Willem M. Roggeman
Gesprek met Nic van Bruggen
Nic van Bruggen
Geboren te Merksem op 17 maart 1938. Werkzaam als copywriter. Redacteur van het tijdschrift ‘Frontaal’ (1957-1959).
Publiceerde: Een kogel (poëzie, 1962), Jardin des modes (poëzie, 1963), Rameau in maart (poëzie, 1967), Matrakkensabat (proza, 1967), De wereld der Sinjoren (proza, 1968), Muriels droom (verhalen, 1969), Een kreet van hoog allooi (poëzie, 1970), Een benauwde levenslijn (poëzie, 1972), Tussen Huis en Jaargetij (poëzie, 1973), Ademloos seizoen (poëzie, 1974), Dagboek van een Pink Poet (proza, 1975), 100 Gedichten (1977), Tussen feestend volk (poëzie, 1977).
Bekroond met de prijs van de provincie Antwerpen in 1961, de Blanca Gijselenprijs in 1974, de Nico Verhoevenprijs in 1976 en de tweejaarlijkse poëzieprijs van De Vlaamse Gids in 1978.
- Nic, je laatste dichtbundel ‘Tussen feestend volk’ werd bekroond met de tweejaarlijkse poëzieprijs van De Vlaamse Gids. Zou je deze bundel nu kunnen situeren in het geheel van je werk? Is er een evolutie sedert vroeger of sluit hij nauw aan bij de voorgaande bundels?
- Hij sluit wel aan op de laatste bundel, ‘Ademloos seizoen’. Daar is hij zowat de voltooiing van. Daar waar ‘Ademloos seizoen’ vrij veel anecdotisch werk bevatte, brengt ‘Tussen feestend volk’ dezelfde thematiek in elk geval, maar met minder anecdotische gegevens in. Die thematiek zat misschien ook al in mijn allereerste bundels, maar die bundels waren dan nogal strenge maniëristische woordgedichten, waar aan de vorm gepolijst werd, terwijl er in de paar laatste bundels een veel breedvoeriger parlando aan bod is gekomen. En in ‘Ademloos seizoen’ heeft zich dat voor het eerst geuit in een eigen stijl, dacht ik, die dan in de laatste bundel toch wel zijn bekroning heeft gehad, zodoende zelfs dat ik er momenteel het gevaar van in ga zien dat ik mij terug moet gaan bedwingen, anders wordt dat parlando té uitvoerig. Dat zie ik nu zeker met de dingen, die ik nu aanzet, waar ik mij nu echt bewust ga beperken.