| |
| |
| |
Vrijzinnigheid en vormingswerk in het Willemsfonds in 1978
De Vrijzinnige problematiek
Cruciale vraag is: hoe stellen de vrijzinnigen zich veilig in het post-Egmont-tijdvak? Hoe laten we de verworvenheden (onderwijs, klimaat van geestelijke vrijheid,...) niet verloren gaan? Hoe zullen we nog ooit de vrijzinnige gelijkberechtiging die al zo moeilijk te realiseren was en is binnen het Belgische staatsbestel, ten uitvoer kunnen brengen in het gefederaliseerde Vlaanderen?
Ik heb het niet zo moeilijk om aan te tonen dat binnen het aktuele Belgische politieke kader voor het vrijzinnige volksdeel niet zoveel levenskansen of successen weggelegd zijn. Daarom was het in 1978 nodig alweer en nog steeds de traditionele stokpaardjes van de vorige jaren te berijden. Ik bedoel: de ethische problematiek, en het vraagstuk van de gelijkberechtiging. Op het ethische vlak werd abortus nog maar eens aktueel, bij ontstentenis van een nieuwe rechtsregeling. In april 1978 is het gerecht nl. herbegonnen met een 20-tal geneesheren en personen die abortus-adressen publiceerden te vervolgen. Na de zaak Peers in 1973 was nochtans een soort bestand ingetreden om af te zien van vervolgingen zolang het parlementaire werk terzake hangende was. Op één uitzondering na, in West-Vlaanderen, werd inderdaad geen enkele vrouw sindsdien vervolgd krachtens art. 351 van het strafwetboek, hetgeen impliceerde dat de wet de facto onuitvoerbaar is geworden. In april startte een ‘Komitee voor de opschorting van de vervolgingen inzake zwangerschapsonderbreking’ met een aktie, waartoe o.m. ook de U.V.V., het Willemsfonds en het Vuylstekefonds zijn toegetreden, volledig in de lijn trouwens van vroeger door onze vereniging ingenomen standpunten.
Het tweede traditionele punt is het probleem van de gelijkberechtiging. Hier is vrij onverwacht wel enig schol ingekomen, nl. naar aanleiding van de recente parlementaire discussies over de aanduiding van grondwetsartikelen die voor aanpassing vatbaar zijn. Art. 117 van de grondwet luidt thans: ‘De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken’.
De Centrale Vrijzinnige Raad zag in oktober de kans opduiken om van de
| |
| |
politieke situatie gebruik te maken om dit art. aan de lijst van de herziene artikelen toe te voegen en het aldus in overeenstemming te brengen met artikel 6 bis van de grondwet over de vrijwaring van de rechten der ideologische en filosofische minderheden. Ze speelde terzake teksten met suggesties door aan enkele parlementairen, die welwillend tussenkwamen, en o.a. bij monde van Karel Poma en Mark Galle poneerden: ‘We zullen nu zien of het de Vlaamse rechterzijde menens is met haar streven naar een pluralistische maatschappij’. De CVP (o.m. minister van Justitie Van Elslande) poogde weliswaar het voorstel eerst nog overbodig te verklaren omdat de maatregel bij gewone wet kan getroffen worden en omdat nu reeds lekeconsulenten bestaan zonder dat iemand die toestand betwist. Desondanks werd het op 14 november in de Kamer goedgekeurd met 133 stemmen voor, 6 tegen en 17 onthoudingen. Alle partijen stemden voor, behalve een aantal (maar lang niet alle) CVP-leden. In de Senaat waren er slechts 74 voor en 43 legen, bij 16 onthoudingen; hier stemde de CVP in blok tegen en de PSC onthield zich. Deze stemming is van principieel standpunt niet onbelangrijk omdat ze een idee geeft van de eventuele krachtverhoudingen bij latere regelingen van de vrijzinnige gelijkberechtiging, in welke vorm (grondwet, wet, uitvoeringsbesluiten) die ook moge plaats vinden, en ten tweede omdat het een test was vooral ten opzichte van de zgn. ‘vlaamse rechterzijde’. Deze heeft dat inderdaad ook aldus aangevoeld, vermits CVP voorzitter Martens in de Kamer verklaarde dat zijn groep geen negatieve slem zou uitbrengen, ‘om niet van onverdraagzaamheid beschuldigd te worden’. Die tolerantie was dan achteraf toch te veel voor het tegenstemmende blok van CVP-senatoren.
Desondanks stelde Manu Ruys in De Standaard van 15 nov. de vraag of deze geste de linksen tot een meer genuanceerd standpunt zal brengen als in de toekomst de uitbreiding van de Vlaamse autonomie naar het onderwijs toe ter sprake zal komen. ‘Of’, schrijft hij, ‘zal de onverdraagzaamheid, die bij bepaalde vrijzinnigen bestaat, blijven overwegen?’. Het zijn uitdagende woorden, waarover in het Willemsfonds discussie zich opdringt, en waarop ik zo dadelijk terugkom. Zo overtuigend lijkt me, na het voorafgaand verhaal, de verdraagzaamheid der CVP vooralsnog niet bewezen. Men had beter mogen verwachten nadat, op 3 mei 1978, een Koninklijk Besluit werd genomen tot inrichting van de comités belast met het beheer van de temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen.
Wat nu? Ten eerste hopen dat de herziening van art. 117 er inderdaad komt. Een grondwettelijke basis blijft toch steeds een steviger fundament om zijn rechten op te eisen dan de eenvoudige feitelijke toestand - overigens erg imperfect - van de huidige activiteit van een aantal lekeconsulenten.
Met het oog daarop heeft de Centraal Vrijzinnige Raad reeds een voorstel uitgewerkt voor een 2e lid bij art. 117. dat zou kunnen luiden: ‘Deze be- | |
| |
palingen gelden voor de vertegenwoordigers der organisaties belast met de morele en levensbeschouwelijke bijstand aan het deel van de bevolking dat tot geen godsdienst behoort’. In de toelichting daarbij wordt gewezen op het bestaan van een geëigend orgaan - nl. U.V.V. en franstalige tegenhanger - als representatief voor de vrijzinnigen in dit land.
Ten tweede kan, eenmaal dit artikel herzien, gerekend worden op eenvoudige wetten en koninklijke besluiten, die een kader en een struktuur in het leven roepen van lekeconsulenten, vergelijkbaar met wat sinds lang aan confessionele zijde bestaat, en wat onlangs nog voor de Islam werd gecreëerd. Hierover hebben we het vroeger reeds gehad, maar het probleem zou kunnen spoedig acuut worden, en misschien kunnen voor de uitvoering andere wegen bewandeld worden dan vroeger door U.V.V. en W.F. gepland was. Tijdens het recente kamerdebat over de samenstelling van de lijst der te herziene grondwetsartikelen werden, naar aanleiding van art. 117, door enkele parlementairen rond dit artikel en de konsekwenties van een wijziging ervan, kritische en ten dele inderdaad pertintente vragen gesteld, niet enkel door sceptische CVP-mensen, doch ook uit onverdacht aconfessionele hoek, nl. door gewezen PRLW-minister Périn. Wie zal de lekeraadgevers benoemen? Hoe zal men de precieze behoeften aan deze consulenten berekenen, m.a.w. hoeveel consulenten moeten er komen? Moet deze sector het monopolie zijn van één instantie? Ik ga op elk van deze vragen nog even in.
Hel spreekt vanzelf dat de benoemende instantie geloofwaardig en representatief zal moeien zijn, tegenover de overheid en tegenover het publiek. Daarom moet vanuit de U.V.V. basis een benoemingsprocedure uitgewerkt, waardoor alle vrijzinnige verenigingen volwaardig inspraak hebben, en een veiligheidsmechanisme ingebouwd wordt zodat alle strekkingen binnen de vrijzinnigheid zo evenwichtig mogelijk aan hun trekken komen. Hoe dat kan hebben we vroeger reeds besproken. Op één punt zijn we er nog niet geheel uitgekomen, nl. dat van het toezicht op de vormgeving van het werk der consulenten en dat van de sancties tegen eventuele eenzijdige indoctrinering van hun kant. Hier mogen we nl. niet trappen in de valkuil van de onverdraagzaamheid tegenover de persoonlijkheid en de persoonlijke opvattingen van onze leke-consulenten, en moeten ze in hun privé-leven hun eigen ideologische opties volledig kunnen ontplooien.
Zoniet dreigen we duivelser te zijn dan degenen die in het vrij katholiek onderwijs door de zgn. deontologische kamers de persoonlijke vrijheid der leraars aan banden leggen, waarover vele vrijzinnigen zich zo geërgerd hebben.
Het bepalen van het aantal lekeconsulenten is een delikater punt. In princiep zou dit in functie van de behoeften kunnen zijn, en dus evenredig aan het aantal vrijzinnigen, doch precies dat is niet geteld. Trouwens uit een antwoord van de toenmalige minister van Justitie Vranckx in 1972 aan volksvertegenwoordiger H. De Croo,
| |
| |
blijkt dat voor de oprichting van een katholieke parochie helemaal geen cijfermateriaal over aanhangers moet aangebracht worden, m.a.w. dat de totale bevolking in rekening gebracht wordt, alsof ze in haar geheel katholiek ware. Dat terwijl voor de andere godsdiensten het aantal personen dat in dat kader pratikeert het hoofd-kriterium is voor de erkenning.
Périn meent dat men, in de hospitalen en gevangenissen, de personen die verklaren tot geen enkele godsdienst te behoren zeker niet automatisch mag beschouwen als vragers van filosofische en morele bijstand door een lekeconsulent betaald door de staat. Het is evident dat het nooit de bedoeling is geweest van de vrijzinnigen om morele hulp op te dringen aan wie er niet om vraagt.
Het derde probleem is dat van de formule van de leke-bijstand. Périn vraagt zich af of de begeleiding wel het monopolie moet zijn van één instantie.
Niets belet inderdaad dat de overheid voor de lekebijstand subsidies zou verlenen aan uitgesproken ideologische groepen van bv. kommunistische, socialistische of liberale signatuur. Tot nog toe werd in het kader van de U.V.V. vastgehouden aan de formule van de overkoepelende algemeen vrijzinnige consulenten, men for all seasons. De enige moeilijkheid is dat we het over de keuze van deze polyvalente begeleiders en over hun taak-omschrijving en -begrenzing eens moeten worden. Die optie hebben wij in alle duidelijkheid tot nog toe gekozen en ik zie vooralsnog geen reden om daarop terug te komen. Een tweede optie is die van de wenselijkheid van algemene consulenten, naast de reeds ten dele nu bestaande consulenten, voor deelgroepen (zieken, gevangenen, militairen). Men zou het nl. bij de huidige gespecialiseerde consulenten kunnen houden, die dan kwantitalief uitgebreid worden, en die administratief beheerd worden dooide huidige Stichtingen voor Lekebijstand, eventueel te fusioneren tot één enkele slichting. In het licht van de verruiming van de taak der nieuwe OMCWs, nl. tot de bredere sector van maatschappelijk welzijn, kan men zich afvragen of we die infrastructuur niet eveneens moeten gebruiken.
De formule zou dan bestaan in het fungeren van lekeconsulenten bij de hospitalen, gevangenissen en bij het leger, en daarnaast van een uitgebreid net van all-round consulenten, die functioneel zouden kunnen gekoppeld worden aan de bestaande OCMW's - waardoor meteen een volledig overspannend net zou ontstaan - maar zonder dat de consulenten door de OCMW zouden benoemd of inhoudelijk gecontroleerd worden. Om deze ingewikkelde problematiek voor te bereiden heeft de Centraal Vrijzinnige Raad een commissie bijeengeroepen in februari '79.
Op het vrijzinnig vlak was het Willemsfonds in 1978 verder nog aktief door ook hinnen de vereniging zelf verder op zoek te gaan naar onze typische vrijzinnige identiteit.
Een eerste neerslag daarvan vindt men in de door het Vuylstekefonds en
| |
| |
Willemsfonds samen uitgegeven brochure ‘Facetten van de vrijzinnigheid in Vlaanderen, anno 1978’.
In mei 1978 was een geheel kaderblad van het WF gewijd aan de vrijzinnige problematiek. Het is een werkdocument voor discussie-avonden in onze afdelingen.
Precies die discussie wordt dan op gang gebracht door een vormingscursus onder het motto ‘Elk zijn kans’. In november '78 werd op vier provinciale kaderdagen de balans opgemaakt over onderlinge vrijzinnige verdraagzaamheid, terwijl in de voorbije maanden gedebatteerd werd over de vrijzinnigen in de politieke partijen, de toekomstperspectieven van de vrijzinnigen, de houding tegenover enkele actuele problemen en de vrijzinnigheid in het culturele en artistieke leven. Op 6 oktober mondde dit alles uit in het Willemsfonds Congres te Tongeren, waar de synthese gemaakt werd.
Verder was het Willemsfonds vrijzinnig actief naar buiten toe voor een aantal problemen.
In de loop van 1978 werd het Willemsfonds bij herhaling uitgenodigd deel te nemen aan gesprekken om het pluarisme in de Bond van Grote en Jonge Gezinnen duidelijker gestalte te geven. De Bond was weliswaar steeds pluralistisch geweest, doch in 1978 vonden velen dat de vrijzinnigen niet genoeg aan hun trekken kwamen in de diverse bestuursniveaus en in het meebepalen van programma en actie. Vermits heel wat prominenten aan liberale en socialistische zijde, voor deze toenadering belangstelling toonden, meende het WF zich niet te mogen onttrekken aan deze dialoog.
Toch is hier de vraag gesteld of het Willemsfonds zich als vereniging moet aansluiten of naar buiten uit sympathie moet laten blijken voor dit pluralisme van de Bond.
Daartoe is het - meen ik - vooraf nodig het programma van de Bond te toetsen aan onze eigen WF-stellingen: de Bond ziet het gezin als voornaamste fundament van de maatschappij, en gezinsgerichtheid als ideaal; de Bond streeft naar een herwaardering van de huisvrouw, met een statuut voor het gezin dat de thuisblijvende ouder de kans geeft probleemloos thuis te werken, en dat de sociale wetgeving beter regelt voor die thuisblijver; de Bond streeft ook naar verdere integratie van gezins- en arbeidsleven.
M.a.w. het is een coherente maatschappijvisie, die moet vergeleken worden met het eigen gelaal van het Willemsfonds. Ik meen niet dat we pluralistische initiatieven moeten steunen omdat ze pluralistisch zijn, en het Willemsfonds dat ook is, maar slechts als de gemene deler van dat pluralistisch initiatief - hier een gezinsgerichte samenleving - ons waardevol lijkt en in harmonie met onze eigen visie.
In de loop van 1978 werd ook het probleem weer acuut van de herstructurering van de gastprogramma's op radio en TV. Na de voorstellen over
| |
| |
de zendgemachtigden van de regering Tindemans-De Clercq, werd in de schoot van de inmiddels ook al weer voorbije regering Tindemans II een nieuw ontwerp van decreet voor de BRT uitgewerkt, dat zendtijd zou verlenen aan nieuw op te richten verenigingen, van drie types: nl. politieke partijen, sociale partners (Syndikaten en patroons) en levensbeschouwelijke groepen (nl. kristenen en vrijzinnigen). Vermits het Willemsfonds, samen met het Humanistisch Verbond, nu al zendtijd bezit in de reeks van het Vrije Woord, en ook in de nieuwe structuren geroepen zou zijn een rol te spelen als component in de vrijzinnige media-stichting, hebben we ons dan ook terzake in het Willemsfonds, en zelfs daar buiten, informeel beraden. Voor het Willemsfonds is het probleem gesteld van het gevaar voor eenzijdige indoctrinatie.
Diverse en tegenstrijdige vrijzinnige meningen moeten aan het woord komen over dergelijke controversiële onderwerpen, via opeenvolgende uitzendingen met verschillende invalshoek, of via de debat-vorm. Geen strekking mag een thema monopoliseren en de indruk wekken in naam van alle vrijzinnigen te spreken als dat niet zo is.
| |
Vormingswerk en interne werking van het Willemsfonds
Dit gedeelte van het verslag wordt minder analytisch uitgewerkt omdat bij dit verslag een aantal bijlagen gevoegd worden die een volledig overzicht bieden van de interne activiteiten van onze vereniging. Daarom wil ik hier volstaan met het formuleren van een aantal kritische vragen, om na te gaan of dat wat we doen wel beantwoordt aan de behoeften en de verlangens van de kaders en de leden van onze vereniging.
| |
Publicaties van het Willemsfonds
In het vorig jaarverslag heb ik de balans opgemaakt van de vele kritieken die vanuit onze basis tegen de Vlaamse Gids als algemeen ledenblad ingebracht worden: men vond vele artikels te elitair, in een te moeilijke vorm en taal gegoten, en het litteraire gedeelte soms te weinig afgestemd op het gemiddelde WF-publiek waar het dan toch voor meer dan 909r van de oplage voor bestemd is. Om diverse redenen werd in 1978 de ‘Stichting De Vlaamse Gids’ opgericht, als een onafhankelijk organisme dat zou instaan voor een eigen financieel beleid i.v.m. het tijdschrift, en tevens zou waken over het bestendigen, in alle omstandigheden, van de ideologische, nl. liberaal-vrijzinnige, lijn van het orgaan. In april 1978 werd overgegaan tot de formele oprichting van een vzw, waarin gestreefd werd naar een goed gedoseerd evenwicht tussen WF-mensen aan de ene kant, liberaal-georiënteerde persoonlijkheden, die ten dele komen uit de uitgeverij Hoste, die tot dan toe de Vlaamse Gids beheerde, aan de andere kant. Tot voorzitter werd gekozen Staatsminister Fr. Grootjans, tot ondervoorzitter de h. Albert Maertens en gewezen WF-on-dervoorzitter P. Bots, tot penningmeester WF-algemeen penningmeester P. Van de Voorde, en tot
| |
| |
secretaris E. Verlinden, lid van de Raad van Beheer van het WF, m.a.w. een forse inbreng van het Willemsfonds. De hoop bestaat dus dat de duidelijke WF-inbreng in de beheerraad van de nieuwe Stichting en in de redactie een nieuw geluid meebrengt in de lijn van de wensen der Willemsfondsleden.
| |
Vormingswerk in het Willemsfonds
- Hier stellen zich tal van problemen en opties. Is men het met de huidige formule, thema's van kader- en studiedagen, en vorm van begeleiding door de stafmedewerkers eens, of moet het nieuwe wegen op?
- Wat denkt men van de formule der kaderdagen rond één thema', zoals in 1977 ‘Het vormingswerk in het WF morgen’, en thans de reeks ‘Elk zijn kans’, over de levenskansen van de vrijzinnigen in Vlaanderen? De formule werkte tegelijk op provinciaal niveau met provinciale discussiebijeenkomsten, als via debatten met pannels, en mondde tenslotte nationaal uit op een WF-congres te Tongeren, waar de balans werd opgemaakt en de synthese geformuleerd.
- Wat denken de afdelingen van ons vormingswerk via het TV-medium? Zoals onze leden zullen gemerkt hebben werd in de afgelopen twee jaar gepoogd de afdelingen dichter bij de WF-uitzendingen te betrekken door de magazine-formule, waarbij in elke uitzending zo mogelijk één of meer flitsen gegeven werden over originele activiteiten van afdelingen (actief muziek-beluistèren, eigentijdse aanpak van het lokaal verleden en het lokaal actueel leefmilieu, milieulrip door een Vlaams natuurlandschap, en zoveel meer). Men kan zich afvragen of een niet nog intenser integratie van onze TV-uitzendingen in ons WF-vormingswerk wenselijk en mogelijk is? Een mogelijkheid zou er in bestaan dat we een aantal der komende uilzendingen zouden wijden aan een voldoende controversieel thema, zodat het slof geeft tot discussie-avonden in de afdelingen.
Hoe echter organiseren? Door vooraf het thema aan te kondigen en het dus voorbereid individueel door de leden te laten volgen?
Door een video-opname ervan aan te maken, die na de uitzending als discussie-materiaal van de ene naar de andere afdeling kan rondgaan? Welke thema's tenslotte te kiezen? Er is tenslotte nog een sterkere vorm van integratie van onze diverse formules van vormingswerk denkbaar. Ik denk nl. aan het inschakelen van de ‘Vlaamse Gids’ in de thematiek van onze TV-uitzendingen, zodat de thema's dan op 3 vlakken parallel te pas zouden komen, nl. TV, tijdschrift, discussie in de afdeling. Door deze formule zou De Vlaamse Gids wellicht, veel meer dan nu het geval is, ervaren worden als een werkelijk WF-tijd- | |
| |
schrift, zoals het boek destijds werkelijk een stuk van de vereniging was.
| |
Het bibliotheekwezen
- In december 1977 aanvaardde onze Raad van Beheer het princiep van de oprichting van een aparte ‘Bibliolheekvereniging van het WF’, om de collectieve belangen en de vrijzinnige strekkingen van onze WF-bibliotheken veilig te stellen. Van meet af werd gesteld dat er geen ideologische verwijdering van de vereniging uit mocht voortvloeien. De bedoeling is ook een band te smeden met degenen die hoewel ze geen WF-bibliothecaris zijn, toch nuttig onze opvattingen kunnen ondersteunen, ik bedoel deskundigen van buiten uit, maar ook degenen die vroeger voor WF-bibliotheken actief waren, maar inmiddels zich aansloten - in de lijn van wat het hoofdbestuur aanprees- bij pluralistische openbare bibliotheken, daar waar dit opportuun was.
- Op 15 april 78 vond te Gent, onder leiding van prof. Verhuist, de stichtingsvergadering plaats van de VZW ‘Bibliotheekvereniging van het WF’. Tot voorzitter werd gekozen de heer W. Bultereys (voorzitter afd. Gent), tot ondervoorzitter R. Rau (Oostende) en J. Van Campenhout (Brussel), tot secretaris L. Pareyn en tot penningmeester J. Kerremans (Kapellen).
- De bedoeling is concreet voorbereidend werk te leveren om de mensen te documenteren die de WF-strekking vertegenwoordigen in overheidscommissies en allerlei overlegorganen, om steun te geven aan de bibliothecarissen van onze bestaande WF-instellingen en degenen die hun bibliotheek lieten opgaan in pluralistische instellingen.
Het doel is ook open te staan voor bibliotheekmensen buiten de vereniging. Tenslotte bestaat de hoop te komen tot een typisch vrijzinnig-liberale visie over het bibliotheekbeleid, waarvan de nieuwe VZW de spreekbuis zou zijn. Dit zal vooral nodig zijn nu, op 19 juni 1978, na zovele jaren het bibliotheekdecreet tot stand kwam. dat de oude wet Destrée van 1921 moet vervangen, en waarvan de waarde aan de praktijk moet getoetst worden.
- We wensen het bestuur van de VZW, en zijn dynamische voorzitter geluk voor de realistische aanpak waarmee ze op weinige maanden reeds heel wat tot stand brachten, en met name een uitmuntend eerste nummer van het nieuwe tijdschrift van de vereniging, nl. ‘Boek en bibliotheek’, tegelijk erg kritisch tegenover de nieuwe wet, en tevens erg informatief inzake recencies en origineel door een uitgewerkt thematisch artikel over het ex-libris.
W. Prevener,
Alg. secretaris
|
|