De Vlaamse Gids. Jaargang 65
(1981)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Van de vele momenten van stilte zal de regisseur gebruik maken om film-effecten hun passende rol te laten spelen.
Enkele meters straat in een achterbuurt met een smal, nogal hoog trottoir. Grauwe muren. Somber. Een lantaarn met een heel zwak, blauw licht. Een rood lichtschijnsel als van een neon-lichtreclame van een kroeg valt zijdelings op het trottoir. Op het trottoir een vuilnisemmer. Er ligt wat vuilnis naast, een paar lompen, een stuk samengeknepen papier, een gebroken bierfles.
Timotee en Kris zitten op het trottoir onder het rode lichtschijnsel. Timotee draagt een nauwe blauwlinnen broek met koperen nageltjes, een pull-over met hoge kraag en lange mouwen, rubberen basketschoenen. Kris heeft een gekleed maar tot op de draad versleten pak, een verkreukte boord en das en kapotte schoenen. Hij draagt geen kousen.
De blinde met donkere bril en hoed zit aan de overzijde op de grond met de rug tegen de muur, een draaiorgeltje tussen de knieën. Aan zijn voeten draagt hij vuile, linnen tennisschoenen. Een paar meter van hem af, tegen de muur staat een kist.
(Traag bijna toonloos gesprek.)
Timotee.
Wat zeg ik, een merrie is het.
Kris.
Een tijgerin.
T.
Een kaktus.
K.
Een orchidee. (Stilte.)
K.
Wanneer komt ze?
T.
Ik weet het niet. (Stilte.)
K.
Moeten we haar een kamer bezorgen?
T.
Dat heeft geen belang.
K.
Hoe zullen we haar herkennen?
T.
Dat valt af te wachten.
K.
Moeten we haar ook sigaretten bezorgen?
T.
Om het even.
K.
(knikt. Stilte.)
K.
Herinner jij je Kalebasje nog?
T.
Ja. | |
[pagina 45]
| |
K.
En waarom ze naar ‘De Drie Poppen’ ging?
T.
Ja. (Stilte.)
T.
Vertel iets over haar, Kris.
K.
Ze heeft blauwe ogen.
T.
Bruine.
K.
Ze is blond.
T.
Donker, heel donker.
K.
(levendig) . Ze heeft eens mijn vinger ontwricht. Herinner je je nog hoe ze mijn vinger ontwricht heeft?
T.
Het was mijn vinger.
K.
Ja... (peinzend) . Wie heeft dan mijn vinger ontwricht?
(Ze laten het hoofd hangen.)
T.
(na een poos, het hoofd oprichtend) . Zullen we maar wat kaarten?
K.
Het is te donker.
T.
Of zullen we even dobbelen?
K.
Ja.
T.
(haalt drie dobbelstenen uit zijn zak.)
T.
Voor hoeveel?
K.
Beslis zelf maar.
T.
Laat ons beginnen met honderdduizend. (Hij schudt twee dobbelstenen in beide handen en rolt ze over de grond tussen hen in.)
T.
54.
K.
(raapt de stenen samen, schudt ze en gooit ze neer.)
K.
63.
T.
Ik moet je honderdduizend. (Zelfde spel.)
T.
Dubbele 3.
K.
Dubbele 4.
T.
Ik moet je tweehonderdduizend. (Zelfde spel.)
T.
31.
K.
Twee tegen één (schudt) . Dubbele 5.
T.
Vierhonderd.
K.
Hoeveel moet ik je nog van gisteren?
T.
Negenhonderdduizend.
K.
Blijft nog vijfhonderd. Doen we verder?
T.
Ja.
K.
Het is je dag niet, Timotee.
T.
Ga maar door.
K.
Voor de vijf?
T.
Ja. (Zelfde spel, met de drie dobbelstenen.)
K.
Driedubbele zes.
T.
Alles is vereffend.
K.
Doen we voort?
T.
Zoals je wilt.
K.
Dan houden we ermee op. (De blinde begint aan het orgeltje te draaien. Ze kijken op.)
T.
(stopt de dobbelstenen in zijn zak.)
K.
Geven we hem iets?
T.
Ja.
K.
(haalt een banaanschil boven, blijft er een ogenblik aarzelend mee in de hand staan en gooit ze dan dicht bij de man. De man houdt op met draaien, strekt zoekend de hand uit, raakt de schil, betast ze, trekt zijn hand terug, en beweegt niet meer. Stilte).
K.
Als ze komt, hoe moeten wij haar aanspreken?
T.
Zoals men elke dame aanspreekt natuurlijk. (Stilte.)
K.
Toen Kalebasje naar ‘De Drie Poppen’ ging, heeft de sirene geloeid, herinner je je nog, Timotee?
T.
Er was ergens brand.
K.
(na een poos) . Het is toch Kalebasje die ook mijn vinger ontwricht heeft.
(Stilte.)
| |
[pagina 46]
| |
T.
Toen Tania terugkwam, heeft ze in mijn gezicht gespuwd, weetje nog?
K.
Ze kon zich niet aanpassen.
T.
Het is niet gemakkelijk. Dat moet je toegeven.
K.
Ja. (Stilte.)
T.
Zullen we toch maar kaarten?
K.
Omdat je aandringt.
T.
(neemt een spel kaarten uit zijn jaszak, deelt de kaarten, zes aan beiden.)
T.
Wie verliest betaalt alles. (Ze gooien om de beurt een kaart.)
T.
De kamer, de sigaretten, het gelag, de schulden, de belastingen.
K.
De vroedvrouw, de dokter, de apotheker, de koster, de grafdelver.
K.
(deelt de kaarten opnieuw.)
T.
De advokaat, de rechter, het miskraam.
K.
De held, de redenaar, de eretekens.
T.
Is alles betaald?
K.
Ja. (De blinde begint weer aan het orgeltje te draaien. T. stopt de kaarten in zijn zak.)
T.
Hij heeft het moeilijk de laatste tijd.
K.
Ja. (Hij zoekt in zijn jaszakken.)
T.
Heb je nog iets?
K.
De vogelpoot. (Hij haalt een vogelpoot boven.)
T.
Geef hem die maar.
K.
(gooit de vogelpoot naar de man. De man betast hem, legt hem naast zich.)
(Stilte.)
K.
Als ze komt, moeten wij het haar dadelijk voorstellen, op de man af of omzichtig?
T.
Hoe gaan de anderen te werk?
K.
Ze praten eerst over koetjes en kalfjes. (Stilte.)
T.
En als ze niet wil?
K.
Dan moeten we later opnieuw proberen.
T.
Zoals met Betsi-de-Kat?
K.
Die bruine vlechten had en een schooltas die ze als zit gebruikte. (Stilte.)
T.
Ken jij het sprookje van de twee koningskinderen?
K.
Die mekaar lief hadden?
T.
Eén ervan is verdronken.
K.
Ja dat weet ik. Maar wat gebeurde met het andere?
T.
Het andere ...Het andere is bij de koning gebleven.
K.
Maar nadien.
T.
Meer weet ik er niet van.
K.
Het heeft misschien zijn nek gebroken toen het van zijn paard stuikte of het werd door de kok vergiftigd, of het werd door een vertrouweling van een hoge rots gestoten, of het leefde lang en gelukkig. Alles is mogelijk. (Stilte.)
T.
In de geschriften van Rabbi Rosenwasser staat dat de lichamen van sommige overledenen aan de verrijzenis niet zullen kunnen deelnemen. Wist je dat Kris? Degenen die door de haaien verslonden zijn, bijvoorbeeld, omdat ze nooit tot stof vergaan zijn. Hij had dat niet als een kraai moeten uitbrengen. (Ze verzinken beiden in gepeins.)
T.
(na een poos) . Wil je niet een lied voor me zingen?
K.
Ik heb een verkoudheid.
T.
Zal ik dan iets declameren?
K.
Begin maar.
T.
(staat recht en gaat voor K. staan in een stramme houding.)
| |
[pagina 47]
| |
T.
Wat moet het zijn? ‘De smeerlap met de baard’ of ‘Het leeuwenhart’?
K.
‘De appelbomen’.
T.
Dat ken ik niet uit het hoofd.
K.
‘De heksenjacht’.
T.
(declameert op een potsierlijke toon.)
De heksenjacht.
De heksenjacht is sedert gisteren open Kom vrienden, laat ons er eentje stropen
We stoppen haar in de pot
Tot groter eer van god.
We braden ze met huid en haren
Haar halsketting zullen we bewaren
Daaraan verdienen we een cent
De wet heeft ons dit recht toegekend.
Kijk hoe ze braadt en kist en kronkelt Hoe stout haar heksenoog nog fonkelt De duivel vaart in haar gewis
...
K.
Genoeg, genoeg.
T.
(onbeweeglijk in dezelfde stramme houding) . Is het niet goed?
K.
Ik dacht dat het prettiger was.
T.
(gaat weer zitten) . We moeten niet altijd pret verlangen.
(De blinde begint weer te spelen.)
K.
Heb jij niets meer?
T.
Nee. (Hij zoekt in zijn zakken, aarzelt een ogenblik en trekt dan zijn handen ledig terug.)
K.
Heb je nog iets?
T.
Misschien...
K.
(begint zelf in zijn zakken te zoeken.)
T.
De haringkoppen.
K.
Geef ze hem maar.
T.
(haalt een pakje boven met een touw er omheen en werpt het naar de man, die het betast en wegduwt. Stilte.)
T.
Waar waren we gebleven?
K.
Laat ons wat zwijgen.
T.
Tenzij je nog iets wou zeggen.
K.
Straks. (Stilte.)
K.
Zal ze een maand blijven?
T.
Geen maand.
K.
Een halve maand?
T.
Geen halve maand.
K.
Een week?
T.
Misschien gaat ze weer dadelijk weg. (Stilte.)
T.
Er staat in Rabbi Rosenwasser dat de mens zijn staart verloren heeft tengevolge van zijn verblijf in grotten. Wat denk jij daarover Kris?
K.
Ik denk er niets over. Indien ik er ooit iets over denk, zal ik het je zeggen.
T.
(haalt een boekje boven) . Ik zal het noteren dat je me een antwoord schuldig bent.
K.
Hoeveel antwoorden ben ik je nog schuldig, dit meegerekend?
T.
(bladert in het boekje) . Elf en dit, is twaalf.
K.
Ik zal er een paar inlossen. Herhaal even de vragen.
T.
(kucht en leest) . Wat gebeurt er met afgezette ledematen?
K.
Denkt na, knipt met de vingers). Ik wist het antwoord deze morgen ...maar ik ben het weer vergeten ...de volgende vraag.
T.
Wat denk je van de dochters van Lot?
K.
Het vraagstuk van de rechtvaardiging van de geslachtelijke omgang tussen vader en dochter, moeder en zoon, broeder en zuster, stelde zich reeds ten tijde van Adam en Eva. Het | |
[pagina 48]
| |
werd toen met een volledig misprijzen van de gevolgen voor het nageslacht beslecht. Lot ruste in vrede.
T.
(schrapt de vraag) . Waar is na de zondvloed het water gebleven dat tot ver boven de hoogste bergen rees? Is het mogelijk dat het door een krachtige wind werd opgedroogd?
K.
(schouderophalend) . Deze vraag werd reeds aan vele kinderen in de scholen gesteld, die ze op hun beurt aan hun oudere broer hebben gesteld, die ze op zijn beurt aan zijn vader heeft gesteld, die ze op zijn beurt aan zijn buurman heeft gesteld, die ze op zijn beurt aan de onderwijzer heeft gesteld, die ze op zijn beurt aan de kinderen heeft gesteld, die ze op hun beurt aan hun oudere broer...
T.
(ongeduldig gebaar) . Goed, goed. (Hij schrapt de vraag, kucht) . In sommige heilige schriften staat dat de engelen hun blikken met welgevallen op de dochteren der mensen lieten rusten zodat ze hen naderden en tot hen ingingen. Hebben bedoelde betrekkingen bevruchtingen tot gevolg gehad en zo ja, welke natuur en gestalte bezaten de nakomelingen?
K.
(strijkt zich over het voorhoofd, peinzend) . In de veronderstelling dat het verhaal allegorisch is - wat bij gebrek aan gegevens niet kan worden uitgemaakt - hebben dergelijke betrekkingen - om bepaalde aspecten van physische aard - voorzover ze plaats vinden - althans theoretisch ...Waar ben ik gebleven? (verwijtend) Je brengt me op een dwaalspoor.
T.
Herbegin.
K.
In de veronderstelling dat het verhaal allegorisch is - wat bij gebrek aan gegevens niet kan worden uitgemaakt - hebben dergelijke betrekkingen - om bepaalde aspecten van physische aard - voor zover ze plaats vinden - althans theoretisch - daar gelaten de allerjongste ontdekkingen op het gebied van de biologische verwantschappen - onverminderd de door Ogeno gedane vaststellingen - er baat bij te geschieden bij volle maan en in volle overgave. (Houdt even op, kijkt achter zich in de verte.) Komt ze nog niet?
T.
Nee.
K.
Wat betreft de natuur en de gestalte van de nakomelingen ...de natuur en de gestalte van de nakomelingen - onverlet hun aantal en de wijze waarop zij het licht zien, zal deze, de natuur, indien er een overwegend aantal mannelijke hormonen aanwezig is - wat in bedoelde gevallen kan worden verwacht (kijkt achter zich) wel engelachtig kunnen genoemd worden - tenware - en deze mogelijkheid kan niet worden ontkend - door de merkwaardige invloed van de moedermelk en wegens de vaderlijke afwezigheid na de bevruchting - de menselijke natuur de bovenhand zou halen, (kijkt achter zich, beweegt ongeduldig.) Aangaande hun gestalte - in acht genomen de reeds in verband met hun natuur aangehaalde physiologische invloeden - kan slechts worden gezegd dat deze (kijkt aandachtig achter zich in de verte) grosso modo niet kan afwijken - indien dit begrip hier op zijn plaats is - van de algemene gangbare normen - (trager) gelet op de eenvormigheid in de schepping en de gelijkenis (verstrooid) ...tussen de schepper en de schepselen zoals te lezen staat in de heilige schriften ...waarvan sprake in de vraag te weten of de engelen hun blik- | |
[pagina 49]
| |
ken met welgevallen hebben laten rusten op de dochteren der mensen en tot hen zijn ingegaan ...(vlugger) te weten bovendien of dergelijke betrekkingen bevruchtingen tot gevolg hebben gehad en te weten, zo ja, welke natuur en gestalte de nakomelingen bezaten ...wat diende bewezen (staat ongeduldig recht steeds in de verte kijkend.)
T.
(schrapt de vraag, slaat een blad om) . Kan de stichting van een vereniging tot bevordering van de sneeuwval verantwoord worden?
(Stilte).
T.
Antwoord je niet meer? Wil ik je een sprookje vertellen? Er was eens een prinsesje dat ganse dagen in de grote tuin van de koning speelde. In die tuin waren leuke speelpleinen aangelegd en er bevonden zich grote hopen zand om zich te bevuilen en greppeltjes vol water om zich nat te maken. De hopen zand werden met kunstzonnen bestraald en het water werd in grote ketels verwarmd opdat het prinsesje geen kou zou vatten. Liefst van al nochtans speelde het met een muisje dat in een versleten koningskroon woonde, die achteraan in de tuin geworpen was. Telkens het prinsesje zich aan de plechtigheden van het hof of aan de spiedende blikken van haar gouvernante kon onttrekken, spoedde het zich naar het muisje om hiermede één of ander spelletje te beginnen. Zo speelden ze hakje-takje en op sommige zeer prettige dagen hoepeltjeonder-hoepeltje-boven, maar er was één spel dat het muisje nooit wilde spelen hoezeer het prinsesje hierop ook aandrong, en dat was rover-de-pover. Telkens het prinsesje hierover begon te spreken, liet het muisje het hoofd treurig hangen zodat het prinsesje eerst verlegen zweeg en dan dadelijk over de bespottelijke dikke buiken en dunne benen van de generaals of over de driedubbele kinnen van de koningin-moeder begon te babbelen om het muisje over haar verdriet heen te helpen. Het prinsesje werd echter steeds meer benieuwd naar de oorzaak van dit verdriet. Op een zomeravond, nadat ze later dan gewoonlijk in de schaduwen onder de struiken hadden gespeeld, zaten het muisje en het prinsesje in een zacht warm hokje achter het standbeeld van een oude, onbekende koning, stil en vertrouwelijk bij elkaar. De maan was al opgestaan en er hing een blauw licht tussen de bomen. De stemming was zo intiem dat het prinsesje aan haar nieuwsgierigheid niet kon weerstaan en aan het muisje vroeg waarom het telkens treurig werd wanneer ze over ...ja, over het spelletje sprak. Het muisje begon stil te wenen maar het prinsesje troostte het met zoveel lieve woorden dat het eindelijk met wenen ophield en aan het prinsesje beloofde haar wedervaren te vertellen. Maar terwijl het zich de ogen droogde en haar neusje snoot, sloop de grote sluwe kater van het paleis behoedzaam nader, wipte lenig op de schouder van het koningsbeeld en juist toen het muisje haar verhaal begon met: ik was het jongste van zeven zusjes ...sloeg hij bliksemsnel toe ...(hij zwijgt aangedaan.)
K.
(eveneens aangedaan) . Wat is er nadien gebeurd?
T.
Met wie? Met wat?
K.
Met ...met de kater, bijvoorbeeld. | |
[pagina 50]
| |
T.
Ik weet het niet.
K.
Zouden ze hem later tot edeler en verhevener gevoelens hebben gebracht?
T.
Het is niet uitgesloten.
K.
Het werd misschien niet eens beproefd.
T.
Hij zou in elk geval zijn voedingswijze hebben moeten wijzigen. (Stilte).
T.
(neemt opnieuw de kaarten uit zijn zak en begint ze één voor één voor zich te leggen in de vorm van een rechthoek. Hij geeft het echter vlug op, staat recht, kijkt om zich heen en begint zijn kleren te schikken. Hij tracht ze glad te strijken, bekijkt dan zijn schoenen aan alle zijden, gaat weer zitten, legt nog een paar kaarten neer, staat weer recht en schikt eveneens de kleren van K. die niet beweegt. De blinde begint weer te spelen, maar houdt er dadelijk mee op.)
K.
(met een schok bewegend) . Heb ik geslapen?
T.
(richt het hoofd luisterend op, legt de vinger op de mond) .
Sst ...sst...
K.
Cobra?
T.
Misschien wel. (Zij blijven roerloos zitten. Er klinkt een korte, lokkende lach, een vrouwenstem zegt: Allo, allo. Geen antwoord. Cobra verschijnt en loopt achteloos de scène op, nog even omkijkend en licht schouderophalend. Ze is opzichtig gekleed en draagt een blinkende, goedkope handtas. T. en K. staan gelijktijdig recht, zwijgend, in een lompe houding. C. neemt hen op, aarzelt een ogenblik, wil doorlopen. Kort, verschrikt gebaar van K.)
T.
Juffrouw ...juffrouw. (Cobra blijft staan, neemt hen aandachtiger op, wendt zich af, doet aarzelend een paar passen.)
K.
Ik ben Kris.
C.
(blijft weer staan, bekijkt hen enigszins misprijzend.)
T.
Ik ben Timotee.
C.
En dan?
K.
(wijst naar T) . Timotee (naar zich zelf) Kris.
C.
(ongeduldig) . Ja, ja, maar verder?
C.
(haalt de schouders op, maakt aanstalten om verder te gaan).
T.
Dat zal van U afhangen.
C.
(wantrouwig) Waarom?
T.
(de stoep aanwijzend) . Gaat U zitten, juffrouw, blijf a.u.b. niet rechtstaan.
C.
Kunnen jullie me niet elders ontvangen? Zijn jullie soms van de...?
K.
Ik ben zanger, hij declamator, maar ik ben op dit ogenblik verkouden.
C.
(geïnteresseerd) . Treden jullie op in het cabaret van Koos-De-Mot?
(doet een paar passen in de richting van de stoep) . Werft men er geen figuranten?
T.
Gaat U zitten, gaat U zitten.
C.
(gaat zitten, kruist op berekende wijze de benen. T. en K. blijven vóór haar staan, in een gewrongen houding).
K.
Er zijn al veel figuranten.
C.
Ik heb mooie benen.
T.
Wij weten het.
C.
Ik heb nog meer dat mannen graag zien.
K.
Wij zijn ervan overtuigd, juffrouw.
C.
(stampvoetend) . Zeg niet altijd juffrouw (na een ogenblik, listig
| |
[pagina 51]
| |
oogknippend) . Ik toon het als men ervoor betaalt.
T.
Natuurlijk, natuurlijk.
C.
Ik vraag niet veel, maar jullie geven niets om mij.
T.
Wij willen U alles geven.
K.
Het licht onzer ogen.
C.
Daar kan ik niets mee aanvangen. (lach van C).
T.
(wijst naar de blinde) . Wij hebben reeds alles wat we bezaten aan hem gegeven.
C.
(spottend) . Jullie zijn zeer menslievend. Hebben jullie soms nog andere kwaliteiten?
T.
Wij zijn speelziek.
K.
Wij zijn onstuimig.
T.
Wij zijn vurig.
C.
(opent intussen haar handtas en neemt er een lippenstift uit, kijkt onverschillig in het spiegeltje, doet rouge op haar lippen, stopt de lippenstift in haar tas) . Is het alles?
(T. en K. staren treurig naar de grond. C. begint zenuwachtige gebaren te maken, wil rechtstaan).
T.
(steekt de hand uit als om het haar te beletten) . Blijf.
K.
De toekomst (wendt zich naar de zaal) ligt voor ons open als een ...oester. Samen zullen wij ze grijpen, oog in oog, hand in hand.
C.
(staart hem een ogenblik verbaasd aan, herhaalt mechanisch) . Hand in hand ...(lacht dan, licht spottend doch weifelend.)
T.
Wij drieën.
C.
(kijkt de ene, dan de andere aan) . Jullie tweeën?
T.
Wij zijn altijd samen.
C.
(meer verbaasd) . Samen? Tegelijkertijd?
T.
Zoals jij het wilt.
C.
(kijkt een ogenblik om zich heen) . Nu, als jullie er werkelijk aan houden.
(Stilte. C. kijkt zijwaarts naar de stoep, verlegt machinaal een paar kaarten, T. stoot K. aan).
T.
(teder) . Bent U niet Cobra?
C.
(blijft gebogen zitten, verlegt nog een kaart.)
K.
(liefdevol) . Cobra, liefste.
C.
(kijkt op, schijnt te wenen, dan, sissend) . Lafaard!
K.
(wijkt ontsteld terug.)
C.
(stil) . Smeerlappen (luider) . Jullie zijt alleen een bende smerige honden (schreeuwend). Jullie nemen me voor een vuilnishoop.
C.
(gooit de kaarten door elkaar, springt recht, hen vol haat aankijkend. De blinde blijft onbeweeglijk.)
K.
(hevig aangedaan) . Wij wilden U niet kwetsen.
C.
(een paar passen in hun richting makend, koud) . Jullie denken dat jullie me kunnen kopen zoals een paar nieuwe schoenen, maar ik zal jullie mijn bezit afmeten zoals een winkelier (met een koude lach), zijn katoen, zoveel per meter. Ik meet het jullie af, hoeveel geld hebben jullie, broertjes. Ik...
K.
Wij zullen je ons leven vertellen, dan zal je alles anders inzien.
C.
Alle dronkaards uit de buurt hebben me al hun leven verteld.
C.
(plots medelijdend) . Stakkerds. O jullie twee verdoemde stakkerds. (Ze gaan naast haar staan, leggen een hand op haar arm, schroomvallig) .
T.
Je bent mooi, je bent zo mooi. (Ze strelen haar.)
K.
Je ogen zijn twee geheime deuren.
T.
Je haar is de zee in de zomer.
K.
(raakt even haar gezicht aan, on-
| |
[pagina 52]
| |
handig) . Je mond is de roos van Jericho.
T.
Je handen zijn slapende kinderen.
C.
(smartelijk) ...maar ik ben Cobra ...(gillend) Cobra, de hoer.
(Ze verdwijnt. T. en K. blijven als versteend staan.)
K.
(lispelend, machinaal) . Cobra, de hoer...
T.
(fluisterend, onbeweeglijk) . Het was Cobra.
T.
(loopt als verloren op de stoep toe, gaat zitten. K. plots terug zich zelf, loopt naar de zijde waar ze verdween, blijft daar staan, aarzelt, keert terug en gaat naast T. zitten. Stilte.)
K.
Ze is mooi.
T.
(wendt zich af; verschuift een kaart) . Ze is mooi.
(Ze staan recht.)
T.
De kaarten!
K.
Laat ze maar liggen. We komen toch terug.
(Ze gaan weg, de blinde begint te spelen, maar houdt op zodra ze verdwenen zijn. Dan neemt hij zijn zwarte bril af en wrijft zich de ogen uit. Hij duwt met zijn stok van ztéh af wat T. en K. hem hebben toegeworpen. Hij staat recht en terwijl hij eveneens weggaat, zijn draaiorgel achterlatend, valt het doek.)
|
|