De Vlaamse Gids. Jaargang 62
(1978)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||||||||||||||
Marc Reynebeau
| ||||||||||||||||
De Vlaamse romantische literatuurDe Vlaamse romantiek, die aanzet onder de gunstige invloed van de vereniging met het Noorden onder Willem I (1815-1830), komt tot bloei na de Belgische omwenteling van 1830, en vóór het romantisch tij aan het ebben gaat in de overgangsperiode 1850-1860, ten voordele van het realisme, zullen zich twee generaties auteurs manifesteren. De eerste generatie, rond Gent gekoncentreerd, levert een hele groep geleerden, die getuigen van het gunstige klimaat onder het Verenigd Ko- | ||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||
ninkrijk. J.F. Willems is er de centrale figuur, met rond hem o.a. F.A. Snellaert, C.P. Serrure, Ph. Blommaert, K.L. Ledeganck, Pr. Van Duyse en M. Van Ackere-Doolaeghe. Ze hebben zich nog niet bevrijd van de postklassicistische invloeden en van de rederijkerstraditie. De vorming van de Belgische staat, en de verfransingsgolf die erop volgde, gaf de literatoren, als dragers van het Vlaamse nationale bewustzijn, een nieuw kader om strijd te leveren voor de nationale waarden. Het literair en filosofisch werk staat aldus grotendeels in dienst van deze strijd voor de nationale zaak. Was de Gentse groep literair op het Noorden gericht, de Antwerpse generatie, die in de jaren 1837-1840 voor het voetlicht treedt, heeft meer belangstelling voor Frankrijk, terwijl de traditionele beïnvloeding gering is. Op een paar uitzonderingen na heeft zij slechts een geringe intellektuele bagage. De romantiek is hier uitbundiger, spontaner, zuiverder, konsekwenter. De (historische) roman komt tot bloei, vooral met H. Conscience. Belangrijke auteurs zijn nog: Th. Van Rijswijck, J.A. De Laet en P.F. Van Kerckhoven. | ||||||||||||||||
Het nationalisme bij de Vlaamse literatorenNiet alleen is de Vlaamse literatuur veruit de belangrijkste propagandiste van het nationalisme, per generatie vertoont ze tevens een genuanceerde vorm ervan. De Gentse groep, gevormd tijdens het Verenigd Koninkrijk, was uitgesproken orangistisch, m.i.b. ‘taal-orangistisch’. Ze streefde naar de hereniging met het ‘Noorden en was als dusdanig vijandig t.o.v. de Belgische omwenteling. Ze werd krachtig gesteund door andere orangisten, die hetzelfde doel hadden (de hereniging), maar gans andere motieven, m.n. ekonomische. Het samengaan van Noord en Zuid waarborgde de textielfabrikanten in het Zuiden immers een belangrijke afzetmarkt in de Nederlandse kolonies in Z.O. Azië. De evolutie van de Belgisch-Nederlandse betrekkingen, uitmondend in het Verdrag der XXIV Artikelen (1839), dwong de taalorangisten zich te verzoenen met de realiteit van het Belgisch koninkrijk, zij het zonder enthoesiasme. Op ideologisch vlak moesten zij een onderscheid maken tussen staaten volk, d.w.z. tussen een institutioneel en een ethnisch gegeven. Niettemin zou voor hen loyauteit aan het ene, aanhankelijkheid t.o.v. het andere niet in de weg staan. Vergeleken met de Gentenaars, stonden de Antwerpse romantici veel dichter bij de nationaliteit en de liberale principes van de grondwet van 1831. Verscheidene van deze Antwerpenaars, zoals Conscience en Van Rijswijck, zouden overigens als vrijwilligers meestrijden tegen de Hollanders. We moeten hier nog een derde nationalistische stroming vermelden, het katholieke Vlaamse traditionalisme van o.a. J.B. David, L. De Foere, F.X. De Ram en P. Behaegel. Hun nationaliteitsopvattingen richtten zich op de Vlaams-Belgische, in dié zin dat zij het bewaren van de taal zagen als een waarborg voor het behoud van een katholiek Vlaanderen, dit alles in het geheel van een onver- | ||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||
dachte Belgische vaderlandsliefde. Zij keerden zich tégen het Frankrijk van 1789 en vooral van 1792, en tégen het protestante Nederland. In hun Fransenhaat konden zij de hand reiken aan de Gentse orangisten, die, traditioneel liberaal-vrijzinnig zijnde, zich zeer konservatief opstelden en zich sterk afkeerden van het wufte, zedenloze, want jakobijnse Frankrijk. Alhoewel de traditionalisten sterk drukten op het belang van de taal, zouden we aarzelen er het etiket ‘nationalisme’ op te kleven, aangezien het uiteindelijk doel niet de natie, maar wel de godsdienst was. Overigens zijn de Gentse en Antwerpse groepen duidelijk belangrijker dan deze traditionalisten, terwijl hun literair belang gering is. | ||||||||||||||||
Het nationalisme naar zijn inhoudHet is duidelijk dat het kriterium ‘taal’ bepalend werd geacht voor de aflijning van het begrip ‘volk’ en de bepaling van de nationaliteit. De Gentse groep wijst op de eenheid van taal, die in Nederland en Vlaanderen wordt gesproken, als uiting van de gemeenschappelijke stam. Belangrijk voor de (taal)orangisten is de historische solidariteit, de gemeenschappelijke afstamming, om een eigen geest, een specifiek nationaal karakter uit te drukken. Voor de Antwerpse jongeren houdt met de taal, ook de eenheid met het Noorden op. Van zeden en gewoonten verschillen Vlamingen en Nederlanders hemelsbreed. Territoriaal gezien houdt het ‘volk’ dan ook op aan de Belgisch-Nederlandse grens. Het nationalisme wordt volledig ingeschakeld in het België van nà 1830: Vlamingen en Walen zijn gelijk, moeten broederlijk samenleven, méér nog, de ontwikkeling van de Vlaamse nationaliteit wordt beschouwd als een garantie en essentiële voorwaarde voor het voortbestaan van de Belgische staat. Dit werd benadrukt met het oog op het Franse expansionisme: niet ten onrechte immers werd Frankrijk toegeschreven alle frankofone gebieden te willen inlijven. Daarom mocht België niet ééntalig Frans worden. Vlaanderen mocht anderzijds geen separatisme aankleven, om de Fransen niet het voorwendsel in de hand te geven, bij een eventuele annexatie, Europa te verlossen van een niet-leefbaar gestruktureerde staat. Pro memorie vermelden we hier nog de traditionalisten die de nadruk legden op de taal van het katholieke Vlaanderen tegenover die van het Calvinistische Nederland en het goddeloze Frankrijk. Het Frans was niet zozeer een kulturele bedreiging voor het Vlaams, als taal, maar werd beschouwd als het voertuig van de Franse progressistische ideeën, zoals het Nederlands (in vergelijking met het Vlaams) bekeken werd als een mogelijkheid tot penetratie van het protestantisme. Deze laatste kwestie zou het struikelblok worden tijdens de zgn. ‘spellingsoorlog’ in het begin der veertiger jaren, waarbij de kruciale vraag was: moet de taal Vlaams zijn dan wel Nederlands? De vraag naar de politieke oriëntering van een nationalisme - gaande van demokratisch tot totalitair - is o.i. het meest relevante inhoudsaspekt. Nationalisme kan zowel aanwezig zijn in diktatoriale als in demok- | ||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||
ratische regimes, het treedt a.h.w. op als een kameleon. Nationalisme op zichzelf is onvoldoende om een praktische en realiseerbare ideologie uit te maken. In deze kontekst wordt bijgevolg de vraag opgeworpen naar de zuiver-politieke opvattingen van de Vlaamse romantici. Nationalisme verwijst naar de opvatting om de nationale individualiteit op een ‘tamelijk hoge’ plaats op de waardenschaal te rangschikken. Deze nogal vage uitdrukking ‘tamelijk hoog’ heeft voor gevolg dat er gradaties mogelijk zijn in het nationalistische gedrag. De historicus (én Vlaamsnationalist) Hendrik Elias onderscheidt drie elementen die, naargelang hun aan- of afwezigheid, drie niveaus van nationalisme impliceren: het bewustzijn hebben tot een volkse of politieke gemeenschap te behoren; de wil bezitten om het bewustzijn van deze gemeenschap in de toekomst te behouden; overtuigd zijn dat het bezit en het behoud van dit gemeenschapsbewustzijn en de verdediging der belangen dezer gemeenschap de hoogste wet is van het kulturele en politieke leven. Het nationalisme in ons geval bereikt in elk geval dit derde niveau niet: de politieke implikaties van de nationaliteitsopvattingen blijven achterwege. De Vlaamse beweging in de eerste helft van de 19de eeuw blijft essentieel een literaire beweging - een politieke gevolgtrekking volgt pas in de daarop volgende jaren. Een belangrijke staatkundige opvatting ontbreekt dus vooralsnog. We moeten ons evenwel niet ontveinzen dat een dergelijke a-politieke houding wel degelijk politieke konsekwenties heeft: ze begunstigt nl. de gevestigde orde door haar immobilisme en haar behoudsgezindheid. Nationalistisch gezien kan de Antwerpse generatie als konservatief bestempeld worden, omdat ze zich volledig inschakelt in het België van nà 1830. Tegenover de revolutie zijn de Gentenaars ronduit reaktionair; het politieke gevaar dat hierin zou kunnen schuilen, wordt evenwel teniet gedaan doordat de orangisten hun beweging tot een volksnationalisme beperken en niet (meer) uitbreiden tot een staatsnationalisme. Overigens gebeurde elk publiek optreden van de flaminganten (bv. het petitionnement van 1840) steeds binnen het kader van de bestaande politieke konstellatie: het unionisme. De Vlaamse gedachte in de romantiek is een beweging die zich volledig in het bestel inkalkuleert en staat ver verwijderd van een of ander soort revolutionair nationalisme. | ||||||||||||||||
De romantische literatuur als draagster van het nationalismeDe literatuursociologie benadrukt de onlosmakelijke band tussen literatuur en de maatschappij waarin deze ontstaat. Als er nu een geestesstroming opduikt in een literatuur, dienen we dit in deze optiek te bekijken. De studie van het nationalisme in ons geval wordt vergemakkelijkt doordat, zoals we het reeds stelden, deze nationaliteitsgedachte bijna uitsluitend vertolkt wordt in de literatuur. Bij het ontstaan van deze kulturele, a-materiële sfeer van de inventie, wordt de nadruk gelegd op een kombinatie van sociale, historische omstandigheden met de faktor individuele kreatie. Dit betekent dat elk afzonderlijk | ||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||
sociaal verschijnsel pas zijn betekenis krijgt in zijn relaties tot de maatschappelijke totaliteit; een literair werk is immers ingeschakeld in de totale werkelijkheid - en niet uitsluitend ekonomische strukturen dienen in rekening gebracht te worden, zoals sommige marxistische literatuursociologen wel eens a-prioristisch beweren. Een funktionele analyse biedt interessante perspektieven voor onderzoek omdat hierbij vertrokken wordt van het sociaal verschijnsel zelf (i.c. de flamingantische literatuur), waarna via een onderzoek van de funktionaliteit ervan, voor hen die het door hun participatie in stand houden, met behulp van het behoeftenkoncept, kan gepoogd worden een konkrete brug te slaan naar de maatschappelijke omstandigheden. Zo wordt ook de ekonomische eenzijdigheid ontweken. | ||||||||||||||||
De rol van de kleine burgerijNadat we hierboven enkele aspekten van het nationalisme bekeken hebben, moet enige aandacht gewijd worden aan de kontekst waarin de flamingantische literatuur zich situeert. In Vlaanderen heerste een bovenlaag van adel en rijke burgerij van zowat 1 t.h. franssprekenden. Het belang van deze schijnbaar onbeduidende groep mag niet onderschat worden: behalve klassebarrière betekende de sociale taalgrens ook een politieke drempel. Aangezien het stemrecht gekoppeld was aan het bedrag betaalde direkte belastingen (cijnskiesrecht), konden enkel de financieel-sterken zich politiek uiten. De slechts ca. 1 t.h. stemgerechtigden duiden op het samenvallen van ekonomische en politieke macht. Anderzijds was de overgrote meerderheid van de bevolking, het proletariaat, politiek onmondig, onwetend, ongeletterd, doorgaans 15 uur per dag en méér aan het werk, onderbetaald, dus ondervoed en slecht en onhygiënisch behuisd, aan drank verslaafd, kortom: arm Vlaanderen! Het spreekt dan ook vanzelf dat het aan de (minoritaire) tussenliggende groep, de kleine burgerij, was om deze kulturele woestijn enigszins vruchtbaar te maken, en inderdaad, de romantische auteurs zijn klerken, ambtenaren, onderwijzers, joernalisten. De sociale psychologie van deze middenklassen wijst uit dat we deze groep moeten zien in funktie van die eronder en die erboven, m.n. de rol die ze vervullen als tussenschakel (en imitator), vooral van hoog naar laag op de sociale ladder. Dit gaat gepaard met de neiging toch een eigen individualiteit uit te drukken, waar dit maar mogelijk is. Historisch gezien moeten we de industriële arbeidersklasse, de kleine en de hoge burgerij in onze periode, nog beschouwen als klassen in vorming, terwijl er reeds een landbouw- en ambachtelijk proletariaat en een adellijke bovenlaag bestond. In dit geheel was de kleine burgerij de meest expansieve groep. Daarnaast was de hoge burgerij nog lang niet zo machtig als haar konkurrent om de staatsmacht, de grondadel. Deze konservatieve krachten blijven dus nog een belangrijke rol spelen. In deze strijd om politieke machtsvorming en -behoud staat de eveneens opkomende groep kleine burgers machteloos. Niet alleen is er het sociaal ver- | ||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||
schil, gepaard met de politieke onmacht, maar daarbij komt nog de belemmering uitgaande van de taalgrens. Het gevolg hiervan is dat deze sociale taalgrens het scherpst aangevoeld wordt door deze kleine burgerij door deze extra-bemoeilijking van sociale mobiliteit. Een ander gevolg was uiteraard dat taalverloochening gelijk stond met klasseverloochening. Als we nu deze Vlaamse literatuur bekijken, hoeft het niet te verwonderen dat we er een kleinburgerlijke mentaliteit in aantreffen. De representativiteit van een geschrift beperkt zich immers niet tot het individu dat ervoor tekent, de auteur, maar breidt zich uit tot de ganse groep waartoe de schrijver behoort. Van deze wereldbeschouwing maakt de nationalistische norm deel uit. Aan de andere kant kunnen we de Vlaamse romantici, deze kulturele middenstand, beschouwen als een intellektuele elite, waarvan de karakteristieke eigenschap is zich direkt te bemoeien met de kultuur van de maatschappij, doch waarvan de rol niet a priori als onbaatzuchtig moet beschouwd worden. | ||||||||||||||||
VolkstaalHet promoveren van de volkstaal hield de mogelijkheid in van een vertikale binding met de massa, terwijl het voorstaan van het nationalisme een duidelijk afzetten tegen de heersende laag impliceerde, dit alles louter kultureel uiteraard. Dit betekent dat de auteurs, en de groep die zij vertegenwoordigen, zich zouden kunnen opwerpen als de kulturele leiders van het volk, waar dit noch politiek, noch sociaal, noch ekonomisch mogelijk was.
Het lag voor de hand dat een opkomende groep, waarvan de mobiliteit niet alleen bemoeilijkt werd door de klassebarrière, maar daarbij nog af te rekenen had met een taalgrens, zich speciaal op dit laatste aspekt zou toespitsen. Laten we, wat dit betreft, niet vergeten dat een Willems essentieel in het Frans leefde, dat een Snellaert franstalige brieven aan zijn zus schreef, terwijl de meeste auteurs in het Frans debuteerden: Conscience (wiens vader een Fransman was), De Laet, Dautzenberg, Van Kerckhoven, Sleeckx (nog in 1840!), Van Peene, enz.
Als Conscience het waagt de in klerikale kringen zo verguisde roman te introduceren, dan doet hij dit in de traditie van de zgn. ‘blauwboekskens’, de enige bestaande vorm van volkslektuur, overigens van een twijfelachtig literair gehalte. Dank zij het proza konden de denkbeelden van de nationalistische intelligentsia ingang vinden bij boeren, arbeiders, kleine ambachtslui, kleine burgers: dank zij de ‘vorm’ konden dezen zich de inhoud eigen maken.
Vooralsnog ontbrak de respons van onderuit, zeker voor de Gentse groep, maar spoedig zal de letterkunde meer gelezen en gewaardeerd worden. De Gentenaars beperkten zich tot hun eigen kringen, de zgn. ‘taelminnaars’, met bv. het filologische werk, en met de zuivere literair-kreatieve uitgaven zaten ze nog teveel in de besloten rederijkerstrant. Zij waren nog bezig hun eigen bewustzijn te vormen. | ||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||
Na enkele jaren komt hierin verandering. Vooral Conscience wordt een populaire figuur, niet alleen in eigen kring, maar ook in bredere bevolkingslagen. We hebben er reeds op gewezen dat het nationalisme, en ipso facto de literatuur die het droeg, vrij konformistisch was, zodanig dat de machthebbers er bezwaarlijk aanstoot konden aan nemen. De overige ideologische komponenten lagen in dezelfde lijn. De bestaande orde, de heersende groep werd in geen geval aangevallen, ze werd er integendeel volkomen in gelegitimeerd, het solidarisme werd gepredikt en het paternalisme gepropageerd, zowel sociaal, ekonomisch, politiek als kultureel.
We hadden het reeds over het aanwenden van de roman als literair genre. Het ging er hem dus uitsluitend om het literaire werk, mét zijn boodschap, beter te verspreiden. Het is ook voldoende bekend hoezeer Conscience bv. gesteld was op persoonlijk sukses, omwille van hetgeen dit hem kon opbrengen: sociaal aanzien. Om het konformisme te benadrukken, voegt Conscience regelmatig een inleiding aan zijn romans toe. Die bij zijn debuutroman In 't wonderjaer (1837) is tekenend: Het is een Roman! schrikt niet. Niet een Roman zoals de franschen, waer godsdienst en eer aen een' staek gebonden, en door de vrye ondeugd gebrandmerkt worden: waerin moord en egtbraek verschooning vinden. Neen zoo niet. Zuivere gevoelens alleen zyn in het Wonderjaer verheerlykt (...) Conscience heeft de Franse roman slechts nagevolgd om hem te bestrijden. Laten we niet vergeten dat de literatuur tevens essentieel ethischdidaktisch was. Om het nationalisme in dit geheel te integreren, moeten we weten dat het taalorangisme, zoals reeds aangestipt, volledig in de kaart speelde van de belangen van groothandel en industrie, vooral te Gent (textiel), maar ook te Brussel, Antwerpen, Verviers, Luik. Is het toeval dat het taalorangisme het sterkst was dààr waar het ekonomisch orangisme het belangrijkst was, nl. te Gent, waar de moderne industrie het verst ontwikkeld was? De Antwerpenaars daarentegen leefden in een typisch kleinburgerlijke stad en het was voor hen veel funktioneler een op België gericht nationalisme aan te kleven, i.p.v. een orangistisch, dat toch met een onvaderlands odium omgeven was. Dit laatste kon Antwerpen best missen, gezien zijn positie als haven- en handelsstad, denken we bv. maar aan de problemen rond het vrijmaken van de Schelde. Het nationalisme was voor de middenklasse een middel om zich, in deze periode van groei, te manifesteren en haar positie te konsolideren. Als de noodzaak hiertoe een paradox mocht lijken met de werkelijkheid dat de komplekser wordende sociale relaties ingevolge het industrialiseringsproces, de interpolatie van een opkomende middenklasse tussen leiders en onderworpenen tot gevolg heeft, dan blijft het toch evenzeer een feit dat de macht - ekonomisch, maar via het cijnskiesstelsel, ook politiek - steeds meer gekoncentreerd werd in de handen van een beperkte topgroep. | ||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||
Met het nationalisme konden de flaminganten rekenen op erkenning en goodwill vanwege de volksklasse, ze propageerden immers de volkstaal, het ‘Vlaemsch’, het sociaal herkenningsteken bij uitstek. De andere facetten van de wereldbeschouwing in de literatuur waren in die mate systeembevestigend, dat het bestel er op geen enkele manier bekritiseerd werd, maar integendeel verdedigd, zodat de frankofone machthebbers er een even grote dosis verdraagzaamheid en goodwill konden voor opbrengen. | ||||||||||||||||
Verdere perspektievenDe studie van het nationalisme in dit geval, toont aan dat het begrip ‘nationalisme’ enkel verwijst naar één bepaalde modaliteit van een totale ideologie, en slechts één facet belicht van een algemeen denk- en gedragspatroon. Een nationalistische beweging kan niet louter op het nationalisme s.s. steunen, maar moet met andere elementen aangevuld worden. Nationalisme op zichzelf kan geen samenhangende, totale ideologie uitmaken. Zo zien we het flamingantisme in de jaren 1850 zijn literaire ivoren toren verlaten en verpoëtiseren. Het gaat zowel aansluiten bij de liberale als bij de katholieke partij en bij de opkomende arbeidersbeweging. Het meest pregnant is deze evolutie uitgedrukt in de figuur van J. Vuylsteke, als deze zijn stelling ‘Klauwaert ende Geus’ gaat propageren, d.i. het beklemtonen van de innige verbondenheid tussen Vlaamse ontvoogding en liberalisme. In deze zelfde periode blijkt ook dat een éne Vlaamse politieke partij géén haalbare kaart is. O.i. moet deze ganse evolutie na 1850 niet verklaard worden als een louter pragmatisme, maar is het veeleer het logische gevolg van de kiescijnsverlaging van 1848, waarbij het aantal stemgerechtigden verdubbelde, maar toch nog zeer beperkt bleef; niettemin was dit een betekenisvolle demokratisering, aangezien de nieuwe stemgerechtigden bijna uitsluitend behoorden tot de geringe burgerij en de middenstand. In deze periode van verpolitisering (essentieel een zoeken en tasten naar de juiste formules) gaat dan, wat de literatuur betreft, het realisme hoogtij vieren. Een laatste woord kan misschien gezegd worden over de sociale funktie van de literatuur. Velen, ongetwijfeld welmenenden, hebben het in dit verband meestal over hoogstaande en minderwaardige literatuur, over boeken voor arbeiders en voor intellektuelen, enz. Essentieel kan men evenwel deze sociale funktie terugbrengen tot twee aspekten. Een eerste gaat over haar stellingname t.o.v. de bestaande maatschappij. Bij de Vlaamse romantici is dit eenvoudig: hoe systeembevestigend het literaire werk was, hebben we herhaaldelijk kunnen vaststellen, en dit niet alleen in de nationalistische visie. Een tweede aspekt gaat over haar funktionaliteit t.o.v. de taal en het taalgebruik, in hoeverre ze fungeert als taallaboratorium. In ons geval zou de literatuur een belangrijke rol hebben kunnen spelen: het ‘Vlaemsch’ was immers niets méér dan een verzameling dialekten - dit zou immers het klimaat zijn waarin het Westvlaams partikularisme zou kunnen gedijen. Of de literatuur wel degelijk hén kon | ||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||
bereiken die haar het meest nodig hadden, blijft evenwel zeer de vraag. Niet alleen was de bevolking nog in een belangrijke mate analfabeet, maar boeken waren tevens relatief duur. Bepaalde, beroemd geworden, kollektieve aankopen van boeken, het sukses van het feuilleton in de kranten, en de oprichting van openbare volksbibliotheken (zoals die te Gent in 1860 door het weverssyndikaat en in 1864 door het Willemsfonds) en de massale bijval die deze genoten, duiden evenwel op het bestaan van een behoefte. Algemene verspreiding van literatuur op grote schaal zou evenwel pas mogelijk worden wanneer niemand zich nog een ganse dag, en met al zijn financiële moeilijkheden, hoefde te bekommeren om zijn existentiële behoeften en de bevrediging ervan. | ||||||||||||||||
BibliografieDeze summiere lijst geeft enkel de voornaamste geraadpleegde studies weer)
| ||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||
|
|