naoorlogse tijd met een onmiskenbare hang naar het exhibitionisme doorgemaakt. Hij begon zijn literaire loopbaan met een bundel in dialect, ‘Poesia a Casarsa’ (1942, Gedichten in Casarsa). In Casarsa huldigde hij een provinciale vernieuwingsbeweging, die religieus getint was. Zijn vroege gedichten bundelde hij later in ‘La meglio gioventu’ (1954, De besten uit onze jeugd). Over de metriek in de kerkelijke hymnen en over het satanisme van de romantiek schreef hij de gedichten in ‘L'usignolo della chiesa cattolica’ (1958, De nachtegaal van de katholieke kerk). Zijn overgang naar het Marxisme brengt hem tot het engagement en de maatschappijkritiek in de bundel ‘Le ceneri di Gramsci’ (1958, De as van Gramsci).
Over de integratie van de provinciaal in de grote industrie- en handelsstad Milaan handelt Elio Pagliarani (1927) in zijn eerste dichtbundel ‘Cronache ed altre poesia’ (1954, Kronieken en andere gedichten).
Edoardo Sanguineti (1930) heeft in zijn cerebrale gedichten in de bundels ‘Laborintus’ en ‘Erotopaegnia’ de archetypen van Jung op een literaire wijze geactualiseerd en heeft ook de meertalige citatentechniek van Ezra Pound overgenomen.
Antonio Porta (1935) behandelde reeds in zijn eerste bundel ‘La palpebra rovesciata (1960, Het omvergeworpen lid) zijn centrale thema's: bloed, agressie, sado-masochistische horror.
In 1961 stelde Alfredo Guigliani de bloemlezing ‘I Novissimi - Poesie pergli anni '60’ (De laatste generatie - Gedichten voor de jaren '60) samen, waarin hij benevens eigen gedichten ook poëzie had opgenomen van Pagliarani, Sanguineti, Nanni Balestrini en Antonio Porta. De ‘nieuwe lyriek’ van deze vijf dichters onderscheidde zich door haar experimenteel karakter sterk van de vroegere poëzie.
In zijn inleiding tot deze bloemlezing verklaart Alfredo Giugliani de titel ‘I Novissimi’ als volgt: ‘De ietwat apocalyptische titel, die wij ons zelf hebben gegeven, werd gevonden door Sanguineti, die onlangs in een antwoord op een enquête sprak van de laatste vernieuwing, die historisch gezien mogelijk blijkt.’
Het doel van deze dichtersgroep wordt in de programmatische inleiding bestempeld als ‘de structurele vernieuwing’ van de poëzie. Als laatste mogelijkheid om zich subjectief uit te drukken wordt ‘de reductie van het ik’ genoemd, waarbij alle traditionele vormen van poëtische zelfexpressie als verouderd worden beschouwd.
Deze dichters waren sterk theoretisch gericht. De bloemlezing bevat dan ook niet alleen een omvangrijke theoretische inleiding, maar elk gedicht is ook voorzien van kritisch commentaar. Ten slotte werd ook nog een theoretische tekst van elk van de vijf dichters opgenomen.
Deze dichters kanten zich vooral tegen de ‘literaire code’ en streven naar een eigentijdse taal, die een grotere vitaliteit aan de poëzie moet verlenen. De vormgeving staat hierbij primordiaal.
Het voorbeeld van I Novissimi werkte aanstekelijk. In oktober 1963 komen 34 auteurs te Palermo samen, waar zij op een radicale manier met het neo-realisme zullen afrekenen, dat