| |
| |
| |
Koen Vermeiren
Diamant onder de loep
Rijkdom maakt niet gelukkig en diamant zeker niet. Dit lijkt zowat de les te zijn die men uit de derde ‘thriller’ van Jef Geeraerts mag afleiden. ‘Kodiak .58’, het eerste boek van Geeraerts in dit genre behandelde de moord op Mobutu, gepleegd door Alan Cordell, uit wraak omdat zijn onderneming als gevolg van de ‘Zaïranisatie’ in handen van een inlander terechtkwam. Daarna volgde de thriller; De Coltmoorden, die werkelijk volgens de regels van de kunst was geschreven en daardoor heel wat spannender lektuur opleverde (voor een bespreking, zie mijn artikel; ‘Moord in 1990’, in ‘Kreatief’, jrg. 14, nr. 5, dec. '80, pp. 104-108).
‘Diamant’ (Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1982) vangt aan in de provincie West-Kasai (Zaïre) op 25 augustus 1982. Door een groep illegale mijnontginners wordt een uiterst waarde volle steen opgegraven, waarna een afgevaardigde van de stam naar Antwerpen wordt gestuurd om de diamant te laten bewerken en te verkopen. De man denkt er echter niet aan om met het geld terug te keren naar Zaïre en werkt een plan uit om de winst voor zichzelf op te strijken. Maar ook anderen hebben het op de steen van meer dan tweehonderd karaat voorzien, zoals: een chef van de Zaïrese Staatsveiligheid in België, een korrupte B.O.B.'er, een Libanese diamantair-oplichter en een lid van de Zaïrese Inlichtingendienst. Het wordt een genadeloze afrekening waarbij alles rondom de kostbare steen draait.
Net zoals bij de twee voorgaande boeken is het verhaal ook nu opgebouwd door middel van een montagetechniek die ditmaal tweeëndertig hoofdstukjes samenvoegt tot een geheel. Het verloop van de handeling is echter verspreid over heel wat uiteenlopende plaatsen. Uit het hiernavolgende schematische overzicht blijkt welke hoofdstukken zich geheel of gedeeltelijk op een bepaalde plaats afspelen; bovendien wordt hierdoor niet alleen de frekwentie duidelijk, maar ook de tijdsduur dat een land of stad zonder onderbreking als plaats van handeling wordt gebruikt.
- | Zaïre: (1-2-3-4) (20-21) (29-30-31-32) |
- | Brussel: (5) (9) (18-19) (21) (23) (27) |
- | Antwerpen: (5-6-7) (10-11-12-13) (15-16-17) (19-20-21) (25-26-27-28) |
| |
| |
- | Frankrijk/Parijs: (8) (19) (21-22) |
- | Gent: (14) |
- | Amerika/New-York: (21) (25) |
- | Hong Kong: (23-24-25) |
Onmiddellijk valt het overwicht van Antwerpen op (17 hoofdstukken), terwijl de overige plaatsen of landen in totaal eveneens 17 hoofdstukken beslaan (+ 2 Zaïre-deeltjes) en het boek met vier hoofdstukken begint en eindigt in Zaïre dat zodoende als uitgangspunt en slot van het verhaal fungeert. Eveneens wordt het nu duidelijk dat de gelijktijdigheid in het boek een belangrijke rol speelt. Als voorbeeld; hoofdstuk 21, dat aanvangt in Antwerpen (p. 220) en zich verplaatst naar Brussel, Amerika, Frankrijk, Manhattan/New-York en Zaïre, en dit telkens met de aanvangszin ‘op dat ogenblik’ als aanduiding van simultaniteit (cfr. pp. 221, 222, 224, 229, 232,). Dit opwekken van de indruk van gelijktijdigheid maakt deel uit van de montage-techniek die het de auteur toelaat om zich zonder eigenlijke overgang van de ene naar de andere situatie te verplaatsen, waardoor het verhaal fragmentarisch tot stand komt. In vele gevallen wordt de ‘op dat ogenblik’-interferentie vervangen door of afgewisseld met een plaats- of tijdsaanduidend opschrift (bv. hfdst. 5, pp. 43, 47). Deze techniek wordt doorheen het hele verhaal konsekwent volgehouden en insinueert daardoor een filmisch verloop.
Wat nu de personages betreft; Geeraerts geeft er de voorkeur aan zijn romanfiguren te introduceren door middel van een typerende uiterlijke tekening, waarbij veel aandacht gaat naar de fysionomie en de kleding. Ter illustratie de beschrijving van Dexter-Davidson, de chef van de Zaïrese Staatsveiligheid:
‘Hij was onberispelijk gekleed in een duur donkerblauw driedelig streepjespak en hoewel hij de beroemde Engelse school zelfs nooit aan de buitenkant had gezien, droeg hij een Etondas. Hij had een smal, eivormig hoofd boven een rond gezicht-met-onderkin, en een buikje van het luilekkere leven in diplomatieke dienst, maar was heel beweeglijk, wat vaak voorkomt bij gezonde, dikke mensen.’ (p. 39).
Ook de andere personages krijgen op die manier vorm (cfr. pp. 36, 49, 108, 182), terwijl karaktereigenschappen slechts in enkele zinnen worden weergegeven of naar voren komen via een personaal vertelstandpunt dat dan meteen de hypokrisie aantoont. Want schijnheiligheid en bedrieglijkheid blijken konstante elementen te zijn die al de figuren beheersen. De personages zijn daarmee meteen getekend voor het verdere verloop van het verhaal, iets wat ze tot ‘flat characters’ maakt. Vanuit Geeraerts opzet ligt dit ook voor de hand. Flat characters bieden immers het voordeel dat ze doorheen de tekst een direkte herkenbaarheid bezitten die een nieuwe introduktie mogelijk maakt door middel van een enkele, korte en typerende beschrijving. Nadat Kalondo, de man die met de diamant naar Antwerpen wordt gestuurd, eenmaal ingeleid is, is het verder voldoende om te spreken
| |
| |
van ‘een Zaïrees in opzichtig wit pak-met-Great-Gatsby-hoed’ (p. 41) om te weten over wie het gaat. Deze uiterlijke kenmerken kunnen wel vervangen worden door andere (cfr. p. 49), maar het principe blijft gelden. Zo treedt Parain, de korrupte B.O.B.-adjudant, afwisselend op als politiefunktionaris en onder een vermomming als ‘de man met de snor’ (cfr. pp. 119, 122, enz.).
Een tweede voordeel van flat characters is dat ze niet alleen onmiddellijk herkenbaar, maar ook gemakkelijk definiëerbaar zijn. Zo zijn al de personages in ‘Diamant’ in feite twee-dimensionaal: uiterlijk zijn het min of meer geloofwaardige, eerlijke en plichtsbewuste figuren, maar innerlijk zijn ze gefrustreerd, huichelachtig en enkel uit op het verkrijgen van rijkdom, waarbij het doel de middelen heiligt. Ze zijn te omschrijven in enkele zinnen: Kalondo maakt ogenschijnlijk deel uit van de inheemse klanmentaliteit, maar droomt van een gelegenheid om een luxe-leven te leiden in de beschaafde wereld (pp. 18, 24). Uit deze tegenstelling spruit zijn hypokrisie voort die hem tot aan zijn dood zal blijven domineren. Dexter-Davidson (bijgenaamd D.D.) bekleedt enerzijds een eervolle diplomatieke funktie, maar maakt hiervan anderzijds misbruik om duistere zaakjes af te handelen en om de diamant in te palmen, wat hem eveneens zou toelaten een rijk bestaan te leiden (pp. 41-42). De ‘dubbelzinnigheid’ van deze personages blijkt bovendien uit hun dubbele identiteiten. Eens op weg naar Europa verandert Kalondo zijn naam in Alexis O'Bart Smithson-Dukka (p. 31), terwijl Dexter-Davidson een schuilnaam is voor Jean Mazibongo (p. 39). Babouche, een ‘klassehoertje’ die gehuurd wordt door D.D. om informatie los te krijgen van Kalondo, heet in werkelijkheid Marie-Thèrése Yabuba, maar bezit diverse andere namen (p. 47). Bovendien speelt ze een rol als dubbelspionne (p. 81) en overtreft haar hebzucht haar sympathie voor Kalondo (p. 55). Parain, een van de beste speurders van de B.O.B., wordt al van bij het begin als een uiterst labiele persoonlijkheid voorgesteld die ernaar hunkert om zijn superieuren de loef af te steken in graad en rijkdom (p. 108). Ook blijkt dat hij reeds eerder misbruik had gemaakt van zijn positie als politieman en dit om geld te verduisteren (p. 112). Sidi Gamal die in de branche
nochtans de reputatie heeft om verdachte diamanten te verhandelen (p. 186) wil zich naar buiten uit voordoen als een eerlijk en geloofwaardig zakenman (p. 190). En zelfs de legitieme en internationaal bekende diamantair Morakevitch die de naam heeft betrouwbaar te zijn, handelt weliswaar volgens de regels van het spel van kopen en verkopen, maar met de geest van een onverbiddelijk zakenman die enkel aan eigen profijt denkt en daarvoor geen leugen schuwt (pp. 61, 64, 67, enz.). Een auteursinterventie door middel van een voetnoot op p. 72 maakt het tevens duidelijk dat ook Morakevitch - binnen de gangbare normen - een schijnheilige verkooptechniek hanteert. Daarmee zijn de belangrijkste figuren gekarakteriseerd als twee-dimensionale personages, waarbij hun hebzucht en de drang naar rijkdom steeds de overhand halen.
| |
| |
Hun handelswijze die zonder enige skrupules is, wordt dan ook al vlug voorspelbaar.
Het nadeel van deze flat characters is echter dat ze zich wel eens aan de rand van het karikaturale bevinden. Wanneer D.D. een achtervolging met de wagen inzet en dat doet ‘volgens de vuistregel van het schaduwen-per-auto’ die zegt dat er minstens één auto tussenin moet zijn (p. 43), dan doet dit toch wat kliché-matig aan, net zoals de eigenlijke voorstelling van de personages wel wat schematisch en volgens al te geijkte normen is.
Kalondo ondergaat bij zijn aankomst in Europa een gedaanteverwisseling die hem verandert in de typische, snobistische rijke zwarte, zoals die is terug te vinden in de meeste Amerikaanse gangsterfilms. Parain, de knappe speurder, heeft dan weer het sportieve, macho-achtige uiterlijk dat blijkbaar eigen is aan alle politiehelden. Ook de tussenkomst van de mooie, verleidelijke, maar gewetenloze spionne (Babouche) lijkt onvermijdelijk in dit soort verhalen, terwijl het beeld dat van Sidi Gamal, de oplichter, wordt geschetst haast een karikatuur is van de ‘zware man’ uit de onderwereld. Geeraerts werkt hier dus niet met psychologische karakterpersonages, maar met typen die volledig zijn afgestemd op de verhaalsinhoud.
Deze schematische tekening van de figuren is eveneens terug te vinden in allerlei sfeer- en situatiebeschrijvingen. Hierbij hanteert de auteur een sobere taal die er vooral op gericht is een indruk weer te geven van het kader waarin de personages zich bewegen. Dat de schrijftechniek, die in eerste instantie efficiëntie nastreeft, in de twee gevallen konstant blijft, kan blijken uit de volgende citaten die achtereenvolgens het interieur van een restaurant en Chantal, de minnares van Parain, beschrijven:
‘Het restaurant zat vol: drie salons van een gerestaureerd herenhuis, helemaal in strakke blauwe tinten en roomkleurige lak. De bediening was rustig en stijlvol. Het zilverwerk klassiek Frans. Wit-en-gele bloemen op de tafel. Gedempte barokmuziek.’ (p. 134),
en in verband met Chantal:
‘Auburn geverfd haar, zonnebankbruine teint, geraffineerde make-up, zacht parfum, duur ensemble van Versace waaronder geen beha, een vijftal gouden halskettingen, een ring met smaragd tussen briljantjes, het mes hanterend als een potlood dat schaduwen aanbrengt.’
Alle mogelijke uitwijdingen zijn hier onderdrukt en Geeraerts beperkt zich als het ware tot een soort zakelijke regie-aanwijzingen. Het resultaat is inderdaad efficiënt met betrekking tot uiterlijkheden, maar nergens wordt hiermee enige diepgang bereikt, noch in de psyche van de personages, noch in de indruk die een bepaalde kaderbeschrijving zou kunnen opwekken. En blijkbaar is dat ook nergens de bedoeling. De enige die een ‘innerlijk leven’ schijnt te bezitten is de diamant
| |
| |
zelf! Het langste hoofdstuk in de reeks (hfdst. 15) is dan ook gewijd aan de geschiedenis en de internationale marktpolitiek van dit waardevolle mineraal. Geeraerts heeft zich blijkbaar geen enkele moeite getroost om zoveel mogelijk feiten te weten te komen over de diamantwereld en de goederen die er verhandeld worden. Maar de manier waarop deze aan de lezer worden meegedeeld doet wat te artificiëel aan en wellicht was het beter geweest om deze informatie te verspreiden over een aantal hoofdstukken.
Nu worden alle wetenswaardigheden opgestapeld binnen een lang gesprek dat hoe dan ook het handelingsverloop in de roman opeens en vrij langdurig stillegt, iets wat uiteraard niet bevorderlijk is voor de spanning die van een thriller toch mag worden verwacht. Dit artificiële is ook terug te vinden in sommige ‘toevalligheden’ die een schakel moeten vormen tussen twee of meer verhaalsfragmenten. Zo is het bijvoorbeeld toch wel een wat grote koïncidentie dat Parain om een brief te laten vertalen uitgerekend bij die zwarte student terechtkomt die achteraf een kontaktman blijkt te zijn van de chef van de Zaïrese Inlichtingendienst; Joseph Nzibo (p. 200). Andere verhaalsfragmenten missen dan weer elke onderlinge verbinding en worden door een auteursingreep gewoonweg afgebroken. Het optreden van iemand als Jean-Jacques Gistoux, de zoon van een Parijse diamanthandelaar, heeft geen enkele funktie binnen de roman en zijn ‘verdwijning’ uit het verhaal heeft dat al evenmin. Met de woorden; ‘wat er toen precies gebeurde weet niemand, (...)’ (p. 273) laat de auteur deze overbodige figuur door een auto-ongeval van het toneel verdwijnen. Geeraerts had dit nevenpersonage, dat op het ogenblik van zijn dood in het bezit was van een gestolen diamant helemaal niet nodig om aan te tonen waar korruptie en hebzucht iemand naartoe kunnen leiden; zijn hoofdfiguren illustreren dit al op een afdoende wijze door het lot dat ze bijna allen delen.
Net zoals in zijn vorige werken streeft Geeraerts ook nu een grote authenticiteit na. Terwijl de werkelijkheidsindruk in de Gangreenboeken er ondermeer op gericht was om een beeld te geven van bepaalde (wan)-toestanden in het koloniale Zaïre of om via het ‘therapeutische schrijven’ af te rekenen met een aantal trauma's uit de jeugd of het privéleven, worden elementen uit de realiteit in de thrillers nu juist gebruikt om de waarachtigheid van het verhaal te verhogen. De feiten leveren als zodanig de draagkracht voor de fiktie. Het inlassen van handschrift is zeker al een eerste werkelijkheidssuggestie (bv. p. 92), terwijl vele dialogen in een dialektvorm of een verbasterd Nederlands zijn weergegeven. Enerzijds heeft dit laatste te maken met de konkrete Vlaamse realiteit, anderzijds is het een uitweg voor het probleem van de anderstalige figuren die in het boek voorkomen, zoals bijvoorbeeld de diamanthandelaar Morakevitch die met een Duits aksent spreekt. Het resultaat is vaak wel wat lachwekkend en de vraag kan gesteld worden waarom de auteur wél verkiest om een Nederlandse zin neer te schrijven, gevolgd door de mededeling dat deze in
| |
| |
het Engels werd uitgesproken (p. 58), maar weigert om een gelijkaardig procédé toe te passen bij een man als Morakevitch (bijvoorbeeld door de vermelding dat deze met een Duitse tongval spreekt). Het antwoord moet hier waarschijnlijk worden gezocht in de keuze voor flat characters; het is de auteur erom te doen typerende kenmerken voor zijn personages te kreëren en een taalaksent is er één van.
Maar bij dit soort werkelijkheids suggesties blijft het niet. Geeraerts tracht zijn verhaal te aktualiseren door bijvoorbeeld te refereren aan de drugzaak ‘François’ (p. 128) of de recente aanslag in de Antwerpse Jodenwijk (p. 146). Uiteraard maken de minuskule beschrijvingen in verband met de diamanthandel en -verwerking ook deel uit van het nagestreefde ‘realisme’ dat als zodanig interessante informatie verschaft over deze gesloten wereld.
Het is overigens wel boeiend om na te gaan in hoeverre de auteur aan deze authenticiteitseis wil voldoen. Wanneer Parain konstateert dat er in het telefoonboek tweeëntwintig ‘Cornu's’ vermeld staan (p. 130) dan is dit een voorbeeld van Geeraerts'subtiele opzoekingen en van het samenspel van realiteit en fiktie. De telefoongids bevat in werkelijkheid immers eenentwintig Cornu's, plus dan de gefingeerde figuur in het boek! Bovendien klopt de plaatsbeschrijving van al de lanen en dreven in Schilde heel precies en ja, inderdaad, aan het verkeerslicht bij de Makro in Wijnegem is het vaak file-rijden (p. 297). Geeraerts mikt hier duidelijk op de herkenbaarheid bij zijn lezers en dokumenteert zich daarvoor degelijk, maar is dit ook allemaal relevant voor het verloop van het verhaal en wekken deze herkenningselementen de gewenste spanning op? Want dat is toch het minste dat mag worden verwacht van een boek dat als ‘thriller’ wordt aangekondigd. De Zaïrese hoofdstukjes behoren wellicht tot de beste van het boek, maar daar spelen de herkenbaarheid en kontroleerbaarheid voor de meeste lezers waarschijnlijk dan weer geen rol.
Het verhaal is wel in de bekende, vlotte stijl van Geeraerts geschreven, maar heeft niet de ingenieuze konstruktie en plot van ‘De Coltmoorden’. Evenmin gaat het hier om de opheldering van een misdaad, aangezien de speurders zèlf stuk voor stuk moordenaars en afpersers blijken te zijn. ‘Diamant’ is daarom eerder een thematische roman die een kijk geeft op de allesoverheersende en vernietigende bezitsdrang in de mens. Maar door de aanwezigheid van de flat characters en de schematische beschrijving mist dit thema dan weer de nodige diepgang en uitwerking, zodat het boek in feite faalt in beide richtingen.
In ‘De Coltmoorden’ werd de informatie gaandeweg gericht naar één kulminatiepunt waardoor de spanning werd geïntensifiëerd. ‘Diamant’ vangt juist aan bij één verhaalselement - de vondst van een superdiamant - om zo uit te waaieren naar verschillende richtingen. En juist dit fragmentarisme maakt dat deze ‘Diamant’ van Jef Geeraerts als geheel toch niet volledig ‘loepzuiver’ is. Hopelijk is de te winnen edelsteen dat wel.
|
|