van Luik of Genève voorhands nog niet doen.
Als de Taalunie gaat werken - goed gaat werken, anders heeft het geen zin - zijn er niet langer 14 miljoen Nederlanders en 6 miljoen Belgen die Nederlands spreken, maar 20 miljoen Nederlandstaligen met heel hun verscheidenheid van dialekten.
Dat 14 miljoen meer is dan 6 miljoen, laat zich moeilijk ontkennen; evenmin dat vier eeuwen onafhankelijkheid in het noorden een ándere invloed op de gemeenschappelijke nederlandse taal heeft gehad, dan vier eeuwen franse, van Parijs uit voortdurend gepropageerde suprematie in het zuiden. Ook het verleden is een feit dat men met geen verdrag ongedaan kan maken.
Maar juist daarom is het van het allergrootste belang, dat de zes miljoen Vlamingen voor het eerst in deze Taalunie de kans krijgen op voet van gelijkheid mee te praten en mee te beslissen over de toekomstige ontwikkeling van het Nederlands. Ofschoon op 9 september alleen het juridische basisverdrag is ondertekend, mag men er van uitgaan dat ook de overige ontwerpen wel zullen worden aanvaard. Dat houdt dan in, dat er een Raad komt van 45 leden, en dat bovendien de Algemene Conferentie jaarlijks zal blijven plaatsvinden, voorlopig nog in de bestaande overwegend literaire vorm, daarna misschien uitgebreid met een meer taalkundige sectie: een ontmoetingscentrum, een inspirerende plaats voor gedachtenvorming en gedachtenwisseling, waarvan de wezenlijke waarde de laatste kwarteeuw overtuigend is gebleken.
Maar dit alles is toekomstmuziek, al mogen wij hopen op een nabije toekomst. Want de weg in de eerstvolgende tien jaar ligt nu duidelijk vóor ons. Met de Taalunie als instrument kunnen wij, op grondslag van álle feiten, samen proberen de innerlijke kracht van het Nederlands te versterken en de uitstraling ervan in de wereld, in Europa, in België, in Brussel te vergroten. Dat is van eminent belang, niet omdat het Nederlands zo'n mooie, zo'n rijke, zo'n muzikale, zo'n beeldende of zo'n logisch gestructureerde taal zou zijn - allemaal romantische retoriek - maar doodeenvoudig: omdat het onze taal is, onvervangbaar en onvervreemdbaar de ónze.
Toespraak bij de opening van de Dertigste Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, te Arnhem.
Garmt Stuiveling was, samen met Albert Westerlinck, initiatiefnemer en vele jaren voorzitter van de nederlandse sectie van de Conferentie.