Litèraire Hollanditis is de aandoening waaraan in België, voor zover mij bekend, schrijvers en critici leiden als Eddy van Vliet, Frans Boenders, Jos Borre, Paul de Wispelaere, Ronald Soetaert, Paul Depondt en in zeker opzicht Leo Geerts. Er zullen er ongetwijfeld veel meer zijn. Voor een deel heb ik deze mensen wel eens gezien en gesproken en een enkele van hen ken ik persoonlijk. Ik heb hen de pols gevoeld en ik heb geconstateerd dat zij een heldere blos op hun wangen hebben vanwege een lichte koorts. Ik herkende die koorts ook onmiddellijk als goedaardig, ja zelfs als iets gezonds. Vergis ik mij niet, dan hebben wij hier te maken met een van die zeldzame creatieve ziekten. Ik geloof dat het ideale patiënten zijn en in mijn diagnose hoeven zij ook helemaal niet te bed te blijven. Laat ze maar wandelen, dat kan helemaal geen kwaad.
De aard van deze creatieve ziekte zou men als volgt kunnen omschrijven: het is de ziekte van de erkenning dat in Nederland de literatuur en kritiek een bloei doormaken en dat men daar niet van kan spreken in Vlaanderen. Het is geen hoogmoed en geen hooghartigheid als ik zeg dat ik denk dat ze daar gelijk in hebben. Het is niet moeilijk om in een paar minuten een beeld van de huidige Nederlandse literatuur te schetsen waarmee dit geïllustreerd wordt. Zonder in te gaan op de kwalitatieve verschillen, maar uitgaande van de erkenning dat het om schrijvers gaat die om een of andere reden van betekenis zijn voor de hedendaagse literatuur kan men de volgende onvolledige reeks namen noemen van prozaschrijvers: Frans Kellendonk, Nicolaas Matsier, Doeschka Meijsing, Jan Siebelink, Oek de Jong, Jan Donkers, Dirk Ayelt Kooiman, Gerrit Krol, Louis Ferron, K. Schippers, Jeroen Brouwers, Maarten 't Hart, J. Bernlef, Leon de Winter, Patricio Canaponi, Joyce & Co, Oscar de Wit, J.M.A. Biesheuvel. (Ik zie af van het noemen van de namen die tot de vorige generatie behoren: Wolkers, Hermans, Brakman, Mulisch, Reve.) Hetzelfde kan men doen met betrekking tot de literaire kritiek: Aad Nuis, Tom van Deel, Jaap Goedegebuure, Wam de Moor, Frans de Rover, Jan Fontijn, K.L. Poll (allà), Jacques Kruithof, Cyrille Offermans, Herman Verhaar, Ad Zuiderent. Ook hier zouden nog schrijvende critici van de vorige generatie bij genoemd kunnen worden: Gomperts, Fens, Dubois. Het zijn namen die men niet hoeft te verzinnen, die komen vanzelf boven. Hetzelfde geldt voor de essayisten en columnisten: Gerrit Komrij, Rudy Kousbroek, Piet Grijs, Jan Blokker, Dik Hillenius, Karel van het Reve, J.P. Guépin, J.F. Vogelaar, Hans Keller, Louis Ferron, Renate Rubinstein, H.J.A. Hofland. En dan de dichters waarvan de ergerlijk onvolledige opsomming de situatie goed weergeeft: Gerrit Komrij, Hans Tentije, Willem Jan Otten, Elly de Waard, Harry ter Balkt, Ed Leeflang,
Judith Herzberg, Ad Zuiderent, Rutger Kopland, Hans Faverey, Rob Schouten, Boudewijn Büch, Jacob Groot, J. Bernlef enzovoort.
Deze lawine zou onvolledig zijn als de literaire tijdschriften er niet in betrokken zouden worden, ook al vindt daarin geen al te opmerkelijke activi-