van de schoolstrijd moet hij uiteindelijk capituleren. ‘De gele muren’ bewerken zijn totale ondergang. Ze ontnemen hem zijn meisje en zijn vrienden, brengen hem overal in diskrediet en starten een vrije school.
De tragische geschiedenis van de verlichte, idealistische dorpsonderwijzer en een aantal geëngageerde beschouwingen over opvoeding, kerk en maatschappij leek de auteurs niet spannend genoeg om de lezer meer dan 700 bladzijden te kunnen boeien. Ze hebben hun kroniek dan ook een avontuurlijke achtergrond gegeven. Een groot ‘geheim’, waarbij zowat alle belangrijke personages betrokken zijn, zet iedereen onder druk. Een oude, niet opgeloste moord heeft eveneens te maken met het geheim, dat uiteindelijk niets meer is dan een banale geldschuld. Het raadselachtige van heel deze zaak, die slechts op het einde van het tweede deel haar ontknoping vindt, is een enorm spanningselement. Echter niet van die aard dat het de thematiek van de roman zou overschaduwen. | |
Deel 1: de opvoeding aan de normaalschoolBij de lectuur van het eerste deel van de roman, het leven en de gang van zaken op de normaalschool, krijgen we de indruk ons in een anti-utopische maatschappij te bevinden. Reminiscenties aan Orwells ‘1984’ (1949) en Toonders ‘Opstaan op Zaterdag’ (1966) dringen zich op.
Opvallend is de bijzondere terminologie die gebruikt wordt. Het gebouw, de school, wordt voorgesteld als een besloten, op zichzelf staande maatschappij, waar alles volgens een onveranderlijk patroon al jaren zijn zelfde gangetje gaat. Muur staat voor afzondering en beslotenheid, onontkoombaarheid. Geel roept de gedachte op aan vergeeld, oud, duf,...
De priesters die met een strenge hand heel de zaak runnen, zijn onveranderlijk ‘de vaders’. Een woord uit de familiale context dat zou moeten staan voor bezorgdheid, steun, toeverlaat,... enerzijds en gestrengheid (wie zijn kind bemint, spaart de roede niet) anderzijds. De vaders uit de gele muren worden slechts door het anderzijds gekarakteriseerd. Zij straffen geweldig, zijn onmeedogend en houden slechts hun eigen macht als doel voor ogen. De wereld, de mens, | |
[pagina 80]
| |
de leerling, het komt allemaal niet aan bod.
De vaders weten uiteraard alles het beste en spannen zich in om hun doelstellingen te realiseren. Hiertoe is een eigenaardige moraal in voege; een moraal die opnieuw herinnert aan beschrijvingen uit de anti-utopische literatuur: ‘Bespiedende oogen - overal!... Geen wezen of het moet bespieden of bespied worden. Help uwe vaders in hunne moeilijke taak; denk, dat gij zondigen kunt door raden, beschermen, gebieden, prijzen, mededeelen, behagen, niet beletten, niet straffen, niet overdragen!... Niet overdragen!... Overweeg dat alles wel: in het leven zal het u dikwijls van pas komen. Maak u maar een goed denkbeeld van de wereld en weet, dat ge later nooit van uwe geestelijke, uwe ware overheden zult bemind worden, indien gij niet overdraagt. Draag over; leer van nu af aan, dat een nederig mensch zich aan zijne vaders toevertrouwt en geen gehoor geeft aan het valsch, bedriegelijk gevoel van eigen waarde. De mensch is slechts een ellendige aardworm. Dat alle slechte kiem van hoogmoed en eerzucht uit het hart gerukt worde en men onverschillig blijve voor tranen en wee. Er is maar één goed: het eeuwig goed! Als de leerlingen na drie jaar opsluiting terug in de wereld komen, zijn ze volledig onaangepast. Ze zullen slechts kunnen plooien en buigen, aan hun overheid eerbied bewijzen (238). Dat was trouwens de bedoeling van de hele opleiding. Als ze de normaalschool verlaten met hun diploma, wordt nog eens extra beklemtoond dat ze de geestelijke overheid blinde gehoorzaamheid verplicht zijn, en haar steeds en over alles moeten raadplegen (320).
In dit eerste deel van de roman kan de lezer al duidelijk aanvoelen welke richting het met Everaart zal uitgaan. De macht van de gele muren reikt ver, en de persoonlijke vrijheid is een illusie.
In gesprekken met zijn vroegere meester Valcke wordt al iets van de toekomst onthuld. Everaart zou meteen kunnen vermoeden dat de macht van de gele muren heel ver reikt, maar in zijn idealisme denkt hij nog altijd wel stand te kunnen houden tegen om het even wat of om het even wie. Everaart wil het volk in eigen ogen verheffen, maar houdt er alsnog geen rekening mee dat zoiets de baron-burgemeester zou vernederen (269, 271). Onderpastoors, inspecteurs,... zijn | |
[pagina 81]
| |
geobsedeerd door de lectuur van de leraars. Wie slechte boeken of kranten leest, verkoopt zijn ziel aan de duivel (106). Om die reden heeft de oude Valcke een geheime bergplaats waar een twintigtal boeken als Les Miserables, J. Cats,... liggen (139-40). Valcke heeft ooit eens de idee gehad zelf een boek te schrijven, maar dat brengt heel wat problemen met zich: ‘Ik heb er aan gedacht een boek te schrijven... ja, een boek!... maar hier zit iets,’ - hij wees op zijn voorhoofd - ‘hier zit iets, dat niet in den haak is - niet orthodox, he! niet orthodox!.. Het boek zou dus ook niet orthodox zijn en bijgevolg zouden ze Valcke afstellen... () men mag niet vrij schrijven, dus schrijft men niets; anders zijn het prullen, jongen, enkel prullen!...’ (189). De problemen die Valcke op een al bij al hypocriete manier het hoofd had kunnen bieden in de loop van zijn carrière, zullen de openhartige Everaart meer dan eens parten spelen. Als hij zijn diploma in de hand heeft, denkt hij vrij aan de slag te kunnen gaan. Het einde van het eerste deel laat evenwel, niet zonder pathos, verwachten dat hij aan zijn ideaal zal ten onder gaan: ‘Hij denkt vrij te zijn! En eene hand zal op hem wegen, dezelfde hand welke hij zoo zwaar tusschen de sombere muren voelde, de hand, welke verpletterend op het arme Vlaanderen ligt uitgestrekt...’ (325). | |
Deel 2: het ideaal en de repressieMeester Valcke gaat op rust en Everaart wordt onderwijzer op het dorp. Hij richt alles naar beste vermogen in en blijkt succes te hebben. Hij bereikt niet alleen de kinderen van de school, maar ook de ouderen die hij aan het lezen en het denken zet. Meteen wordt het Everaart duidelijk hoe heel zijn opleiding in functie stond van het verbasteren van het denkvermogen, van het creëren van gewillige robots: ‘Nu lag het hem duidelijk voor den geest, hoe men ginder tusschen de gele muren, den geest versmachtte en welk een nietig schepsel den mensch is, die zijne edelste gave, het denkvermogen, niet gebruiken kan; die gedwee en slaafs het hoofd buigt en kruipt voor de meerderen, gelijk een hond, die de hand likt, die hem slaat!...’ (22). In gesprekken met meester Valcke verduidelijkt Everaart zijn inzichten. Onderwijzers worden onmachtig gemaakt om de Vlaming in domheid en ellende te houden (163); kantwerkscholen worden gesponsord om arbeiderskinderen zedelijk en stoffelijk uit te buiten (164). Tegenover deze verloedering stelt Everaart zijn eigen streven. Hij wil alleen de behoefte tot onderzoeken aanleren (73). Hij wil, binnen het kader van de zuivere godsdienst (136), de dorpelingen beschaven. Dat verplicht onderwijs zonder meer maar een halve oplossing is, stemt hem wrevelig: ‘() die hoogste weldaad, het verplichtend onderwijs, zal slechts | |
[pagina 82]
| |
daar eene hoogste weldaad zijn, waar men ook een weinig, als voorbereiding, voor het stoffelijke heeft gezorgd. Wilden rijken en machtigen dat maar begrijpen. Doch hoevelen vergrooten hunne schatten met den slavenarbeid van vrouwen en kinderen, en stellen zich tegen elke verandering in de samenleving!’ (170). Everaart wil echter geen oproerkraaiers kweken, ‘maar verlichte en beschaafde lieden, in staat hun brood te verdienen, een weinig hun bestaan hier op te hemelen. De mensch is een redelijk schepsel: dat men hem dus overal uit zijnen staat van verdierlijking trekke, uit zijnen loodzwaren plantenslaap...’ (92). Everaart juicht de nieuwe schoolwet toe, omdat hij er de mogelijkheid in ziet om, gesteund door de wet, zijn streven volledig te realiseren. Een naar het marxisme neigende opvatting over de godsdienst, sluit er onmiddellijk bij aan. ‘Ik ben overtuigd, dat men nu iets verricht dat ons land veel heil zal bijbrengen. Waar dweepzucht en bijgeloof heerschen, daar huist armoede. Neen, den godsdienst treft men niet; maar hen, die dezen gebruiken om het volk onwetend te houden, om het zoo beter uit te buiten’ (175-6). Van bij het begin van zijn activiteiten wordt Everaart openlijk gedwarsboomd door de onderpastoor. In een der eerste confrontaties zegt de priester onomwonden dat de godsdienst noodzakelijk is om te voorkomen dat de armen zich van de rijkdommen zouden meester maken. ‘Waarom zouden ze lijden hier, wanneer ze de hoop op eene belooning in het ander leven niet bezitten?...’ (91). Dit is praktisch een schuldbekentenis. Er wordt bijna letterlijk gezegd dat de godsdienst een middel is om de armen koest te houden, een middel om hen te laten berusten in hun lot, opium voor het volk. Het spreekt dan ook vanzelf dat het betoog van de onderpastoor het ideaal van Everaart niet kan verdringen. Hij gaat verder met zijn werkzaamheden en de onderpastoor stuurt hem inspecteurs en preekt tegen hem.
Als de nieuwe wet een feit is, neemt de reactie tegen Everaart in alle hevigheid toe. De clerus (meer algemeen dan) preekte nog slechts over en tegen de scholen, moedigde baldadigheden aan en verwekte ze (266) en ondertussen verarmde de bevolking meer en meer.
De onderpastoor wil een nieuwe school beginnen maar de oude pastoor weigert formeel zijn medewerking. Hij vindt dat Everaart goed werk levert en dat men dus geen beroep moet doen op de liefdadigheid der armen (202).
De oude pastoor die later zal weggezonden worden, was zelf ook een slachtoffer der bestaande situatie. Hij was geleerd, mocht hopen op grote waardigheden, maar werd omwille van zijn niet altijd even dogmatische | |
[pagina 83]
| |
opvattingen naar het dorp verbannen (197).
Ondanks alle tegenwerking blijft de jonge onderwijzer voortgaan op de ingeslagen weg. In een nieuwe confrontatie met de onderpastoor probeert men hem aan de ‘goede’ kant te krijgen. Als hij zich ‘bekeert’ is zijn bestaan verzekerd. De reactie van Everaart laat niets aan duidelijkheid over. ‘Ja, ik weet het! () mijn bestaan ware verzekerd! Och! een bestaan dat te benijden zou zijn, ik ken het! () Eerst alle hulpbronnen afgesneden en dan als eenen veroordeelde geleverd in onmeedoogende handen! Volbrengen, alles, wat men gebiedt en dankbaar, op de knieën, het weinige ontvangen, dat men u, als een dier toewerpt. () Het is een sidderen en beven dag en nacht! Geene gedachte mag men vrij uiten; gedwee moet men den nek buigen! Geene daad, welke niet eerst moet goedgekeurd worden; haat en nijd overal; afspieden en overdragen telken stond. () Men lijde voor den Heer! Ad majorem Dei Gloriam! En ge zegt, dat God zuivere liefde is, goed en rechtvaardig!...’ (189-90). Everaart blijft volharden in de boosheid. Het dorp wordt een missiegebied. Twee predikanten komen dreigen en drijven de animositeit tegen Everaart ten top. Ze bedreigen al wie nog iets met hem te doen wil hebben met de hellestraf. ‘Geene genade! Men weze onbarmhartig, zooals de opperste Rechter zal wezen op den laatsten dag des Oordeels!’ (257). De missie was een volledig succes. De sfeer in het dorp herinnert opnieuw aan de anti-utopie. ‘Angst en vrees waren hier onder de bevolking ten top gestegen; slechts in sidderen en beven dacht men nog aan den goeden God: het doel der heilige zending was bereikt!’ (259). Voor Everaart wordt het nu hoe langer hoe moeilijker. Moreel en fysisch bedreigd, zal hij uiteindelijk moeten opgeven. Een einde dat te verwachten was aangezien hij in de ondubbelzinnige oorlogsverklaring aan de onderpastoor duidelijk geopteerd had voor een positie van outsider. ‘Ja, ik ben het schurftig schaap! Op honderd uit de gele muren, zullen er negentig u getrouw blijven uit dwang, geesteszwakheid of ook uit nood! Daarom ook ten deele heeft men al die ellende om ons henen! Men heeft aan die getrouwen ingeprint, dat hunne zending bestond in slaafsche dienaars voor den priester te kweeken. Hebben zij er ooit aan gedacht het volk op een hooger standpunt te brengen? Zeg hun dat ze de welvaart van het land kunnen doen stijgen; ze zullen met u spotten en vragen of ze ministers of koningen zijn! Doch deze laatste zijn onmachtig, wanneer de arme schoolmeester niet medewerkt! Ik, ik ben er fier op een schurftig schaap in die bende te wezen!’ | |
[pagina 84]
| |
(192). Als bewust outsider kende hij heel goed de situatie en de risico's verbonden aan zijn positie. Hij kon op niemand terugvallen, ook niet op de partij die de schoolwetten had gewijzigd. Die denken immers heel wat gepresteerd te hebben en drie jaar rust verdiend te hebben, als ze zonder succes een voordracht hebben ingericht (224). Die denken immers veel meer aan de macht, het verwerven ervan, het behouden ervan, dan aan het volk, de beschaving en veredeling van het volk. De outsider Everaart staat volledig alleen. Hij is niet alleen tegen de priesters, maar hij reageert tegen allen ‘die de macht in handen hebben en ze maar gebruiken tot hun eigen voordeel; die slechts het volk willen kennen, wanneer ze het noodig hebben...’ (225). Zonder steun van waar dan ook, met een programma dat indruist tegen al wat ‘hoger’ is, is Everaert tot falen voorbestemd. Hij zal dan ook uit het dorp vertrekken. | |
Kroniek van een epoque - kritiek op het maatschappelijk bestelDe schoolstrijd bracht heel wat verdeeldheid in het land. Dweperige, fanatieke reacties rukten de bevolking uit haar lethargie. In deze roerige periode schrijven Teirlinck en Stijns de kroniek van de strijd. Af en toe lezen we in hun werk algemene uitlatingen over de toestand in Vlaanderen. Over het algemeen is het echter een casestudy: enkele jaren uit het leven van een jonge onderwijzer, een slachtoffer van de strijd. Hij is een slachtoffer, een tragische held omdat hij noch voor de school met God, noch voor de school zonder God (elders, in de stad bv, had dat rustiger gekund) kiest, maar voor de school voor het volk. Hij wil het volk beschaven en dat wordt hem door niemand in dank afgenomen.
Het eerste deel van de roman, de opleiding aan de normaalschool is een duidelijk pleidooi voor een nieuw systeem. De normaalschool wordt zo zwart mogelijk afgeschilderd en de auteurs zijn er wonderwel in geslaagd de gele muren hatelijk te maken. Everaart doorworstelt de muren, waant zich vrij en begint op eigen initiatief zijn dorp te beschaven. De oude pastoor keurt zijn werk goed, maar noch de rijke boeren, noch de adellijke burgemeester, noch de onderpastoor zijn tevreden. Allen zijn ze tegen de verheffing van het volk omdat dat hun eigen positie in gevaar kan brengen. Van de advocaten van de nieuwe wet ondervindt Everaart al evenmin steun, omdat voor hen de verlichting van het volk slechts een detail is; hoofdzaak is de politiek, het ontnemen van de macht aan de kerk.
In de roman gaat veruit de meeste aandacht naar de reactie van de onderpastoor en van de kerk. Binnen het kader van de roman is hier veel meer en veel beter materiaal beschikbaar, en binnen de context van een dorp als Voorde, een klein provincienest, is de katholieke activiteit veruit de belangrijkste. Van die katholieke actie schil- | |
[pagina 85]
| |
deren de auteurs een ongemeen boeiend fresco: de pogingen tot omkoperij, de wapenschouwing der katholieke troepen te Oudenaarde, de preken in de kerk,...
Teirlinck-Stijns behandelen vooral de problematiek van opvoeding, schoolwezen en onderwijzersopleiding. Vanuit hun visie op het onderwijs opteren zij voor de nieuwe schoolwetten. Ze gaan echter wel iets verder dan het louter ophemelen ervan. Een aantal bedenkingen in de marge van hun verhaal zijn sociaal en politiek erg relevant. Het heeft geen zin te zorgen voor de geestelijke ontwikkeling van het gemeen als men het volk ook niet materieel voorthelpt (cfr. II, 170). Evenmin is de nieuwe schoolwetgeving een louter politiek gebeuren. Er is meer dan alleen maar een wet (II, 224); er is een grote inspanning vereist om ook tegemoet te komen aan de geest van die wet.
Hiermee zijn we dan meteen aan een ander element, dat ook sterk in de roman aanwezig is, en dat de schoolstrijd als zodanig transcendeert. Impliciet is in de roman de vrees aanwezig dat de nieuwe wet weliswaar de kerk de macht ontnomen heeft, maar dat mogelijk een andere groep zich de macht van de kerk zal toeëigenen, om voor eigen profijt het volk een bepaalde moraal op te dringen. Daarom is Everaart gekant tegen allen ‘() die de macht in handen hebben en ze maar gebruiken tot hun eigen voordeel()’ (II, 225).
Impliciet wordt dus al een nieuwe anti-utopische context geanticipeerd, een nieuw systeem dat de verheffing van het volk slechts bijzaak zal vinden, slechts als storend zou beschouwen en wellicht zou tegenwerken.
Het onderwijs is het middel bij uitstek om het volk te verlichten, om de maatschappij menswaardiger te maken. Het is echter ook een bedreiging voor de hogere klassen die hun maatschappelijke privilegies niet kunnen rechtvaardigen. Daarom is invloed hebben op het onderwijs, heel belangrijk. De auteurs zijn zich daarvan bewust en reageren heftig tegen om het even welk gezag (in de roman voornamelijk gesymboliseerd door het kerkelijk gezag, toen in opspraak), dat een bepaalde moraal handhaaft en via het onderwijs oplegt, om zichzelf te verrijken, de privilegies te behouden en de anderen onmeedogend uit te buiten.
De opvoeding en de bewustmaking van de massa staan centraal en daarom wordt afgerekend met een wereld die deemoedig kruipen voor meerderen, spioneren, verklikken en overdragen, en berusting in het lot als hoge deugden aanziet.
Teirlinck en Stijns doen meer dan aan de hand van een voorbeeld een historisch gebeuren beschrijven. Ze vertrekken vanuit hun woelige contemporaine tijd, nemen terzake een ondubbelzinnig standpunt in, en gebruiken de situatie om een felle kritiek te geven op het conservatisme van de leidende klassen, die alles in het werk stellen om hun privilegies te consolideren - het misbruik van het onder- | |
[pagina 86]
| |
wijs.
Hun wereld, waarin de kerk de grootste invloed had en wie de steun van de kerk had, oppermachtig was, wordt op een briljante manier uitgewerkt als anti-utopisch decor. In hun engagementGa naar eind(9) zijn de auteurs als gedrevenen. Een persoonlijk aangegrepen zijn in de eigen idealen resulteerde in een vlot leesbare tekst, gekruid met cynisme en ironie; altijd even indringend en meeslepend; een engagement dat zevenhonderd bladzijden lang, onverminderd, de lezer meesleurt. Een roman die Teirlinck en Stijns MOESTEN schrijven; een innerlijke dwang waaraan ze niet konden ontkomen.
Valcke zegde tot Everaart dat wie niet vrij schrijft enkel prullen schrijft, en dat men niet vrij is (I, 189); Teirlinck en Stijns namen de vrijheid, gaven blijkbaar niet erg om de mogelijke repressie. Ze hadden wat te zeggen, en namen geen blad voor de mond. Het resultaat is dan ook alles behalve een prul. De repressie kwam er evenwel toch. Stijns zou later nog moeilijk een betrekking vinden in het onderwijs. Het boek werd negatief ontvangen, de kwaliteiten ervan werden miskend en een tekst die getuigt van heel wat inzicht, die het momentane aspect van de beschreven gebeurtenissen transcendeert en na honderd jaar nog altijd actuele opvattingen huldigt, werd vergeten. Bewust vergeten?Ga naar eind(8) |
|