In bed nam ik mij die avond voor mij nooit ofte nimmer meer te zullen schamen over mijn ouders.
Nooit had ik nog teruggedacht aan dat voorval, en uitgerekend vandaag op deze stralende julidag in 1963, terwijl ik in mijn kale soldatenplunje naast mijn moeder liep in de Akense Stolbergerstrasse, drong het zich voor het eerst aan me op, en werd daardoor een gebeurtenis. Want wat is het verschil tussen iets dat nooit is gebeurd en een gebeurtenis die niemand zich herinnert?
Wilde dat oude voornemen zich opnieuw ter diskussie stellen? Zo ja, waarom dan? Wat was daartoe de aanleiding?
Gewoonlijk reed ik na een verlofperiode, net als ieder ander soldaat met de speciale soldatentrein terug naar Duitsland. Ditmaal, echter, hadden vrienden van mijn moeder ons op haar verzoek met de wagen gebracht. Straks, over een paar uur, zouden wij door hen op de straathoek achter ons weer worden opgepikt; ik zou dan naar het kamp worden gereden en moeder terug naar Olen.
Over drie weken zou ik mijn burgerpak weer aan mogen!
O, ik begreep het wel, moeder zal wel hebben gevonden dat mijn laatste terugreis iets feestelijks moest hebben. In weerwil van kronisch geldgebrek werd ik vroeger ook altijd per ‘taxi’ naar schoolproklamaties gereden. Een goed rapport, dat moest men naar waarde weten te schatten. Zij wendde natuurlijk voor dat het om wat anders ging. Het werd hoog tijd dat ze haar broer en schoonzuster nog eens ging bezoeken, die woonden sinds enige tijd in deze straat. Dat kwam toch mooi uit! Als ik met haar meereed, dan hoefde ik straks dat hele eind van het station naar het kamp ‘Koningin Astrid’ in het Probsteierwald niet te lopen.
Wat ongewoon, mijn terugkeer ditmaal, maar niets om wrevel, laat staan schaamte op te roepen.
Mogelijk had mijn onbehagen wat met haar broer, mijn Onkel Heinrich, te maken.
- Meine Lieben! lachte ik telkens als hij thuis ter sprake kwam. Dat was niet alleen de geijkte aanhef van zijn, voor het overige volstrekt onleesbare brieven, het hele gotische tekstkluwen was er overvloedig maar geheel systeemloos mee doorspekt. Nu eens diende het blijkbaar om er een tekort aan inspiratie mee te verdoezelen, dan weer leek het zijn laatste strohalm om er de delen van een wildvertakte kreupelzin mee in het gelid te krijgen.
Onkel Heinrich zelf was nog wel eens een paar keer op bezoek geweest, maar Tante Liesschen, zijn 11 jaar oudere vrouw, had ik sinds onze vakantie in 1948 niet meer in levende lijve gezien.
Veertien dagen aan een stuk hadden wij toen zurige pumpernickel en een vies aftreksel van gebrande gerst voorgezet gekregen.